29 683 Dierziektebeleid

Nr. 276 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2023

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over de laatste ontwikkelingen in de vogelgriepsituatie en een wijziging in het bestrijdingsbeleid naar aanleiding van recent onderzoek naar de mate van tussenbedrijfsverspreiding in de Gelderse Vallei. Tevens informeer ik de Kamer over enkele andere diergezondheids-onderwerpen: de nationale bestrijding van de rundveeziekte Boviene Virus Diarree (BVD), een recente beoordeling van de deskundigengroep dierziekten over het introductierisico van Afrikaanse varkenspest, de voortgang van het project veterinaire veld en de toezegging aan de Tweede Kamer over het uitvoeren van bepaalde diergeneeskundige handelingen door medewerkers van de dierenambulance.

De punten genoemd bij de onderwerpen vogelgriep stuur ik mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Epidemiologische situatie vogelgriep

De laatste uitbraak met hoogpathogene vogelgriep (HPAI) op een commerciële pluimveehouderij was in juli, op een biologisch legbedrijf waar de hennen buiten liepen. Inmiddels is de beperkingszone rond die uitbraak ingetrokken. Bij wilde vogels is er nog steeds sprake van besmettingen met HPAI, vooral onder kokmeeuwen, op veel locaties in Nederland. Dat betekent dus dat het virus nog altijd in Nederland aanwezig is. Daarmee bestaat nog steeds de kans dat een pluimveebedrijf in Nederland wordt besmet. Deze kans wordt door de deskundigengroep dierziekten op basis van hun risicobeoordeling eind juli ingeschat als laag, met een grote mate van onzekerheid.

Beleidsondersteunend onderzoek vogelgriep

Bij het beleid ter preventie en bestrijding van vogelgriep zet ik mij in om zoveel mogelijk specifieke, bij de (lokale) situatie passende maatregelen te nemen en het beleid wordt geregeld geëvalueerd. Daarvoor laat ik onderzoek uitvoeren naar het verloop van de uitbraken en de effectiviteit van maatregelen. Het laatste onderzoek dat in het kader daarvan is gedaan betrof de mate van tussenbedrijfstransmissie in een pluimveedicht gebied en het effect van preventief ruimen.

Aanleiding voor dit onderzoek

Het verloop van de epidemie in 2022 en de specifieke casus in Lunteren in oktober 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1266) waren voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aanleiding om het wiskundig model, dat ten grondslag ligt aan het beleid voor preventief ruimen, met de gegevens van uitbraken in 2022 te actualiseren. De bevindingen zijn weergegeven in bijgevoegd rapport.

Analyses

De geactualiseerde modelstudie van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) geeft aan dat er door preventief ruimen minder besmette bedrijven zullen zijn, maar dat er in totaal wel meer bedrijven worden geruimd. Uit de analyse komt ook naar voren dat de effectiviteit van een scenario met preventief ruimen binnen de 1 km zone ongeveer gelijk is aan een scenario zonder preventief ruimen met extra bemonstering in een zone met een straal van minimaal 1,5 km. De extra monsters worden verzameld door kadavers op te halen en te onderzoeken op HPAI (kadavertonbemonstering ofwel de zogenaamde «bucket sampling»).

Beleid

Op basis van deze uitkomst en het staande beleid om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren te ruimen, heb ik besloten om voortaan bij de bestrijding van dit type H5N1 HPAI-virus af te zien van standaard preventief ruimen van bedrijven in de 1 km zone in de pluimveedichte gebieden en in plaats daarvan de bedrijven in de 3 km zone te monitoren en kadavers met hoge frequentie te testen op HPAI virus. Ik kies voor een zone van 3 km om meer zekerheid in te bouwen. Daarbij maak ik de kanttekening dat de analyse gebaseerd is op een modelstudie met diverse aannames over onder andere het verloop van de uitbraken en de gevoeligheid van de voorgestelde bemonsteringsmethode. De werkelijkheid kan afwijken van de modelmatige uitkomsten. Een epidemie in de Gelderse Vallei of waar ook in Nederland kan dus altijd anders verlopen dan op basis van het model wordt «voorspeld». Met de voorgestelde methode van kadavertonbemonstering kan een besmetting waarschijnlijk eerder worden opgemerkt dan met melding van verschijnselen, maar het kan niet worden uitgesloten dat er ondanks de intensieve monitoring toch tussenbedrijfstransmissie optreedt. Dat geldt echter evenzeer voor het scenario preventief ruimen.

In gebieden waar de dichtheid aan pluimveebedrijven minder hoog is, hebben we de afgelopen jaren maatwerk toegepast waarbij steeds minder vaak preventief is geruimd. Het beleid daar is dat bedrijven in de 1 km zone rond een uitbraak niet meer preventief worden geruimd. Afhankelijk van het risico wordt in specifieke situaties intensieve monitoring toegepast. Dit geldt ook voor risicovolle contacten van besmette bedrijven. Mocht de situatie ongunstig blijken, dan kan in uitzonderlijk risicovolle situaties preventief ruimen toch nodig zijn. Dit is ter beoordeling op dat moment.

Vanwege het grote belang van deze modelstudie voor het beleid heb ik het rapport laten beoordelen door de deskundigengroep dierziekten. De groep acht het model valide en onderschrijft de conclusies in het rapport. Het verslag van de deskundigengroep dierziekten is bijgevoegd bij deze brief. Het RIVM heeft, op verzoek van VWS, nog een aparte beoordeling gemaakt van het risico voor de volksgezondheid als wordt afgezien van preventief ruimen. Zij stellen dat het risico voor de volksgezondheid van niet preventief ruimen zoals beschreven beperkt lijkt. Het RIVM adviseert wel om de betrokken pluimveehouders te informeren over het beleid en de risico’s. Dat is staand beleid, omdat alle houders in de beperkingszone worden geïnformeerd, onder andere in verband met de screening. Ik zal de sector nader informeren over het voorgenomen beleid en de gevolgen voor de pluimveehouders in een pluimveedicht gebied. Dit zal bovendien nog extra worden gedaan als de kadavertonbemonstering na een uitbraak van start gaat.

Samenvattend

Ik zal, op een case by case basis, afzien van preventief ruimen bij een uitbraak en dit vervangen door een intensieve kadavertonbemonstering van bedrijven in de 3 km-zone. Mocht de situatie ongunstig blijken, dit ter beoordeling op dat moment, dan kan het nodig zijn het besluit te herzien en opnieuw over te gaan tot preventieve ruimingen.

Ik streef er naar zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren te ruimen en dit is een volgende stap in die richting. Het blijft van het grootste belang dat pluimveehouders elke verdenking snel melden, zoals ze dat nu ook al doen, en de hygiënemaatregelen zorgvuldig en voortdurend toepassen.

Nationale bestrijding rundveeziekten IBR en BVD

IBR en BVD komen algemeen voor in de Nederlandse rundveepopulatie. Beide virusziekten hebben een negatieve impact op de diergezondheid en daarmee op het dierenwelzijn van runderen. Er is ook sprake van aanzienlijke economische schade voor de rundveesector door de aanwezigheid van IBR en BVD.

In 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken de Kamer geïnformeerd over de nationale bestrijding van de rundveeziekten Infectieuze Boviene Rhinotracheitis (IBR) en Boviene Virale Diarree (BVD) (Kamerstuk 29 683, nr. 232). Toegezegd is om het reeds lopende private bestrijdingsprogramma voor IBR met regelgeving te ondersteunen, en het besluit voor ondersteuning van BVD opnieuw te overwegen wanneer ook voor BVD een EU-kader zou bestaan. Sinds de inwerkingtreding van de Europese diergezondheidsverordening (Vo (EU)2016/429) op 21 april 2021 bestaat er formeel een EU-kader voor de vrijwillige bestrijding van BVD, waarbij lidstaten een EU-vrije status kunnen behalen.

In februari 2022 hebben sectorpartijen daarom een hernieuwd verzoek gedaan om ook het private bestrijdingsprogramma voor BVD met regelgeving te ondersteunen. Ik heb dit verzoek in overweging genomen en op 5 april dit jaar per brief aan de sector toegezegd om ook voor BVD een nationaal wettelijk kader voor te bereiden, zoals ik dat momenteel doe voor IBR. De bestrijding van IBR en BVD wordt daarmee op termijn wettelijk verplicht voor alle rundveehouders in Nederland. Dit is noodzakelijk om vrij te worden van deze ziekten en een vereiste om voor een EU-vrijstatus voor IBR en BVD in aanmerking te komen.

Het is logisch en efficiënt om de wettelijke bestrijding van IBR en BVD gezamenlijk in werking te laten treden. Ik ben daarom nu, samen met de sectoren, bezig de regelgeving en de uitvoering van beide programma’s verder uit te werken. We streven naar inwerkingtreding per 1 juli 2024.

Afrikaanse varkenspest

Op 4 juli 2023 heeft de deskundigengroep dierziekten op mijn verzoek een nieuwe beoordeling gegeven voor het risico op introductie van Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland. Hun volledige risicobeoordeling en advies vindt u als bijlage bij deze brief. Tevens zal dit advies worden gepubliceerd op de website van de deskundigengroep dierziekten1

In deze risicobeoordeling hebben de deskundigen een beeld gegeven van de situatie van AVP in Europa en beoordeeld hoe deze veranderende situatie effect heeft op het risico van introductie naar Nederland. De deskundigen schatten het risico op introductie van AVP in gehouden varkens in het komende jaar in als klein. Het areaal besmet gebied in Europa is toegenomen, voor zowel gehouden varkens als wilde zwijnen. Dat maakt dat de kans dat mensen die met besmette dieren of besmette producten in aanraking zijn geweest en naar Nederland terugkeren of reizen groter. Hierdoor is de kans dat zij het virus mee naar Nederland nemen ook iets groter. Echter blijft de kans dat dit gebeurt in absolute zin klein. Ten aanzien van het risico op introductie van AVP in wilde zwijnen zien de deskundigen een vergelijkbaar risico (klein) als het gaat om een introductie van AVP via bijvoorbeeld meegebrachte besmette vleesproducten. Het risico dat er insleep van AVP via natuurlijke migratie van wilde zwijnen naar Nederland optreedt, is momenteel verwaarloosbaar klein.

Wanneer wordt gekeken naar de ontwikkeling van de situatie de komende vijf jaar stellen de deskundigen vast dat er een matig risico is op insleep van AVP naar gehouden varkens in Nederland. De onzekerheid van deze inschatting is echter groot, omdat het er erg vanaf hangt hoe de situatie zich in Europa ontwikkelt. De deskundigen geven aan dat in de huidige trend in Europa het risico op insleep in Nederland zal toenemen, omdat AVP zich in Europa over een steeds groter gebied bij wilde zwijnen manifesteert en er geen uitzicht is dat besmettingen in wilde zwijnen in andere Europese landen binnen de komende vijf jaar onder controle zijn gebracht.

Veterinaire veld

In de brief van 23 december 2022 (Kamerstuk 29 683, nr. 263) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van twee onderzoeksrapporten «De positie en rol van de dierenarts en kwaliteitsborging diergeneeskundige beroepsuitoefening» van Berenschot en «De arbeidsmarkt voor dierenartsen: knelpunten en perspectieven» van SEO Economisch Onderzoek (kortweg SEO). Zoals in de brief aangegeven hebben deze beide rapporten zeer waardevolle en bruikbare analyses opgeleverd voor de veterinaire beroepsgroep en de veterinaire arbeidsmarkt. De conclusies zijn helder en de aanbevelingen roepen op om met elkaar belangrijke stappen te zetten richting een verdere versterking van het veterinaire beroep. In de brief heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van het vervolgproces met betrokken partijen uit het veterinaire veld, waarbij we gezamenlijk opvolging geven aan de aanbevelingen van deze onderzoeksrapporten.

Op woensdag 5 juli 2023 heeft de startbijeenkomst plaatsgevonden met de verschillende betrokken partijen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Practiserende Dierenartsen (CPD), de beroepsvereniging voor paraveterinairen (Vedias), de Faculteit Diergeneeskunde en het Ministerie van LNV. In deze bijeenkomst, ben ik samen met de partijen in gesprek gegaan over de belangrijke rol die de veterinaire beroepsgroep speelt in zowel de gezondheid en welzijn van dieren, als ook in de volksgezondheid en voedselveiligheid en over het belang om een concreet plan te maken voor de verdere versterking van het veterinaire beroep.

Gerda van Dijk zal als onafhankelijk voorzitter het vervolgproces begeleiden, waarbij de komende periode met de betrokken partijen verdere stappen zullen worden gezet om te komen tot een gedragen plan waarin de opvolging en de uitwerking van de aanbevelingen van beide onderzoeksrapporten staat omschreven. In dit plan worden gezamenlijke ambities opgenomen, als ook vervolgafspraken over de uitvoering, inclusief bekostiging en een tijdspad.

Veterinaire handelingen door medewerkers van de dierenambulance

In het begrotingsdebat van 7 december 2022 is de toezegging gedaan de Kamer te informeren over de mogelijkheden waarop bepaalde diergeneeskundige handelingen kunnen worden uitgevoerd door medewerkers van de dierenambulance die nu niet mogelijk zijn (Kamerlid Graus, PVV) (Handelingen II 2022/23, nr. 32, item 13).

In Nederland is in de Wet dieren en het Besluit diergeneeskundigen bepaald dat, naast dierenartsen, ook paraveterinairen diergeneeskundige handelingen mogen uitvoeren. Dit kan alleen in fysieke aanwezigheid van en op aanwijzing en met controle door een dierenarts. Dierenambulances worden hoofdzakelijk bemand door vrijwilligers zonder veterinaire opleiding die daarmee niet bevoegd zijn diergeneesmiddelen toe te dienen. Het is veterinair niet verantwoord om zieke dieren zonder diagnose standaard eenzelfde behandeling te geven, hierdoor kan de gezondheid en het welzijn van het dier geschaad worden. Uit overleg blijkt daarnaast dat de wens tot het mogen uitvoeren van veterinaire handelingen door vrijwilligers niet door organisaties van dierenambulances wordt gedeeld.

Ik concludeer daarom dat het veterinair niet verantwoord is om vrijwilligers zelfstandig dieren een (standaard)behandeling te laten geven, en dat daarnaast deze wens bij dierenambulance organisaties niet wordt onderschreven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven