29 675 Zee- en kustvisserij

Nr. 138 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2011

Hierbij doe ik u het Bruinvisbeschermingsplan (BBP) toekomen1, zoals ik de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Visserijbeleid van donderdag 10 november jl. Dit plan is in opdracht van ministerie EL&I opgesteld door deskundigen van het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Marine Science & Communication.

Belanghebbende partijen (visserijsector, windenergiesector en natuurorganisaties) en andere wetenschappers zijn intensief betrokken geweest bij de tot standkoming van dit plan.

Het plan biedt een uitstekende basis voor het voeren van praktisch beleid, gestoeld op feiten en wetenschappelijke kennis. Het plan beschrijft de huidige kennis over het voorkomen en de populatie ontwikkeling van de bruinvis in de Noordzee. Het biedt een overzicht van de bedreigingen. De onderzoekers concluderen dat, voor zover nu bekend, bijvangst door de visserij en luid impulsief onderwatergeluid (seismisch onderzoek, heien en ontploffingen) het belangrijkste negatief effect hebben op de bruinvis.

De bruinvis is een migrerende soort en niet gebonden aan een specifiek gebied. Gebiedsgericht beleid alleen in N2000 gebieden is niet voldoende om de bruinvis in een gunstige staat van instandhouding te brengen, zoals de Habitat richtlijn vereist. Er zijn generieke maatregelen nodig om de nadelige effecten van menselijke activiteit op deze soort te beperken, dan wel te voorkomen. Daarom geef ik de voorkeur aan uitvoering van dit plan om aan de Habitatrichtlijn verplichtingen te voldoen.

Het plan bevat aanbevelingen voor onderzoek om in de kennisleemten te voorzien. Bovendien bevat het plan aanbevelingen voor beleid en beschermende maatregelen, om tot een goede staat van instandhouding te komen van deze beschermde soort.

Dit plan geeft mede aanzet tot het ontwikkelen van nieuwe innovatieve technieken in de visserij en bij de bouw van windparken, waarmee de impact op de bruinvis kan worden beperkt.

Nederland geeft met uitvoering van dit plan invulling aan diverse internationale verplichtingen uit de Habitatrichtlijn, GVB Verordening 812/2004 en de Agreement for the Conservation of Small Cetaceans in the Baltic and North Sea (ASCOBANS).

Ik heb mij voorgenomen om de belangrijkste hierna vermelde beleids- en onderzoeksaanbevelingen over te nemen en te trachten die ten uitvoer te brengen in nauw overleg met de partijen, die ook bij de tot standkoming van dit plan zijn betrokken.

De belangrijkste aanbevelingen zijn:

  • I. Beleidsaanbevelingen:

    • Het instellen van een landelijke wetenschappelijke commissie voor de coördinatie van de onderzoeksvragen en de evaluatie van de lopende onderzoeken.

    • Uitvoeren monitoringsprogramma aan boord van visserijschepen met staand want volgens internationale standaarden, om de exacte omvang van het probleem van bijvangst wetenschappelijk vast te stellen.

    • De gecontroleerde toepassing van pingers (apparaatjes die bruinvissen afschrikken, zodat ze niet in netten verstrikt raken).

    • Het faciliteren van de aanlanding van verstrikt geraakte bruinvissen.

    • Het toepasselijk maken van de verordening 812/2004 op de juiste vlootsegmenten in Nederlandse wateren en het implementeren van de aanpassingen die worden voorgesteld door de Europese Commissie

  • II. Onderzoekaanbevelingen (deels verplicht vanwege internationale regelgeving)

    • Monitoring d.m.v. vliegtuigverkenningen combineren met bootverkenningen, hydrofoon onderzoek en gegevens uit strandingnetwerken

    • Onderzoek naar verspreiding, pathologie, voedselecologie en ontwikkeling van de populatie

    • Onderzoek aan gehoorschade tengevolge van impulsief geluid

Ten aanzien van de recreatieve staand wantvisserij geef ik in het tweede deel van deze brief mijn standpunt. Ik vind in het Bruinvisbeschermingsplan geen opening om mijn eerder aangekondigde beperkte vrijstelling voor recreatief staand want te verruimen.

Voor wat betreft de aanbevelingen die gaan over het opstellen van richtsnoeren, vergunningsvoorschriften en technische maatregelen om impulsief geluid op zee te verminderen, ga ik in overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, gezien zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van de Noordzee, en de minister van Defensie.

Ik zal het Bruinvisbeschermingsplan inbrengen in overleg met de andere Noordzeelanden en de Europese Commissie om te komen tot een gezamenlijke realistische en op wetenschap gebaseerd aanpak van de bescherming van de bruinvis. Dit past uitstekend bij mijn eerder aan de Kamer gemelde inzet voor Natura 2000.

Bruinvisbeschermingsplan en recreatief staand want

In het Algemeen Overleg van 15 september jl. heb ik aangegeven dat ik het huidig verbod op het recreatief staand want langs de Noordzeekust («Visserijzone») zou handhaven, mede in afwachting van de voorstellen terzake in het Bruinvisbeschermingsplan. Dit is bevestigd in het Algemeen Overleg van 10 november jl. Het Bruinvisbeschermingsplan bevat de aanbeveling voor een totaal verbod op recreatief staand want. In specifieke gevallen zou een strikt gereguleerd gebruik toegestaan kunnen worden, waarbij de netlengte gemaximeerd zou worden op 50 meter.

Gezien deze aanbeveling in het Bruinvisbeschermingsplan en met de afweging die ik gemaakt heb, handhaaf ik mijn besluit van 15 september jl. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 13 september jl. (TK 29 675, nr. 133) waarin ik de voorwaarden geef voor recreatief staand want in de «kustwateren» Waddenzee en Westerschelde.

Wat betreft het risico op bijvangsten van bruinvissen voel ik mij in dit besluit gesterkt door de cijfers die in het Bruinvisbeschermingsplan zijn opgenomen. Langs de Noordzeekust is het aantal bruinvissen beduidend hoger dan in de Waddenzee en Westerschelde.

Ik merk daarbij ook op dat hoewel dit niet in het Bruinvisbeschermingsplan aan de orde is gekomen, dat dit verbod langs de Noordzeekust ook de beschermde trekvissen als zalm en zeeforel ten goede komt. Deze soorten trekken dicht onder de kustlijn naar de intrekpunten en zijn daarmee kwetsbaar voor dit type vistuig.

Zoals gemeld in het Algemeen Overleg van 10 november jl. heeft de gemeente Ameland gepleit voor eveneens vrijgeven van het recreatief staand want langs de Noordzeekust. Ik heb echter geen grond om specifiek voor Ameland deze vrijstelling te geven. Daarnaast constateer ik uit het Bruinvisbeschermingsplan dat het risico op bijvangsten langs de kust van Ameland eveneens aanwezig is.

De regeling waarmee ik het sinds 1 januari van dit jaar geldend verbod op recreatief staand want in de Waddenzee en Westerschelde ophef en voor deze wateren de vrijstelling langs de modaliteiten van het advies Hollenga instel, zal ik binnenkort publiceren. De regeling zal op 1 januari a.s. inwerking treden. Ik zal de kustgemeenten en -provincies per brief informeren over dit besluit, het Bruinvisbeschermingsplan er aan bij voegen en de betreffende gemeenten verzoeken de registratie van de recreatieve vissers uit te voeren.

Beroepsmatig staand want

In 2009 is de omvang en de aktiviteit van de nationale vloot staand want vissers bevroren op het toenmalige niveau. Deze aktie was niet primair bedoeld ter bescherming van bruinvissen, maar voorkwam wel toename van het risico van bijvangst. De visserijsector heeft constructief meegewerkt aan het bruinvisbeschermingsplan vanuit het verantwoordelijkheidsbesef voor een duurzame visserij en de mening dat de strandingen nauwelijks op haar conto geschreven konden worden.

De aktiviteiten van deze vloot worden voor een groot deel communautair gereguleerd. Ik verwijs in dit kader ook naar het bnc-fiche over aanpassing van Verordening 812/2004 dat jl 10 november was geagendeerd. Ik zal er bij de Europese Commissie er op aandringen om spoed te betrachten met de aanpassingen zoals in genoemd bnc-fiche zijn beschreven teneinde zo spoedig mogelijk een communautair level playing field voor maatregelen te bereiken.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven