29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 388 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2016

Conform mijn toezegging tijdens het mondeling vragenuur van 12 april 2016 naar aanleiding van vragen van het lid Recourt (PvdA) (Handelingen II 2015/16, nr. 75, item 3) over het bericht «Vlaanderen registreert teruggekeerde Syriëgangers niet»1, informeer ik u nader over de Belgische Justitiehuizen en de aanpak van teruggekeerde Syriëgangers door de Belgische en Duitse regering. Het hieronder gestelde is mede gebaseerd op informatie die is ontvangen van de Belgische en Duitse autoriteiten.

Ik heb de zorgen van de Kamer overgebracht aan mijn Belgische federale collega’s, tijdens een mede daartoe georganiseerd overleg.

I. België

a. Inzet Vlaamse Justitiehuizen

Het nieuwsbericht gaat over de inzet van de Vlaamse Justitiehuizen bij jihadstrijders en geradicaliseerde personen na veroordeling. De taken van de Belgische Justitiehuizen ten aanzien van teruggekeerde jihadstrijders en geradicaliseerde personen na veroordeling zijn vergelijkbaar met die van de Nederlandse reclassering. Zo zijn de Justitiehuizen verantwoordelijk voor de justitiële begeleiding en het toezicht op geradicaliseerde personen in opdracht van de gerechtelijke overheden in het kader van de strafuitvoering en de voorlopige hechtenis inclusief het elektronisch toezicht. Dit kan betrekking hebben op het opvolgen van de begeleidingsvoorwaarden opgelegd door een rechter of een rechtbank en het uitvoeren en opvolgen van het elektronisch toezicht van veroordeelden en personen in voorlopige hechtenis. Sinds de zesde Staatshervorming (2015) is de verantwoordelijkheid voor de Justitiehuizen van de federale regering overgedragen aan de Belgische gemeenschappen. In Nederland is het zo dat de Reclassering Nederland teruggekeerde Syriëgangers en geradicaliseerde personen die in aanraking zijn gekomen met het strafrecht, begeleidt en onder toezicht heeft. Later in deze brief wordt in algemene zin ingegaan op andere overeenkomsten en verschillen in de aanpak van Nederland, België en Duitsland.

b. Terugkeerdersaanpak België

De taken en verantwoordelijkheden van de Justitiehuizen zijn onderdeel van de aanpak van de Belgische regering om het risico van teruggekeerde Syriëgangers en geradicaliseerde personen te verminderen. Dit gebeurt in samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen, gewesten en lokale autoriteiten. In België hebben de gedecentraliseerde en de lokale overheden een belangrijke verantwoordelijkheid op het gebied van preventie en het tegengaan van radicalisering.

Een onderkende terugkeerder wordt in België opgepakt, verhoord en in de meeste gevallen in voorlopige hechtenis geplaatst. Registratie van teruggekeerde Syriëgangers gebeurt op federaal niveau. Op basis van een persoonsgebonden dreigingsinschatting door het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD) in samenwerking met de politie en de Veiligheid van de Staat (Belgische AIVD) worden personen gesignaleerd in relevante nationale en internationale systemen. Het Federaal Parket gaat waar mogelijk en opportuun over tot strafrechtelijke vervolging. Naast een eventueel strafrechtelijk onderzoek en detentie vindt opvolging van terugkeerders plaats op lokaal niveau. De Justitiehuizen spelen, zoals hierboven geschetst, een rol na veroordeling, maar niet bij de initiële registratie en aanpak van terugkeerders. Terugkeerders worden gemeld aan betrokken gemeenten, die passende maatregelen treffen. Hierbij moet worden gedacht aan een reïntegratietraject, psychologische begeleiding, tussenkomst van sociale diensten en inschakeling van preventie-ambtenaren en politie.

De uitvoering van deze maatregelen wordt gecoördineerd door 23 lokale taskforces. Deze lokale task forces worden bij de persoonsgerichte aanpak, voorgezeten door de Directeur-Coördinator (Federale Politie). Binnen dit operationele overleg wisselen politie- en inlichtingendiensten informatie uit over zowel foreign terrorist fighters als geradicaliseerde personen en coördineren zij de aanpak. Ook OCAD en het Lokaal Parket en andere relevante overheidsdiensten, worden betrokken. De lokale politie deelt relevante informatie met de burgemeester en de betrokken gemeente ten behoeve van uitvoering van de maatregelen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is en de samenhang met de meer algemene, preventieve aanpak. Ook geradicaliseerde personen zijn onderdeel van deze lokale aanpak.

c. Deradicaliseringsprogramma’s België

Sinds maart 2015 werkt het Belgische federale Ministerie van Justitie aan de aanpak van radicalisering in gevangenissen. De aanpak is gericht op het voorkomen van radicalisering van gevangenen en het deradicaliseren en isoleren van geradicaliseerde personen. In de gevangenissen van Hasselt en Ittre zijn in april twee gespecialiseerde afdelingen geopend voor geradicaliseerde gedetineerden om te voorkomen dat zij anderen indoctrineren met hun radicale gedachtegoed. Nederland bekijkt momenteel op verzoek van België, hoe de Nederlandse ervaringen en expertise met de TA-afdelingen in Rotterdam en Vught nog verder gedeeld kunnen worden. Er vonden in het verleden reeds verschillende overlegmomenten plaats waarbij wederzijdse ervaringen werden uitgewisseld. De Belgische federale Minister van Justitie is in overleg met de Vlaamse en Franse Gemeenschap over deradicalisering van veroordeelde terroristen met een hoog-risicoprofiel.

II. Duitsland

a. Terugkeerdersaanpak Duitsland

In Duitsland zijn de bevoegdheden en de uitvoering van maatregelen gericht op terrorismebestrijding verdeeld over het federale en deelstaatniveau. Beleidsterreinen als deradicalisering, reclassering, opsporing en vervolging zijn voornamelijk of volledig deelstaatbevoegdheden. In de praktijk kan de specifieke invulling ervan dan ook verschillen. Federale instanties en betrokken diensten uit de deelstaten werken sinds 2004 samen in een samenwerkingsplatform, het Gemeinsames Terrorismusabwehrzentrum, om de aanpak van terrorisme te stroomlijnen.

De aanpak van terugkeerders richt zich op tijdige detectie en monitoring enerzijds en op vervolging van degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten anderzijds. Bij terugkeer voert het Openbaar Ministerie een vooronderzoek uit en gaat over tot vervolging indien mogelijk en opportuun. Afhankelijk van de zwaarte van het vergrijp vindt vervolging op federaal of deelstaatniveau plaats. Detentie vindt altijd plaats onder verantwoordelijkheid van de deelstaat.

Registratie van terugkeerders gebeurt in afstemming tussen het Bundeskriminalamt en andere overheidsdiensten. De deelstaat heeft in veel gevallen de het voortouw bij onderzoek, opsporing en opvolging na hechtenis (o.a. door deradicaliseringsprogramma’s, zie hieronder). Monitoring is hier onderdeel van. Op basis van een risicoanalyse die voor terugkeerders wordt opgesteld, geschiedt monitoring door de deelstaat of op federaal niveau (hoog risico) én door de geheime dienst (op federaal of deelstaatniveau) of de politie (op federaal of deelstaatniveau).

b. Deradicaliseringsprogramma’s Duitsland

In Duitsland zijn verschillende soorten deradicaliseringsprogramma’s te onderscheiden. Deze behoren tot de bevoegdheden van de deelstaten. De meeste programma’s zijn gericht op preventie, maar er zijn ook programma’s gericht op Exit. Het betreft hier langlopende programma’s toegesneden op het individu. Deze worden in samenwerking tussen de deelstaatregering, lokale overheden en maatschappelijke organisaties uitgevoerd. De binnenlandse veiligheidsdiensten (van de deelstaten) zijn in het algemeen nauw betrokken bij deze programma’s.

Verschillende deelstaten kennen ook deradicaliseringsprogramma’s in gevangenissen. Ook hier gaat het deels om preventieve maatregelen. Daarbij moet gedacht worden aan training van het gevangenispersoneel door medewerkers van de veiligheidsdienst van de deelstaat in het tijdig herkennen van signalen van radicalisering en mogelijkheden hoe hierop te interveniëren. Ook Islamitisch geestelijke verzorging behoort tot deze maatregelen. Daarnaast kennen enkele deelstaten deradicaliseringsprogramma’s in de gevangenis voor personen die veroordeeld zijn wegens radicaal gedachtegoed of handelen.

De monitoring en opvolging van de opgelegde maatregelen tijdens de voorwaardelijke invrijheidsstelling is een zaak van de deelstaten. Daarbij zijn naast de instanties die in zijn algemeenheid betrokken zijn bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling ook de binnenlandse veiligheidsdiensten betrokken.

III. Overeenkomsten en verschillen Nederland, België en Duitsland

Op hoofdlijnen zijn er overeenkomsten tussen Nederland, België en Duitsland bij de aanpak van terugkeerders. Alle drie de landen hanteren een aanpak die gericht is op het inperken van risico’s die van terugkeerders kunnen uitgaan. Die aanpak wordt deels verschillend ingevuld, maar komt onder andere overeen op de volgende punten: er wordt ingezet op tijdige detectie en monitoring van terugkeerders enerzijds en een strafrechtelijke aanpak waar mogelijk. Daarnaast is er aandacht voor deradicalisering en reïntegratie, in het bijzonder in detentie.

Verschillen doen zich onder meer voor in de bestuurlijke inrichting van de aanpak. Zo heeft in Nederland de gemeente de regie bij de persoonsgerichte aanpak. Die regierol wordt ingevuld via het multidisciplinair casusoverleg waarin met verschillende partners wordt gesproken over te nemen maatregelen. In België komt een vergelijkbaar overleg van lokale taskforces bijeen onder voorzitterschap van de Directeur-Coördinator van de bestuurlijke politie.

Duitsland en België zijn beide federale staten waar bevoegdheden veelal op deelstaatniveau of gewestelijk niveau zijn belegd. Ondanks dat in Nederland een belangrijke verantwoordelijkheid voor de lokale aanpak bij gemeenten ligt, vindt de algemene regie op terrorismebestrijding voornamelijk op landelijk niveau plaats en zijn instrumenten zoals een familieondersteuningspunt of een Exit-faciliteit centraal geregeld. In België en Duitsland kan dit laatste per deelstaat of gewest verschillen.

IV. Samenwerking met België en Duitsland

In de brief «Beleidsimplicaties Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 41», aan uw Kamer aangeboden op 16 maart 2016, wordt aangegeven dat het dreigingsbeeld complex is, onder andere door bestaande transnationale terroristische netwerken.2 Dit toont het belang van Europese en bilaterale samenwerking en informatie-uitwisseling. Terrorisme is een grensoverschrijdend probleem dat gezamenlijk aangepakt dient te worden, rekening houdend met het feit dat nationale veiligheid een nationale verantwoordelijkheid is.

Er wordt intensief samengewerkt met België en Duitsland. Informatie-uitwisseling over personen die een risico vormen verloopt via de bestaande bilaterale contacten van politie- en inlichtingendiensten alsmede via de daartoe bestemde systemen op EU niveau. Daarnaast loopt in de politie-eenheid Oost-Nederland een proef om het Regionale Informatie en Expertise Centrum grensoverschrijdend samen te laten werken met het Duitse Noordrijn Westfalen. De Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten staan in nauw contact met de Belgische en Duitse I&V-diensten. Naast bilateraal wordt ook multilateraal samengewerkt. Zo zijn de genoemde diensten onderdeel van de Counter Terrorism Group (CTG) waar onder Nederlands voorzitterschap in Europees verband wordt samengewerkt. De CTG beschikt inmiddels over een operationeel platform. Dit platform biedt de leden de mogelijkheid om medewerkers van de CTG-diensten fysiek bij elkaar te plaatsen, om zo gezamenlijk onderzoek te doen. Deze vorm van samenwerking vindt in de praktijk al plaats.

Nederland, België en Duitsland zijn voorts alle drie lid van de zogenaamde EU-Kopgroep van Ministers van meest getroffen lidstaten, die onder voorzitterschap van België vergadert en marge van de JBZ-raad en een agenda zettende en aanjagende functie heeft richting de JBZ-raad op CT-terrein. Het verbeteren van de informatie-uitwisseling en de detectie van personen gerelateerd aan terrorisme en ernstige criminaliteit en hun reisbewegingen tussen EU-lidstaten staat bovenaan de agenda van de EU- Kopgroep en de JBZ-raad. Nederland zal als EU-voorzitter de JBZ-raad van juni 2016 een roadmap voorleggen waarmee de lidstaten zich committeren aan concrete acties met implementatietermijnen. Uw Kamer wordt hierover separaat geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven