29 675 Zee- en kustvisserij

Nr. 186 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2016

Hierbij ontvangt u de tweede rapportage over de implementatie van het Bruinvisbeschermingsplan (Kamerstuk 29 675, nr. 138). Dit beschermingsplan draagt bij aan de bescherming van de bruinvis op grond van de EU-Habitatrichtlijn, de GVB-Verordening 812/20041 en ASCOBANS2.

De bruinvis (Phocoena phocoena) is een strikt beschermd zeezoogdier en is de kleinste soort van de tandwalvisachtigen. De staat van instandhouding van de bruinvispopulatie is «matig ongunstig». Dit is in 2010 vastgesteld conform de daarvoor geldende Europese systematiek van de Habitatrichtlijn. Het leefgebied van de bruinvis is groter dan het Nederlandse deel van de Noordzee. Er zijn geen concrete Nederlandse gebieden geïdentificeerd die vanwege een specifieke ecologische betekenis voor de bruinvis bescherming behoeven. Het Bruinvisbeschermingsplan gaat daarom uit van het beginsel van generieke bescherming.

Bruinvissen ondervinden steeds meer hinder van het toenemend menselijk gebruik van de Noordzee. Het is daarom belangrijk om bij de voorbereiding en uitvoering van activiteiten rekening te houden met hinderlijke effecten.

1. De uitvoering van het Bruinvisbeschermingsplan

In 2011 is het Bruinvisbeschermingsplan3 opgesteld. Centraal staat de noodzaak om onderzoek uit te voeren naar de ontwikkelingen van de (Noordzee)populatie en de aanwezigheid in het Nederlands deel van de Noordzee, naar de grootste bedreigingen zoals bijvangsten, schadelijke effecten van impulsief onderwatergeluid en de invloed van dieet en contaminanten. Daarnaast is er een aantal acties geformuleerd. Aan de hand van deze onderwerpen informeer ik u over de uitkomsten van het onderzoek en over het vervolg van het onderzoek en eventueel te nemen beleidsmaatregelen.

1.1 Onderzoek naar de populatie

De «Nederlandse» bruinvissen behoren tot een grotere Noordzeepopulatie, die in 2005 werd geschat op 250.000 dieren. Deze zomer zal opnieuw een grootschalige internationale inventarisatie van kleine walvisachtigen in de gehele Noordzee en de aangrenzende wateren worden uitgevoerd. Deze zogenoemde «SCANS»-survey is eerder uitgevoerd in 1994 en in 2005 en moet meer inzicht geven in trends en grootschalige verschuivingen in verspreiding van walvisachtigen, waaronder bruinvissen. De resultaten worden in 2017 verwacht. Om de verspreiding in het Nederlandse deel van de EEZ te begrijpen worden er jaarlijkse tellingen van bruinvissen uitgevoerd.

1.2 Bijvangstonderzoek

In het beschermingsplan wordt bijvangst in de visserij, en met name in de staandwantvisserij, beschouwd als een belangrijke negatieve impact op de bruinvispopulatie. Om hier meer inzicht in te krijgen wordt onderzocht wat de bijvangsten zijn in de beroepsvisserij. Zoals eerder gerapporteerd heeft het Ministerie van Economische Zaken een aanzienlijk meerjarig onderzoeksbudget gereserveerd voor een wetenschappelijk monitoringsprogramma voor de bijvangst van bruinvissen in de professionele staandwantvisserij. Uw Kamer wordt over de uitkomsten apart geïnformeerd in 2017, conform een eerdere toezegging.

In het kader van ASCOBANS is in internationaal verband geconstateerd dat er sprake is van een grote omvang van bijvangst in recreatieve staandwantvisserij in Noordzeekuststaten. Uit de Nederlandse monitoring door de vergunningverleners (een aantal kustgemeenten) blijkt dat er weinig bijvangst van bruinvissen in recreatieve staandwantvisserij wordt geconstateerd. Wel zijn er meldingen van bijvangsten in illegaal geplaatste netten. Ik zal nagaan of er specifiek onderzoek nodig is naar de effecten van illegale staandwantvisserij.

Aan de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht vindt al enkele jaren pathologisch onderzoek plaats naar doodsoorzaken van aangespoelde bruinvissen. Dit onderzoek levert inzichten op. Bijvangst, verdrinking en vermagering blijven de grootste doodsoorzaken. Wel wordt duidelijk dat een deel van de veronderstelde bijvangstslachtoffers te wijten is aan predatie door grijze zeehonden. Met deze gegevens wordt het beeld van doodsoorzaken steeds scherper.

1.3 Onderzoek naar effecten van onderwatergeluid

Effecten van heien

Uit het onderzoek naar schadelijke effecten van onderwatergeluid op zeezoogdieren in het kader van het «Vervolg Uitvoering Masterplan Wind op Zee» (VUM) blijkt dat niet de zeehond maar de bruinvis het meest gevoelig is voor het onderwatergeluid dat veroorzaakt wordt door heien. Deze resultaten zijn verwerkt in het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC). In de kavelbesluiten is een voorschrift opgenomen dat toeziet op een maximaal toegestane geluidsbelasting. Ik heb u hierover op 26 april 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 33 561, nr. 26).

Effecten van sonar en explosieven

Nederland speelt een toonaangevende rol in het onderzoek naar de effecten van sonar op zeezoogdieren. Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Resultaten van het onderzoek hebben geleid tot aanpassingen in het gebruik van actieve sonar door het Ministerie van Defensie.

Effecten van explosieven

Explosievenopruiming kan jaarrond een verstorend effect veroorzaken. Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar maatregelen voor het beperken van effecten bij het onschadelijk maken van op de Noordzee aangetroffen historische munitie. Het Ministerie van Defensie ontwikkelt in 2016 een nieuw voorschrift explosievenruiming om de milieuschade door ruiming van explosieven op de Noordzee verder te beperken. Ook wordt bezien of haalbare alternatieve technieken of mitigerende maatregelen kunnen worden geïntroduceerd.

Effecten van seismische exploraties

De olie- en gassector is op dit moment bezig met de ontwikkeling van een gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet voor olie- en gasactiviteiten op het Nederlandse deel van de Noordzee. Hierin worden ook gedragsregels voor seismologisch onderzoek beschreven.

1.4 Dieet, contaminanten, herkomst en levensontwikkeling van bruinvispopulatie

Uit het Nederlandse monitoringsprogramma4 blijkt dat in pasgeboren bruinvissen in 50% van de gevallen een Pcb-gehalte aangetroffen wordt dat hoger ligt dan de wetenschappelijke norm voor Pcb’s van 17mg/kg vet. Ondanks dat er aanwijzingen zijn dat de concentraties in het water afnemen (Kamerstukken 31 710 en 27 625, nr. 45), laat dit onderzoek zien dat het gehalte in zeezoogdieren hoog blijft. Overschrijding van deze norm kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten in bruinvissen, inclusief pasgeboren bruinvissen. Dit wordt ook ondersteund door onderzoek5 aan bruinvissen in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Dit zal in vervolgonderzoek nadere aandacht krijgen.

1.5 Instelling wetenschappelijke begeleidingscommissie

In 2015 is de wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld. De begeleidingscommissie is gevraagd om op basis van het uitgevoerde onderzoek en actuele inzichten en ontwikkelingen advies en richting te geven aan het te programmeren onderzoek. De commissie constateert in een eerste advies6 dat Nederland voorop loopt binnen Europa op het gebied van bruinvisonderzoek. Omdat veel onderzoek echter enorm aan waarde wint als het in internationaal verband wordt uitgevoerd, kan Nederland een belangrijke stap vooruit zetten door nu een voortrekkersrol te gaan spelen in internationale samenwerking. Het advies van de wetenschappelijke begeleidingscommissie zal verder worden benut bij de aanscherping van de nationale programmering en uitvoering van het bruinvisonderzoek en in het kader van de internationale samenwerking voor de Noordzee en in het kader van ASCOBANS, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en het OSPAR-verdrag.

1.6 Kennisdeling Bruinvisdag Groenveld oktober 2015

Onder grote belangstelling is in oktober 2015 het Netwerk voor de bescherming van de bruinvis bijeen geweest; de doelstelling was om de betrokkenen regulier te informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het beschermingsplan en het toelichten van de uitkomsten van diverse wetenschappelijke onderzoeken. Dit netwerk bestaat uit een brede groep van beleidsmakers en uitvoerders, vrijwilligers en maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bescherming van bruinvissen.

2. Verdere implementatie Bruinvisbeschermingsplan

Met het van kracht worden van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) en de Flora- en faunawet (Ff-wet) in de Exclusief Economische Zone (EEZ) is per 1 januari 2014 voor het veroorzaken van luid impulsief geluid op zee (waaronder heien en seismisch onderzoek) veelal een vergunning op grond van de Nb-wet en/of een ontheffing van de Ff-wet nodig. De procedure voorziet in een passende beoordeling (Nb-wet), soortbeschermingstoets (Ff-wet) en bijbehorende mitigerende maatregelen om mogelijke schadelijke effecten van onderwatergeluid te voorkomen of te verminderen, in lijn met de Europese Habitatrichtlijn.

Met de onlangs vastgestelde Beleidsnota Noordzee 2016–2021, die deel uitmaakt van het Nationaal Waterplan 2, is het Bruinvisbeschermingsplan verder verankerd. Zo worden, mede op basis van internationale afspraken in het kader van OSPAR, KRM, GVB en ASCOBANS, verdere acties ondernomen ten aanzien van bijvangsten, het voorkomen van schadelijke effecten als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar. In het aangekondigde monitorings- en evaluatieprogramma Wozep (windenergie op zee ecologisch programma) (Kamerstuk 33 561, nr. 26) wordt ook verder gekeken naar de effecten rond bouw en exploitatie van windparken op zee op de bruinvispopulaties.

De aanbevelingen van de wetenschappelijke commissie zullen worden betrokken bij de uitvoering van het lopende onderzoek naar verspreiding, pathologie, dieet, contaminanten, herkomst en levensontwikkeling. In 2017 komen de resultaten beschikbaar van het bijvangstonderzoek en het SCANSIII-onderzoek.

3. Tot slot

Naast de nationaal gecoördineerde acties blijf ik mij inspannen om in internationale context aandacht te vragen voor de bruinvisbescherming in de komende Meeting of the Parties van ASCOBANS eind augustus dit jaar en in de bijeenkomsten van OSPAR, ICES en in Europees verband in het kader van de implementatie van de Biodiversiteits-strategie, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid. Ik streef er ook naar om met de ons omringende Noordzeelanden, met wie wij het leefgebied van de bruinvis delen, gezamenlijk onderzoek en maatregelen uit te voeren die bijdragen aan een effectieve bescherming van de bruinvispopulatie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

VERORDENING (EG) Nr. 812/2004 VAN DE RAAD van 26-04-2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de bijvangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98

X Noot
2

De afkorting ASCOBANS staat voor Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic, North East Atlantic, Irish and North Seas, of «de overeenkomst inzake de instandhouding van de kleine walvisachtigen in de Noordzee en Oostzee, het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Ierse Zee»

X Noot
3

Camphuysen C.J. & M.L. Siemensma (2011). Conservation plan for the Harbour Porpoise Phocoena phocoena in The Netherlands: towards a favourable conservation status. NIOZ Report 2011–07, Royal Netherlands Institute for Sea Research, Texel

X Noot
4

M.J. Van den Heuvel-Greve, C. Kwadijk & M. Kotterman (2014) Contaminanten in aangespoelde bruinvissen langs de Nederlandse kust; spekkwaliteit, neonaten en chemische profielen(Rapport / IMARES Wageningen UR C113/14)

X Noot
5

a) Paul D. Jepson et al (2016)PCB pollution continues to impact populations of orcas and other dolphins in European waters, Nature.com Scientific Reports 6, Article number: 18573

b) S. Murphy et al (2010) Assessing the Effect of Persistent Organic Pollutants on Reproductive Activity in Common Dolphins and Harbour Porpoises, (University of St Andrews, UK)

c) Maria Dam et al (2011)»New» POPs in marine mammals in Nordic Atlantic and NE Atlantic areas during 30 years, Nordic Council of Ministers, Copenhagen

X Noot
6

Prof. dr Jaap van der Meer, prof. dr Herman Eijsackers, Jan Haelters (2016),Eerste Advies Bruinvisonderzoek (Bac-2016-01) http://edepot.wur.nl/381441;IMARES Wageningen UR.

Naar boven