28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 142 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2014

Op 3 september 2014 heeft uw Kamer een plenair debat over de intensieve veehouderij in Nederland gevoerd (Handelingen II 2013/14, nr. 104, item 3). In dit debat hebben de Kamerleden Van Gerven (SP), Van Dekken (PvdA) en Geurts (CDA) mij een vijftal feitelijke vragen gesteld. In verband met de schorsing van het debat hebben de leden aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen. U ontvangt hierbij mijn antwoorden.

De heer Van Gerven (SP) heeft mijn mening gevraagd over dat de veehouderij geen risico voor de volksgezondheid mag vormen.

Ik ben mij zeer bewust van de noodzaak van het veilig houden van vee, ook met het oog op de gezondheid van omwonenden. Staatssecretaris Dijksma en ik zullen dan ook snel en doortastend optreden op het moment van een uitbraak van een zoönose. Wij worden hierbij ondersteund door een netwerk van deskundigen op het terrein van de humane en veterinaire infectieziektebestrijding. Deze humaan-veterinaire zoönosestructuur volgt niet alleen de ontwikkelingen op dit terrein nauwkeurig, maar speelt ook een belangrijke rol in de aanpak van eventuele uitbraken. Verder ondersteunen wij kennisontwikkeling, onder meer bij het RIVM, op het terrein van gezondheid en veehouderij. Ook voeren diverse instituten in opdracht van ons onderzoek uit naar de effecten van fijnstof en ziekteverwekkers op de gezondheid bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen.

De heer Van Dekken (PvdA) heeft mij gevraagd de gemeenten te verplichten om een gezondheidseffectscreening door de GGD te laten uitvoeren bij een vergunningenverlening om zo de volksgezondheid te waarborgen. Ik ben met de heer Van Dekken van mening dat gezondheidseffecten van intensieve veehouderij een belangrijke rol spelen in de beoordeling ervan. In de Kabinetsbrief Veehouderij en volksgezondheid, van 8 april 2014, is daarom uitgebreid ingegaan op de huidige mogelijkheden van provincies en gemeenten, waaronder de gezondheidseffectscreening, om gezondheid als criterium mee te nemen bij de vergunningverlening en in het ruimtelijk beleid. Eventuele extra regelingen via het omgevingsrecht moet in het debat rond het omgevingsrecht dat uw Kamer met mijn collega Schultz van Haegen zal voeren, worden meegenomen. Belangrijk is dat het goed gebeurt, rekeninghoudend met de lokale omstandigheden en voorkomen moet worden dat het dubbel gebeurt.

De heer Van Dekken heeft ook gevraagd naar de inrichting van een landelijk expertisecentrum voor kennisontwikkeling en verzameling met betrekking tot zoönosen. Ik hecht met de heer Van Dekken zeer aan het bijeen brengen van kennis terzake.

Het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding functioneert reeds als een landelijk expertisecentrum. Weliswaar ontwikkelt het centrum niet alle kennis op het terrein van zoönosen, want de humane en veterinaire kennis wordt onder meer ontwikkeld op de diverse universiteiten en in de academische centra, maar het expertisecentrum is het wel de plaats waar de kennis bijeengebracht wordt.

De heer Geurts (CDA) heeft mij gevraagd een reactie te geven op de resultaten van onderzoek dat op de website van de veterinaire nieuwsdienst Animal Health Online is gepubliceerd over het voorkomen van MRSA bij mensen en de omvang van de veestapel in Nedersaksen.

De validiteit van resultaten van het onderzoek waarnaar Animal Health Online verwijst is niet goed in te schatten. Er ontbreekt een duidelijke verwijzing naar het onderliggend onderzoek in het bericht. Hierdoor zijn de gebruikte methode en derhalve ook de resultaten niet toetsbaar. Een reactie op de bevindingen uit het bericht kan ik daarom niet geven.

De heer Geurts heeft verder gevraagd of het kabinet van mening is dat er voldoende wetenschappelijke kennis bestaat over mogelijke gezondheidseffecten van de veehouderij? Zo nee, wat gaat het kabinet nog ondernemen om deze kennis te verbeteren?

Zoals ik eerder heb aangegeven wordt er bij voortduring, door onder meer universiteiten, kennis ontwikkeld op het terrein van gezondheid in relatie tot het houden van dieren. Dit is een proces dat los staat van de specifieke vragen van de overheid. Daarnaast draag ik, samen met mijn collega Dijksma, bij aan deze kennisontwikkeling door het financieren van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden. Dit onderzoek wordt ook financieel gesteund door het longfonds. In dit uitgebreide onderzoek wordt gekeken of stoffen die uit veehouderijbedrijven in het milieu terecht komen, effect hebben op de gezondheid van mensen die in de omgeving van deze bedrijven wonen. Dit onderzoek zal een belangrijke bijdrage leveren aan onze kennis.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven