29 683 Dierziektebeleid

Nr. 169 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2013

Hierbij treft u het rapport aan van Berenschot met de resultaten van de evaluatie naar de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD)1. Ik heb u deze toegezegd in mijn brief van 20 december jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 144) ter uitvoering van de motie Van Gerven c.s. (Kamerstuk 29 683, nr. 129).

Berenschot concludeert dat het huidige systeem van basismonitoring2, inclusief de positionering daarvan bij de GD, bij uitstek in staat is tot het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende aandoeningen en het zicht houden op trends en ontwikkelingen die relevant zijn voor de diergezondheid in Nederland. De positionering van de basismonitoring bij de GD draagt er in belangrijke mate aan bij dat signalen uit de sector worden gedeeld. De GD biedt een laagdrempelig meldsysteem, waardoor signalen de GD (eerder) bereiken. De onderzoekers zien de positionering bij de GD als een voorwaarde voor een adequate monitoring, die bestaat bij de gratie van vrijwillige meldingen van veehouders en dierenartsen. Ik onderschrijf deze conclusies.

Het rapport van Berenschot vraagt aandacht voor de volgende punten:

  • de begeleidingscommissies vervullen een centrale rol bij het borgen van de publieke belangen. De GD dient in de begeleidingscommissies voldoende kritisch en onafhankelijk gestuurd en bevraagd te (blijven) worden;

  • de beoordeling van signalen door de GD vindt primair plaats op basis van een impliciet afwegingskader. Meer inkadering komt de borging van de kwaliteit en de objectiviteit ten goede;

  • informatie over de werking en de resultaten van de basismonitoring wordt naar het oordeel van de onderzoekers beperkt gedeeld. Meer transparantie en bredere communicatie dan alleen naar de direct betrokkenen toe komt het vertrouwen in de GD ten goede.

Op basis van de aanbevelingen van Berenschot voer ik de motie Van Gerven c.s. als volgt uit:

De verantwoordelijkheden voor de publieke taken van het productschap op het gebied van diergezondheid met uitvoering door de GD wordt in het kader van de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie overgedragen aan het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de Minister van Economische Zaken en van mij over de voortgang van de opheffing van de product- en bedrijfsschappen (TK 32 615, nr. 8). Dat geldt ook voor de taken ten aanzien van identificatie en registratie. Over de wijze van uitvoering vindt nog overleg plaats met het bedrijfsleven. Ook de verantwoordelijkheid voor de registratie van unieke bedrijfsnummers van bedrijven gericht op handel, opvang en fokken van honden en katten wordt overgeheveld naar EZ.

Met betrekking tot de basismonitoring neem ik de aanbevelingen van Berenschot over en zal ik de implementatie ervan in overleg met de GD vormgeven:

Er is blijvende aandacht nodig voor de borging van de professionaliteit binnen de GD. En blijvende aandacht voor de inhoudelijke deskundigheid, juist vanuit het publieke perspectief, in de samenstelling van de begeleidingscommissies. De samenstelling en rolinvulling van de begeleidingscommissies vormen de belangrijkste invulling van «checks and balances» in de borging van alle publieke belangen die met de basismonitoring gediend worden. Om deze reden moeten er onafhankelijke voorzitters zijn van de begeleidingscommissies en is een expliciet afwegingskader nodig waarin duidelijke criteria staan zodat duidelijk wordt welke sectorale en publieke belangen op welke manier gewogen worden. Op deze wijze zorg ik voor voldoende oog voor het publieke belang in de begeleidingscommissies.

Ik zal de effectiviteit van de basismonitoring en de wijzigingen die ik doorvoer evalueren. Ook de wijze waarop en de mate waarin signalen vanuit de verschillende sectoren de GD bereiken laat ik onderdeel uitmaken van de reguliere audits van de NVWA. Ik zal erop zal toezien dat de borging van de professionaliteit binnen de GD-organisatie blijvend de aandacht krijgt. En tot slot zal ik zorg dragen voor een bredere communicatie over de werking van de basismonitoring en de uitkomsten daarvan. Naar het oordeel van Berenschot neemt het vertrouwen daarmee toe.

Ik vertrouw erop dat het publieke belang van de diergezondheidsmonitoring, en het opsporen en signaleren van zoönosen in het bijzonder, hiermee is geborgd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

De basismonitoring in haar huidige vorm is het antwoord geweest op de motie Waalkens-Ter Veer (Kamerstuk 27 400 XIV, nr. 23) over het koppelen van gegevens met betrekking tot diergezondheid. De motie volgde op de slijtersproblematiek in de rundveesector.

Naar boven