29 675 Zee- en kustvisserij

Nr. 98 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van de brief van 11 juni 2010 inzake de voortgang van de ontwikkeling van de Blueport (Kamerstuk 29 675, nr. 95).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juli 2010.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Atsma

Adjunct-griffier van de commissie,

Hartemink

Inhoudsopgave

blz.

  

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

3

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

3

Reactie van de minister

5

VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de ontwikkeling van een blueport/visserijkenniscentrum. De leden achten bewezen dat een goede wisselwerking tussen kennis, beleid en praktijk bij uitstek een succesfactor voor verduurzaming en innovatie is. De Nederlandse expertise en ondernemingskracht kan benut worden voor internationale efficiencyverbetering en duurzaam beheer van visbestanden. Een voorbeeld is de ontwikkeling van alternatieve vangsttechnieken zoals sumwing, pulskor, flyshoot en twinrig. Kennis en wetenschap zijn van cruciaal belang. Om die reden is de participatie van de WUR-kennisinstituten als Imares inderdaad onontbeerlijk, maar dient naar mening van de leden van de CDA-fractie ook ruimte te zijn om expertise in te brengen van bijvoorbeeld zeehondenopvangcentra, wadpierenvissers en (zee)sportvissers.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er bij de oprichting van blueport(s)/ visserijkenniscentra aandacht dient te zijn voor alle vormen van visserij (denk aan Noordzeevisserij, Binnenvisserij, Aquacultuur en Schaal- en schelpdieren). De leden van de CDA-fractie onderschrijven dus de ontwikkeling van de regionale blueports naast een nationale blueport. Tevens dient het succesvolle werk van het Visserij Innovatie Platform (VIP) in de blueport/visserijkenniscentrum te worden verankerd. De leden van de CDA-fractie delen de mening van de minister dat het voor een nationale, Europese en internationale uitstraling van belang is om één nationale blueport tot stand te brengen. Met een nationale blueport kunnen we een Europese en internationale uitstraling krijgen van allure. En dat is nodig om een vooraanstaande rol te blijven spelen in het Europese en internationale visserijbeleid van de toekomst.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de goede kansen voor de provincie Zeeland bij de verdere ontwikkeling van het concept van de nationale blueport. Echter zijn de leden van de CDA-fractie van  mening dat gezien de diverse initiatieven in den landen bijvoorbeeld Flevoland (Urk) en Noord Holland (IJmuiden) alle geïnteresseerden op basis van objectieve criteria een gelijke kans moeten krijgen op het verkrijgen van de nationale blueport. Gaarne uw reactie hierop.

De leden van de CDA-fractie delen niet geheel de conclusie van de minister dat bij de blueport de ruimtelijke vragen en infrastructuur een ondergeschikte rol spelen. Ook in deze vraagstukken zou, naar de mening van de leden van de CDA-fractie, de blueport een rol kunnen spelen. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende ruimteclaims op de visserijgebieden, maar ook bijvoorbeeld de Natura 2000 opgave. Kan de minister deze stellingname onderschrijven?

Verder delen de leden van de CDA-fractie wel de mening van de minister dat het bij de blueports aan de ene kant om een innovatie- en investeringsklimaat voor vissers en andere partners zoals afslagen, verwerkers, handel en retail, en aan de andere kant om effectief en duurzaam bestandsbeheer, een duurzame en rendabele vangst, verwerking en vermarkting van vis gaat.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de doelstelling van een blueport (s)/ visserijkenniscentrum moet zijn de versterking van het ondernemerschap in de visserijsector door innovatie, kennisdelen en meer samenwerking en verduurzaming. Het visserijkenniscentrum zelf dient ook een samenwerkingsverband te worden van bestaande instellingen en organisaties op het gebied van onderzoek, onderwijs, in de keten van de visserijsector en maatschappelijke organisaties. Kunnen goede initiatieven die op dit moment al ondersteund worden door de minister, zoals de kenniskringen, de helpdesk voor visstandbeheercommissies, eveneens gebundeld worden in de blueportstructuur zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af. Zo ja, op welke wijze?

Bundelen en investeren van kennisoverdracht, kenniskringen via het kenniscentrum is goed, maar wellicht zijn ook initiatieven van de visserijscholen, opleidingsschepen te koppelen aan de blueport(s)? Dat lijkt de leden van de CDA-fractie een mooie koppeling immers zitten daar de vissers van de toekomst. Kan de minister laten weten of zij deze optie eveneens onder het voetlicht wil brengen bij het VIP welke een visie met betrekking tot de Blueport(s) aan het ontwikkelen is?

Het VIP werkt momenteel aan de visie met betrekking tot de ontwikkeling van Blueports. Deze visie, die integraal onderdeel zal zijn van de meer algemene «erfenis» waaraan het VIP werkt, zal een belangrijke basis zijn voor de voorstellen voor de periode vanaf eind 2010 zijn, zo meldt de minister. Kan de minister toezeggen deze informatie voor de behandeling van de LNV-begroting naar de Kamer te sturen?

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie laten weten geen inbreng te hebben op dit onderwerp.

Inbreng van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister over de ontwikkeling van Blueports voor het versterken van de verschillende ketenschakels in de visserijsector.

De minister zet uiteen dat de Blueports voortkomen uit de doelstelling het ondernemerschap in de visserij(keten) te versterken en met de verschillende stakeholders te werken aan een duurzame toekomst. Allereerst merken de leden van de fractie van de PvdD op dat de schadelijke effecten van de visserij op het zeeleven zo groot zijn, dat eerst en vooral ingezet zou moeten worden op herstel en bescherming van de mariene biodiversiteit om nog met enige geloofwaardigheid over een «duurzame toekomst» te spreken. De leden van de PvdD-fractie vinden dat de minister in haar visserijbeleid verkeerde prioriteiten stelt. Niet het versterken van de visserijketen moet centraal staan, maar het herstel en behoud van de natuurlijke hulpbronnen die nota bene ten grondslag liggen aan het bestaan van de sector. Waarom gaat de minister wel aan de slag met de ontwikkeling van Blueports terwijl de broodnodige beschermde gebieden op zee nog in de verste verten niet zijn gerealiseerd? Wanneer mag de Kamer dáár een voortgangsbrief op verwachten? De PvdD spreekt hier nadrukkelijk niet alleen over de gebieden die op basis van de Natura 2000-criteria voor bescherming in aanmerking komen, maar ook over de gebieden die volgens de Convention for the Protection of the marine Environment of the North-East Atlantic (OSPAR)-criteria niet onbeschermd zouden mogen blijven.

Ten tweede merken de leden van de PvdD-fractie op dat de duurzaamheidsdoelstellingen die de minister ook in deze brief hanteert in de recent verschenen beleidsdoorlichting (Artikel 21 Duurzaam Ondernemen) zijn bekritiseerd. Zo worden de doelen weinig operationeel (specifiek, meetbaar, tijdgebonden) geformuleerd en is niet of onvoldoende expliciet aangegeven, wat wanneer bereikt moet zijn. Het is overigens niet de eerste keer dat deze kritiek geuit wordt op LNV-beleid gericht op duurzaamheid. Concrete en meetbare doelen blijven keer op keer uit.

De leden van de PvdD-fractie vragen de minister of zij van plan is de doelstellingen nu wel nader te specificeren. Worden de doelen meetbaar en tijdsgebonden, zodat ze ook afrekenbaar zijn? Als de minister niet van plan is deze doelen te concretisering, vernemen de leden van de PvdD fractie graag van de minister hoe zij de mate van succes van het door haar gevoerde beleid van plan is te meten. Graag een reactie hierop.

In de hierboven genoemde beleidsdoorlichting geven stakeholders aan dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer de inkomstenkant goed zit dit automatisch betekent dat er geïnvesteerd wordt in «people» en «planet». De leden van de PvdD-fractie vragen de minister of zij dit herkent en of de minister uiteen kan zetten op welke manier in haar plannen gewaarborgd wordt dat ook in deze twee aspecten wordt geïnvesteerd.

Het idee van de Blueports is duidelijk gericht op innovatie en ondernemerschap. Echter dit geldt alleen voor de ondernemingen die bij dit initiatief zijn aangesloten. De leden van de PvdD-fractie nemen aan dat de minister graag de hele sector wil verduurzamen. Kan de minister dat bevestigen? Zo ja, hoe wil zij ervoor zorgen dat ook andere ondernemingen, die niet bij deze intiatieven zijn aangesloten, duurzamer gaan werken? Zal er voor deze ondermeningen een ondergrens gaan gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot milieunormen, zodat daadwerkelijk vooruitgang door de gehele sector wordt geboekt?

De leden van de PvdD-fractie vinden het streven van de minister om regionaal en nationaal blueports op te zetten ambitieus. Kan de minister laten weten hoeveel geld zij hiervoor beschikbaar stelt? Worden er ook strenge randvoorwaarden aan deze investeringen verbonden op het gebied van natuur, milieu en dierenwelzijn? Zo ja, kunt u deze randvoorwaarden noemen? Zo nee, hoe wordt een daadwerkelijk duurzame toekomst in dat geval verzekerd? De leden wijzen met nadruk op het gevaar van systeemeffecten wanneer grote investeringen worden gedaan in werkwijzen die weliswaar iets minder schade opleveren voor bijvoorbeeld natuur en milieu, maar als geheel nog lang niet duurzaam zijn. Investeringen in duurzaamheid moeten toekomstbestendig zijn, met andere woorden: de verbeteringen moeten substantieel zijn en inpasbaar zijn in het einddoel van een werkelijk duurzame visserij. Anders is niet alleen de ecologie slecht af, maar wordt ook een vals toekomstperspectief gecreëerd voor de ondernemers. Is de minister het met de leden van de PvdD-fractie eens dat ook voor de ondernemers heldere einddoelen met betrekking tot duurzaamheid gewenst zijn, zodat duidelijk is welk perspectief er op de lange termijn is voor de sector? Is de minister bereid hier klare wijn over te schenken? Graag een toelichting hierop.

De minister stelt in haar brief dat naast economie de ecologische draagkracht voorop staat. Kan de minister aangeven hoe zij de afweging tussen deze belangen inschat? Wat is hierbij de definitie van ecologische draadkracht? Wordt hierbij gekeken naar soortniveau of is het gehele ecosysteem het uitgangspunt?

Tijdens het wetgevingsoverleg Visserij van afgelopen november is dankzij een motie van de PvdD dierenwelzijn ook als criterium in het Visserij Innovatie Platform (VIP) opgenomen. De leden van de fractie van de PvdD willen graag van de minister weten op welke manier dierenwelzijn betrokken wordt bij de blueports. Is dierenwelzijn opgenomen als criterium? Wordt er voor dierenwelzijn onderscheid gemaakt tussen de verschillende fases in de keten, zoals huisvesting, vangst en dodingsmethoden? In de sector zelf is nog te weinig kennis en bewustzijn dat vissen pijn en stress kunnen ervaren. Is de minister van plan om in het kader van de Blueports hiervoor een bewustwordingsproces op gang te brengen?

Een gerelateerd probleem is dat de kennis ten aanzien van vissenwelzijn nog zekere hiaten bevat. De leden van de PvdD fractie hopen dan ook dat de minister de Blueports als kans ziet voor kennisvergroting. Is de minister van plan om ook meer onderzoek te laten plaatsvinden naar de criteria voor welzijn, het (on farm) monitoring van welzijn en het welzijn van vissen bij vangst en doden in de visserij? Zo ja, op welke wijze en termijn wil zij dit onderzoek vorm geven? Op welke wijze zal de nieuwe kennis een plek krijgen in het functioneren van de keten en de randvoorwaarden ten aanzien van duurzaamheid?

In de brief van de minister wordt al uiteengezet dat aquacultuur ook een rol gaat spelen in de Blueports. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat er niet steeds meer nieuwe vissoorten dienen bij te komen in de aquacultuur als vervanging van de visserij. Op dit moment is het veel te makkelijk om een ontheffing te krijgen in het kader van kader van art. 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) (positieflijst van productiedieren) voor het houden van nieuwe diersoorten. De leden wijzen de praktijk van trial and error kennisvergaring over het welzijn van vissoorten af. In plaats van beginnen met het houden en kweken van een nieuwe vissoort en kennisvergaring gedurende het proces, zou een preventieve huisvestingstoets de norm moeten zijn, waarbij het voorzorgbeginsel leidend is en de bewijslast wordt omgedraaid. Wanneer niet kan worden aangetoond dat het houden van een soort zonder problemen kan (voor dierenwelzijn, maar ook voor natuur en milieu), wordt het houden van die soort niet toegestaan. Voorkomen moet worden dat er een nieuwe intensieve dierhouderij wordt opgebouwd waar via de kaasschaafmethode de schadelijke effecten op het dierenwelzijn slechts beetje bij beetje worden ingeperkt. Is de minister het met de leden van de PvdD-fractie eens dat voorkomen beter is dan genezen, en dat we in dit opzicht moeten leren van de lessen in de intensieve veehouderij? Zo ja, hoe gaat zij hier in haar beleid vorm aan geven en zo nee, kan zij toelichten waarom zij geen gebruik wenst te maken van de kennis van nu?

REACTIE VAN DE MINISTER

Hierbij stuur ik u mijn reactie op de vragen en opmerkingen uit het verslag van het schriftelijk overleg van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de voortgang van de ontwikkelingen van de Blueports (Kamerstuk 29 675, nr. 95).

De leden van de CDA-fractie wijzen op het belang van de ontwikkeling van een Blueport met het oog op de noodzaak van de verdere verduurzaming en innovatie van de visserij. Naar de mening van deze leden is bij de totstandkoming van een Blueport kennis en wetenschap van cruciaal belang. Om die reden spreken zij steun uit voor mijn voorstel om WUR-kennisinstituten als Imares te laten participeren. Ik deel de opvatting van de CDA-fractie om binnen de Blueport ook ruimte te bieden voor de inbreng van andere expertise. Of dit ook de concrete organisaties zullen zijn als door deze leden genoemd, zoals de zeehondenopvangcentra en de wadpierenvissers, is onderwerp van nadere uitwerking.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat in de Blueports aandacht moet zijn voor alle vormen van visserij. Zij spreken steun uit voor mijn voorstel om, naast de ontwikkeling van regionale Blueports, ook tot een nationale Blueport te komen. Mijn inzet is er op gericht het succesvolle werk van het Visserij Innovatie Platform (VIP) vooral in de regionale blueports te verankeren. Deze regionale initiatieven dienen aan te sluiten bij de bestaande visserij-economische bedrijvigheid in de verschillende regio’s. Dat betekent bijvoorbeeld in Zeeland op het gebied van schelpdieren, in Urk op het terrein van platvisvisserij en in IJmuiden voor de pelagische visserij. En zeker ook mogelijk nog in andere regio’s, voor andere types visserij.

In aanvulling daarop moet de nationale Blueport vooral bijdragen aan het waarborgen van een internationale uitstraling van het visserijcluster en de regionale initiatieven zoveel mogelijk verbinden.

De leden onderschrijven de goede kansen voor de provincie Zeeland bij de verdere ontwikkeling van het concept van de nationale Blueport, maar zijn wel van mening dat gelet op de diverse initiatieven in bijvoorbeeld Flevoland (Urk) en Noord-Holland (IJmuiden) alle geïnteresseerden op basis van objectieve criteria een gelijke kans moeten krijgen op het verkrijgen van de nationale Blueport.

Ik heb, gelet op de initiatieven die in Zeeland ontplooid worden, goede redenen gehad om een voorkeur uit te spreken voor Zeeland. Het bijzondere van Zeeland is, dat er niet alleen de meeste vormen van visserijbedrijvigheid voorkomen, maar ook de teelt van schelpdieren en het project Zeeuwse Tong. Dat is in nationaal opzicht uniek. Het is van belang het concept nu eerst verder uit te werken.

De CDA-fractie is verder van mening dat de Blueport ook een rol moet spelen in de discussie rond ruimteclaims en de Natura 2000-opgave. Ik heb in mijn brief onderstreept dat een Blueport zich primair dient toe te spitsen op innovatie, ondernemerschap en versterking van de afzetkracht. Een Blueport is voor mij geen overlegplatform waar alle lopende vraagstukken in de visserij aan de orde komen. Voor mij staat centraal de bijdrage aan de versterking van het innovatie- en investeringsklimaat in de visserij en de gehele keten. Een versterking gericht op duurzaam beheer, een duurzame en rendabele vangst, verwerking en vermarkting van vis. Voorts moet het een bijdrage geven aan de Europese en internationale uitstraling.

Vergelijkbare vragen heeft de CDA-fractie om andere initiatieven als de kenniskringen en de helpdesk voor visstandbeheercomissies, die ik al ondersteun, ook te bundelen in de blueportstructuur. Zij vragen of initiatieven van visserijscholen, opleidingschepen kunnen worden gekoppeld aan de Blueports.

Ik ben van mening dat activiteiten met een direct effect op de bedrijfseconomische en duurzame ontwikkeling van ondernemingen in de visketen, dus activiteiten op het terrein van innovatie, afzet, verduurzaming en waarbij kennisvergaring en -verspreiding van belang is, deel kunnen uitmaken van een blueport-concept.

De CDA-fractie vraagt om bovenstaande opties onder de aandacht te brengen van het VIP. Dat is gebeurd. Het VIP is bezig een visie op regionale Blueports te ontwikkelen. Ik herhaal het belang dat ik hecht aan het aanjagen van innovatie en de verduurzaming, het bevorderen van ondernemerschap en het versterken van afzetkracht in de visketen. Dit alles zijn activiteiten, waar het VIP zich sinds zijn oprichting met succes voor inzet. Nu het VIP eind dit jaar stopt, acht ik het van groot belang om de bewegingen die zijn ingezet en de energie die dat in de visserijsector heeft gegenereerd, zoveel mogelijk te behouden. Daarom heb ik het VIP gevraagd om zorg te dragen voor de inbedding van zijn erfenis in verschillende regionale Blueports.

Het is mijn inzet, zoals de leden van de CDA-fractie vragen, de visie van het VIP vóór de behandeling van de LNV-begroting toe te sturen. Dit is echter mede afhankelijk van de planning van de Kamer. Hierbij is ook van belang, dat het mandaat van het VIP tot eind van dit jaar doorloopt.

De leden van de PvdD merken op dat de effecten van de visserij op het zeeleven zo groot zijn en dat ik verkeerde prioriteiten stel. Waarom wordt wel aan de slag gegaan met de Blueports terwijl de broodnodige beschermde gebieden op zee nog in de verste verte niet zijn gerealiseerd?

Ik heb concrete stappen genomen om te komen tot de instelling van beschermde Natura 2000-gebieden. De gesprekken over de maatregelen voor de visserij zijn daadwerkelijk gestart.

Ik wijs u op het begin van 2009 in gang gezette traject rond de instelling van de beschermde Natura 2000-gebieden op de Noordzee. Ik heb stakeholders Regiegroep Visserijmaatregelen Beschermde Gebieden Noordzee (RG VIBEG) ingesteld. De groep staatonder leiding van de heer Heijkoop. Ik heb de heer Heijkoop ook gevraagd om namens mij te beginnen met met het overleg met alle partijen die betrokken zijn bij visserijmaatregelen in de Vlakte van de Raan en de Noordzeekustzone. Daarnaast heb ik in oktober 2009 een contract gesloten met de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) om te komen met voorstellen voor visserijmaatregelen op de Doggersbank, de Klaverbank en het Friese Front. Ik heb april jl. de ontwerp-aanwijzingsbesluiten voor Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan voor inspraak opengesteld.

De PvdD-fractie merkt onder verwijzing naar de recente doorlichting van artikel 21 van de LNV begroting op, dat doelen weinig operationeel worden geformuleerd en dat niet of onvoldoende expliciet wordt aangegeven wat, wanneer bereikt moet zijn. Zij vragen of ik van plan ben doelstellingen nu wél nader te specificeren en om aan te geven hoe ik de mate van succes van mijn beleid wil meten.

Ik wijs er op dat de doorlichting van artikel 21 van de begroting van mijn ministerie betrekking heeft op de periode 2004–2008. In mijn brief over de lange termijnstrategie met betrekking tot de toekomst van de visserijsector ben ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen en acties die ik wil nemen om bij te dragen aan de transitie van de visserijsector naar een in alle opzichten duurzame sector (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 675, nr. 28). Ik heb daarbij op hoofdlijnen en in heldere bewoordingen (meetbaar) uiteengezet wat het Kabinet tussen 2008 en 2013 (tijdgebonden) gerealiseerd wil zien.

Ik informeer de Kamer sindsdien jaarlijks via de begroting van mijn departement over de gedetailleerde inhoudelijke en financiële invulling van het transitietraject. Ik doe dat onder meer met meetbare en tijdgebonden te behalen doelen. Ik leg daar vervolgens verantwoording over af in het jaarverslag van het departement. De cijfers in het jaarverslag over 2009 laten zien dat de voor dat jaar te behalen doelen ruimschoots, dan wel volgens planning zijn gehaald en dat de sector vernieuwt en verduurzaamt zoals beoogd.

Voor de begrotingstechnische aspecten met betrekking tot dit onderwerp verwijs ik naar mijn brief over de beleidsdoorlichting en mijn reactie daarop (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 104, nr. 3).

De leden van de PvdD fractie merken verder op dat stakeholders aangeven dat bij maatschappelijk verantwoord ondernemen «people» en «planet» niet vanzelf komen als de inkomstenkant goed zit. Zij vragen of ik dit herken en hoe ik waarborg, dat ook in deze twee aspecten wordt geïnvesteerd.

De stakeholders hebben bij deze constatering de kanttekening geplaatst dat ondernemerschap primair de verantwoordelijkheid is van de sector zelf en dat LNV een faciliterende rol moet vervullen.

Ik herken dit. Ik heb de Kamer in mijn reactie op de beleidsdoorlichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 104, nr. 3) laten weten, dat verduurzamen vooral een dynamisch proces is, dat tijd-, kennis- en contextgebonden is. Het is essentieel dat maatschappelijke partijen in elk van deze sectoren ook zelf blijven aangeven waar zij extra stappen willen zetten op weg naar duurzaamheid. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de convenanten tussen sectoren, consumenten en maatschappelijke organisaties, waarmee ik mijn duurzaamheidsbeleid onder meer vorm geef.

De leden van de PvdD fractie stellen verder, dat de Blueports gericht zijn op innovatie en ondernemerschap, maar dat dit slechts geldt voor de ondernemingen die bij dit initiatief zijn aangesloten. Zij spreken zorg uit, dat niet aangesloten ondernemingen niet duurzaam gaan werken.

Ik zie Blueports als netwerken van bedrijven, die innovatie, ondernemerschap en verduurzaming van de visserij als geheel versterken. Dit komt via kennisopbouw, kennisdeling en kennisverspreiding de hele visserijsector ten goede.

Een Blueport is echter geen instrument dat in de plaats komt van het milieu- en instandhoudingsbeleid voor de visserij. Het is in mijn beeld ook geen organisatie met lidmaatschappen. Het al of niet aangesloten zijn als onderscheidend criterium waarvan de PvdD fractie spreekt, is daarmee niet aan de orde.

Als antwoord op de vraag van de PvdD hoeveel geld beschikbaar is voor de Blueports heb ik al eerder gezegd, dat ik voor de totstandkoming van een nationale Blueport denk aan een rijksbijdrage van maximaal € 1 mln. Voor het overige wacht ik het advies van het VIP af. Ik deel de opvatting, dat alle investeringen moeten bijdragen aan het aan het einddoel, namelijk een werkelijk duurzame visserij.

De PvdD vraagt mij klare wijn te schenken over heldere einddoelen voor de ondernemers met betrekking tot duurzaamheid, zodat duidelijk is welk perspectief er op de langer termijn is voor de sector. Ook vraagt de PvdD-fractie mij aan te geven hoe ik de afweging tussen economie en de ecologische draagkracht inschat, welke definitie ik geef aan ecologische draagkracht en of ik kijk naar soortniveau of dat ik het hele ecosysteem als uitgangspunt hanteer.

Ik deel de opvatting dat helderheid over de lange termijn perspectieven voor ondernemers wenselijk is. De toekomst vraagt om een ondernemer die oog heeft voor duurzaam gebruik van de visbestanden. Om de duurzaamheid van de visserij te kunnen beoordelen, moeten er heldere en toetsbare criteria komen om negatieve invloeden op mens, milieu en natuur te voorkomen. Momenteel heeft de EU hiertoe een aantal instrumenten. Dat zijn de voorzorgsniveaus voor de visbestanden, de doelstellingen van de meerjarige beheerplannen en de verdere implementatie van het Maximale Duurzame Opbrengst (MSY) beginsel. Dit laatste met oog op het behalen van de Johannesburg doelstelling in 2015. In 2020 moet de Goede Milieu Toestand zijn bereikt. De invulling hiervan zal, niet alleen voor vis, maar ook voor milieu en natuuraspecten, in 2012 plaatsvinden.

In mijn visie op de toekomst van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid is duurzaam gebruik van het ecologische kapitaal het eerste en belangrijkste speerpunt. Immers, zonder vis, geen visser.

Om te kunnen bepalen hoeveel vis er geoogst kan worden, hoort de natuurlijke draagkracht van de bestanden en hun leefomgeving leidend te zijn. Naast de MSY-benadering is voor mij het uitbannen van discards essentieel. Biologische adviezen zijn daarom – waar mogelijk – gebaseerd op MSY. Daarbij wordt rekening gehouden met ecosysteemeffecten en relaties met andere vissoorten. Onderzoekers leren nog steeds van het ecosysteem en doelstellingen zullen regelmatig moeten worden geëvalueerd. Toepassing van de MSY-benadering biedt ook in economisch opzicht perspectief voor de visserijsectoren. Ik hecht er wel aan om bij de uitwerking van de MSY-aanpak oog te houden voor de economische effecten in de visserij. Daarvoor is niet alleen wetenschappelijk onderzoek vereist, maar ook dialoog met sector en maatschappelijke organisaties over hoe MSY het best te realiseren.

De leden van de PvdD-fractie vragen of ik dierenwelzijn betrek bij de Blueports.

Ik heb in mijn brief onderstreept, dat een Blueport zich primair dient toe te spitsen op innovatie, verduurzaming, ondernemerschap en versterking van de afzetkracht. Een Blueport is geen overlegplatform waar alle lopende vraagstukken die in de visserij spelen aan de orde komen. Verder verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor al heb aangegeven over de rol en functie van Blueports. Het VIP heeft intussen dierenwelzijn als selectiecriterium opgenomen bij de beoordeling van innovatieve projectvoorstellen. Dit naar aanleiding van een motie van de PvdD. Met betrekking tot onderzoek naar vissenwelzijn verwijs ik naar het onderzoek naar het diervriendelijk doden van kweekvissoorten als snoekbaars, tarbot en tong, paling en meerval. Daarnaast lopen er bijvoorbeeld ook onderzoeken naar transport en waterkwaliteit en het ongerief en de gezondheid van vis in recirculatiesystemen.

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat er niet steeds meer nieuwe vissoorten dienen bij te komen in de aquacultuur als vervanging voor de visserij. Ze zijn van mening dat het op dit moment veel te makkelijk is om een ontheffing te krijgen in het kader van art. 34 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (GWWD) (positieflijst van productiedieren) voor het houden van nieuwe diersoorten.

Ik wijs er op dat het Europese beleid is gericht op duurzame groei van de aquacultuur. Voor de toelating voor de kweek van nieuwe vissoorten hanteer ik als kader de toelatingsprocedure die de Raad voor Dier Aangelegenheden (RDA) heeft opgesteld. Ik heb dit uitgewerkt in een protocol voor toelating van nieuwe soorten voor productiedoeleinden. Tijdens deze procedure toetsen zowel Imares/WUR als een onafhankelijke wetenschappelijke commissie. Hierbij gebruiken zowel de aanvrager als de commissie van beoordelaars de best beschikbare kennis. Nederland is met deze toelatingsprocedure uniek in Europa.

Naar aanleiding van het nagekomen verzoek om informatie over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Polderman (32 123 XIV, nr. 49) verwijs ik naar mijn brief van 15 april jongstleden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XIV, nr. 193).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Atsma, J.J. (CDA), Fng voorzitter, Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Jansen, P.F.C. (SP), Gerven, H.P.J. van (SP), Jacobi, L. (PvdA), Graus, D.J.G. (PVV), Zijlstra, H. (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), Tongeren, L. van (GL), Gerbrands, K. (PVV), Dikkers, S.W. (PvdA), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven-van der Meer, S. van (D66), El Fassed, A. (GL) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Koppejan, A.J. (CDA), Harbers, M.G.J. (VVD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Lodders, W.J.H. (VVD), Bashir, F. (SP), Karabulut, S. (SP), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Gent, W. van (GL), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Mos, R. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Vacature D66, Braakhuis, B.A.M. (GL) en Vacature D66.

Naar boven