29 683 Dierziektebeleid

Nr. 195 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 januari 2015

Naar aanleiding van het verplaatste algemeen overleg Dierziekten en antibioticagebruik van 10 december jl. heeft u om een brief verzocht ter beantwoording van een aantal vragen. Onderstaand vindt u de antwoorden, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

De leden van de VVD fractie vragen of ik bereid ben om de focus op het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij te verbreden naar het tegengaan van resistentie en welke mogelijkheden ik zie om dit op te pakken in nationaal en internationaal verband?

Het tegengaan van antibioticaresistentie maakt een belangrijk onderdeel uit van het beleid. Ook het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij is gericht op het tegengaan van resistentie. Deze reductie-aanpak heeft geleid tot een daling in resistentievorming bij landbouwhuisdieren in de afgelopen 2 jaar.

Zowel in de humane gezondheidszorg als in de veehouderij zijn diverse maatregelen getroffen of aangekondigd om antibioticaresistentie terug te dringen. Het is van groot belang dat dit onderwerp met verscherpte inzet wordt aangepakt, door de overheid en door alle maatschappelijke organisaties die hier een rol in spelen. Daarom kom ik in het voorjaar met een actieplan voor een integrale aanpak van antibiotica resistentie. Uiteraard zal ook de internationale inzet hiervan onderdeel uitmaken. Grenzen zijn irrelevant en internationale actie is cruciaal.

Ook het toekomstig beleid in de veehouderij is gericht op het tegengaan van resistentie. Zoals aangegeven in de brief van 2 september jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 189) zal in overleg met experts, de SDa en de betrokken veehouderijsectoren worden bezien welk beleid na 2015 nodig is, gericht op een verdere vermindering van resistentievorming en resistentieverspreiding in de veehouderij. Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd.

De leden van de PvdA-fractie stellen vragen omtrent de financiering vanuit het bedrijfsleven voor het Kennisplatform Veehouderij en Humane Gezondheid. Helaas ontbreekt bij een enkele sector het bestuurlijk commitment voor een financiële bijdrage. Wij zullen op korte termijn met de vertegenwoordigers van de overige betrokken partijen (de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu, de provincies, de gemeenten, de GGD en Omgevingsdiensten) bezien hoe de activiteiten van het Kennisplatform vorm gegeven kunnen worden.

De leden van de PvdA-fractie pleiten voor een expertisecentrum zoönosen. In de antwoorden van 2 oktober 2014 op vragen na aanleiding van het debat Intensieve Veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 142) is reeds aangegeven dat het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding functioneert als een landelijk expertisecentrum. Weliswaar ontwikkelt het centrum niet alle kennis op het terrein van zoönosen, want de humane en veterinaire kennis wordt onder meer ontwikkeld op de diverse universiteiten en in de academische centra, maar het expertisecentrum is wel de plaats waar de kennis bijeengebracht wordt. Daarnaast loopt er bij ZonmW het programma non-alimentaire zoönosen, juist gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van zoönosen. Wij herkennen de door u genoemde onvoldoende clustering en coördinatie dan ook niet.

Bij de beantwoording van de Kamervragen van 1 oktober (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 122) heeft u de eerste evaluatie van de Stichting Q-support ontvangen. Omdat de feitelijke werkzaamheden van Q-support pas goed op gang zijn gekomen na de startbijeenkomst op 12 februari 2014, waardoor de onderzoeksperiode over de kern van de activiteiten niet langer is dan vijf maanden, is dit een beperkte evaluatie. Niettemin kan op basis van deze evaluatie geconcludeerd worden dat de Stichting Q-support aan de verwachtingen voldoet. Volgens de onderzoeker hebben patiënten met chronische Q-koorts en Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) lang moeten wachten op een adequate vorm van hulp, advies en ondersteuning – maar zijn zij blij dat die uiteindelijk toch gerealiseerd is. Q-support besteed in zijn reguliere bedrijfsvoering veel aandacht aan evaluatie van zowel individuele trajecten als van groepstrajecten. Ik zal uw Kamer daarom elk jaar door middel van het jaarverslag van Q-support op de hoogte stellen van de mate van tevredenheid van patiënten over de manier waarop zij door Q-support geholpen zijn.

Er zijn ook vragen over de nieuwe test voor Q-koorts. Deze test, die ook gebruikt is bij het onderzoek in Herpen, staat behandelend artsen die hiervan gebruik willen maken ter beschikking. Voor het antwoord op de vraag of het programmatisch testen van mensen die mogelijk besmet zijn geraakt zinvol is wacht ik het rapport af van het onderzoek in Herpen. De uiteindelijke studieresultaten volgen naar verwachting in het voorjaar van 2015. In de antwoorden op de Kamervragen van 19 september 2014 (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 53) heb ik daarover gezegd dat de eerste resultaten van het onderzoek niet wijzen op een grote groep gemiste patiënten en dat het daarom verantwoord en noodzakelijk is de uiteindelijke resultaten van dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies en aanbevelingen af te wachten.

Voor wat betreft de reactie op het LIS-onderzoek wil ik verwijzen naar de kabinetsreactie op dit rapport van 5 juni 2014 (Kamerstuk 29 683, nr. 185).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven