29 628 Politie

Nr. 760 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2018

Aanleiding

In het mondelinge vragenuur van 20 februari (Handelingen II 2017/18, nr. 54, Mondelingen vragen van het lid Buitenweg over onvoldoende ingeroosterde trainingsuren volgens de politiebond), het algemeen overleg georganiseerde criminaliteit van 21 februari en het algemeen overleg criminaliteitsbestrijding van 22 februari, heb ik toegezegd vóór het algemeen overleg politie van 15 maart in te gaan op actuele ontwikkelingen in de opsporing. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand, net als mijn toezegging uit het algemeen overleg politie van 21 december (Kamerstuk 29 628, nr. 755) om uw Kamer te informeren over het behalen van de streefcijfers over het aandeel hbo-ers in de opsporing; mijn toezegging uit het vragenuur van 13 februari (Handelingen II 2016/17, nr. 51, Mondelingen vragen van het lid Van Nispen over het bericht «Cybercorps in het nauw») om uw Kamer te informeren over de wervingsinspanningen ten aanzien van ICT-ers; de toezegging uit het algemeen overleg kinderporno en kindermisbruik van 15 februari over opleidingen op het gebied van digitale opsporing en mijn toezegging uit het algemeen overleg over criminaliteitsbestrijding van 22 februari over het aandeel van de recherche in de operationele sterkte.

Inleiding

In de «noodkreet recherche» die op 20 februari verscheen en die uw Kamer ook is aangeboden, snijdt de NPB een aantal thema’s aan waaruit tekortkomingen in het functioneren van de opsporing blijken.

Deze thema’s zijn niet nieuw. In hun rapport «investeren in politie» dat op 24 maart 2016 verscheen, wezen regioburgemeesters en OM op de toegenomen complexiteit van politiewerk en op de noodzaak (daarom) fors kwantitatief en kwalitatief te investeren in zowel de wijkzorg als de opsporing. Het rapport van politie en OM «Handelen naar waarheid» is een eerlijke en kritische zelfanalyse van de staat van de opsporing1.

De uitdagingen waar de recherche voor staat zijn divers en omvangrijk. Het varieert van hoogst noodzakelijke verbeteringen op het terrein van de kwaliteit van bijvoorbeeld processenverbaal in zaken van de «kleine» of veel voorkomende criminaliteit tot functionele en organisatorische uitdagingen om het tempo van maatschappelijke verandering en bijbehorende technologische ontwikkelingen (big data, internationalisering, etc) te kunnen bijhouden. Dit alles vergt een consequent volgehouden aanpak om de opsporing stap voor stap te verbeteren, onderwijl het vermogen vergrotend om actiegericht, snel en adaptief te kunnen zijn ten aanzien van de bestrijding van ook de nieuwe vormen van criminaliteit. Daar zijn we al mee begonnen en dat zetten we ook voort. Het lopende traject (en de continuïteit hiervan via een ontwikkelagenda, zie hierna) ten aanzien van de herijking van de opsporing en vervolging is naar mijn mening nog steeds het beste traject waarmee politie en OM tot een structurele verbetering kunnen komen. Het lopende traject wordt ondersteund door de Inspectie JenV, die een thematische focus voor 2018 op de opsporing heeft gelegd.

Bij alle terechte aandacht voor de zorgen ten aanzien van de effectiviteit van de opsporing en de werkbelasting van rechercheurs, mag niet ondergesneeuwd raken dat we een bekwame recherche hebben, die innovatief weet om te gaan met de nieuwe uitdagingen van criminaliteit in deze tijd. Op het terrein van bijvoorbeeld de big data analyse is in de afgelopen jaren enorme vooruitgang geboekt. Het kunnen verwerken en analyseren van de exponentieel toegenomen data volumes, vergt nieuwe technieken en andere vaardigheden.

In mijn werkbezoeken zie ik dit terug. Zo was ik in Noord Nederland getuige van de wijze waarop de Dienst Regionale Informatie Organisatie door alle beschikbare data te combineren minutieus de onderwereld in kaart brengt. Op basis daarvan worden met succes interventies en acties gericht tegen criminele netwerken opgezet. In de eenheid Oost Nederland zag ik een prima samenwerking tussen handhavingsinstanties via onder andere het RIEC, waardoor informatie snel kan worden uitgewisseld.

Dat rechercheurs innovatief en met hart en ziel aan complexe opsporingsonderzoeken werken zag ik ook in andere eenheden. In de eenheid Zeeland-West Brabant zag ik het ontmantelen van laboratoria voor de productie van synthetische drugs. In de eenheid Limburg zag ik de grootschalige DNA afname in het onderzoek naar de moord op Nicky Verstappen.

In alle werkbezoeken die ik in de periode november 2017-maart 2018 aan de recherche heb afgelegd, zag ik dat moderne opsporingstechnieken worden toegepast. Deze moderne technieken reduceren enerzijds de capaciteit die voor opsporing nodig is maar blijken anderzijds juist om de inzet van meer (en andere) capaciteit te vragen. De wens een moord op te lossen en de mogelijkheden ten aanzien DNA-onderzoek kan bijvoorbeeld vragen dat wangslijm van 21.000 mensen wordt afgenomen.

De criminaliteitscijfers van het CBS ondersteunen mijn persoonlijke bevindingen over de inzet en de resultaten van de opsporing: onder andere uit de Veiligheidsmonitor 2017 blijkt dat de inspanningen van de rechercheurs en agenten op straat een belangrijke bijdrage leveren aan het veiliger maken van Nederland. Er is minder vaak sprake van gewelds- en vermogenscriminaliteit, het slachtofferschap daalt en Nederlanders voelen zich minder onveilig.

Al met al staat voor mij buiten kijf dat de rechercheurs zo goed mogelijk in staat moeten worden gesteld hun taken uit te (blijven) oefenen. Dit betekent dat de investeringen van dit kabinet zich ook tot de recherche moeten uitstrekken. En dat betekent dat ik alle zorgen – ook die uit de «noodkreet recherche» – heel serieus neem. Dat geldt eveneens voor de leiding van het OM en de Politie.

Contourennota, voortgangsnotities herijking opsporing en ontwikkelagenda

Het versterken van de taakuitoefening in de opsporing via het traject herijking opsporing ving november 2015 aan. Om de basis van de opsporing en vervolging op orde te brengen, hebben politie en het openbaar ministerie (OM) in de contourennota opsporing 17 korte termijn maatregelen ingezet, ondersteund door het kabinet met onder andere 20 mln euro. Na een grondige probleemanalyse in het rapport «Handelen naar waarheid», hebben politie en OM vervolgens eind 2016 voor de langere termijn een traject gestart met experimenten die moeten leiden tot structurele vernieuwingen en innovaties in de opsporing en vervolging. Over de resultaten van dit traject informeer ik uw Kamer periodiek, meest recent op 20 december 2017.2

Het traject rondom de contourennota heeft enkele goede resultaten opgeleverd. Zo is de kwaliteit van de opgemaakte processen-verbaal van veel voorkomende criminaliteit zaken (VVC) verbeterd. De genomen maatregelen ter verhoging van het vakmanschap en professionaliteit van de opsporing van deze zaken werpen hun vruchten af en de kwaliteit van de intake (het aangifteproces) en de screening (selectie van aangiften die worden opgepakt) zijn verhoogd. Daarnaast is er IT ondersteuning die het mogelijk maakt om eenduidig te monitoren wat het retourpercentage is van de ingestuurde strafzaken en wat de reden van retourzending is door het OM. Dat maakt het mogelijk gerichter te interveniëren en te verbeteren. Allereerst heeft de politie in dit kader de afgelopen jaren een forse inspanning gepleegd om de basis van opsporing op orde te brengen door het werven van hoger opgeleide specialisten op het gebied van bijvoorbeeld financieel economische en digitale opsporing. Daarbij gaat het overigens om werving voor bestaande specialistische functies. De beschikbare funties voor hoger opgeleide specialismen is per 31 december 2017 voor 96% gevuld door middel van zowel doorstroom als (zij-)instroom voor functies op de werkgebieden digitale opsporing, financieel economische criminaliteit, intelligence en forensische opsporing. Hierdoor is de bezetting inmiddels zover op dat orde dat de streefwaarde van 20% hbo-ers in de opsporing is gerealiseerd. In de beantwoording van de vragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuijken (PvdA)over de roep om extra rechercheurs en de vraag van het lid Den Boer (D66) over onderbezetting bij de recherche in Brabant op 9 februari, ben ik uitgebreid en per eenheid ingegaan op het aandeel recherche binnen de eenheden. 3 Kort samengevat is dat aandeel in alle eenheden rond de 25%.

Zoals opgemerkt past het appèl in de «noodkreet recherche» bij het lopende traject van herijking van de opsporing. Bovenstaande maatregelen kunnen in de «noodkreet recherche» weliswaar op waardering rekenen maar tevens wordt aangegeven dat met deze maatregelen niet alle tekortkomingen worden weggenomen en dat de maatregelen nog niet overal voldoende beklijven. Dat sluit aan bij mijn boodschap in de voortgangsbrief politie van 20 december dat verdere versteviging en doorontwikkeling van de opsporing nodig is en dat dat via een ontwikkelagenda opsporing zal gebeuren. De ontwikkelagenda wordt nog verder uitgewerkt maar vooruitlopend op vaststelling daarvan, wil ik uw Kamer in grove streken de inhoud van die agenda schetsen.

De ontwikkelagenda zal tenminste uit drie sporen bestaan:

  • 1. Maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering van de eerstelijns opsporing, waarbij de focus zal liggen op a. aanscherping van de startbekwaamheid in het initieel onderwijs, gericht op veelvoorkomende criminaliteit (zogeheten VVC zaken) en versterking van de vakbekwaamheid gedurende de loopbaan b. de doorontwikkeling van de hulpofficier van Justitie onder andere als juridisch kwaliteitscontroleur c. monitoring van registratie in bronsystemen, gericht op vermindering van onnodig herstelwerk.

  • 2. experimenten voor een toekomstbestendige opsporing en vervolging. Deze experimenten richten zich op zes domeinen, namelijk burgeropsporing, private opsporing, cybercrime, big data in ondermijning, forensische opsporing en de aanpak van financieel economische criminaliteit.

  • 3. specifieke afspraken tussen politie en OM, bijvoorbeeld ten aanzien van het zsm-proces waar het gaat om een meer efficiënt administratief proces en het verhogen van de zorgvuldigheid van het werkproces.

Waarschijnlijk zullen ook pilots ten behoeve van de beproeving van een integraal kwaliteitsstelsel en de ontwikkeling van een instrument waarmee niet alleen de opsporingsprestaties worden geteld maar ook de achtergronden en dilemma’s rondom die prestaties worden geschetst («tellen en vertellen»), bij de ontwikkelagenda worden betrokken.

Ik zal uw Kamer na de zomer zoals gebruikelijk informeren over de voortgang van het lopende traject en deze ontwikkelagenda.

Vooruitlopend op de verdere uitwerking van die ontwikkelagenda wil ik uw Kamer in deze brief informeren over de maatregelen die op dit moment zijn en worden genomen. Ik zal daarbij aangeven hoe die maatregelen mede een antwoord zijn op zorgen die geuit zijn in onder meer de «noodkreet recherche».

Maatregelen

Capaciteit

Ik hecht er aan op te merken dat meer capaciteit, hoewel altijd nuttig, niet de enige en ook geen voldoende oplossing is om de effectiviteit van de opsporing te vergroten. Een toekomstbestendige, betekenisvolle opsporing vraagt ook andere manieren van werken: meer in samenwerking met partners (van bijzondere opsporingsdiensten tot burgers), meer IV- en intelligence gedreven en minder administratief belast.

Met het regeerakkoord en de extra middelen ten behoeve van de politie wordt de opsporing niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief versterkt. Bij begroting van 2018 zijn reeds 100 mln en daarmee 480 fte waaronder 180 extra rechercheurs aan de operationele sterkte van de politie toegevoegd. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief politie van 20 december 2017 loopt er met de gezagen en de politie een zorgvuldig proces met betrekking tot de verdeling van deze capaciteit over de eenheden.

Het is mijn inzet ook de resterende middelen van de 267 mln te vertalen in een capacitaire uitbreiding, zeker ook voor de opsporingsfunctie.

Het regeerakkoord bevat daarnaast extra structurele middelen ten behoeve van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit (10 mln vanaf 2019). In de algemene overleggen met uw Kamer is verzocht deze middelen niet te «versnipperen». Op dit moment wordt in samenspraak met betrokken partners bezien hoe de beschikbare middelen voor 2018 (5 mln) ten behoeve van ondermijnende criminaliteit het beste kunnen worden verdeeld. Eén van de door veel partijen bepleite opties daarbij is een structurele kwantitatieve versterking van de intelligence bij de betrokken organisaties, waaronder politie.

Met de structurele kwantitatieve versterking wordt de vraag in de «noodkreet recherche» om meer capaciteit geadresseerd. Realiteit gebiedt te zeggen dat nooit een situatie bereikt zal worden waarbij ondanks de beschikbare capaciteit – hoe zeer ook toegenomen in aantal en/of verbeterde effectiviteit (bijvoorbeeld door slimme IT voorzieningen) – niet dagelijks, soms ook schrijnende keuzes noodzakelijk zullen blijven.

Onnodige administratieve lasten

Een vaak herhaalde klacht is dat opsporing onnodige administratieve lasten met zich meebrengt. Soms gaan die klachten over verantwoording die opsporingsfunctionarissen moeten afleggen in een proces-verbaal over de inzet van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden, opdat de rechter achteraf de rechtmatigheid daarvan kan toetsen. Hierbij gaat het om rechtsstatelijke waarborgen teneinde onrechtmatige inbreuken op de vrijheid van burgers te voorkómen en die besloten liggen in wet- en regelgeving. De samenleving heeft er belang bij dat de opsporing effectief is, geen onrechtmatige inbreuken maakt op de vrijheid van burgers en de rechtmatigheid van gemaakte inbreuken kan worden getoetst. Dit vergt dat rechercheurs in het strafdossier hun werk en keuzes duidelijk verantwoorden. Deze verantwoordingsplicht is een cruciaal onderdeel van ons strafprocesrecht.

Dat neemt echter niet weg dat, veelal ongewild of onbedoeld in de loop van de tijd onnodige administratieve lasten ontstaan die de effectiviteit van het werk van de rechercheurs belemmeren. De noodkreet recherche vraagt vooral aandacht voor de rompslomp die interne protocollering en werkprocessen met zich brengen. Het tijdig onderkennen en structureel aanpakken van onnodige administratieve lasten vergt een consequente aanpak binnen de politie. Bij een beschouwing daarvan is het zaak oog te hebben voor de mechanismes die (onnodige) administratieve lasten veroorzaken en die op de belangrijkste koppelvlakken met partners liggen, zoals het Openbaar Ministerie.

Als maatregel om onnodige administratieve lasten te reduceren zal ik het initiatief nemen een externe adviescommissie in te richten. Deze commissie krijgt een tweeledige opdracht.

Ten eerste gaat deze commissie de administratieve lasten in het opsporingsproces scherp tegen het licht houden. De uitkomsten zullen worden benut om inefficiënties en nodeloze bureaucratische belemmeringen in (onder andere de interne) werkprocessen weg te nemen. Mogelijk komen daarbij ook aanvullende mogelijkheden in beeld voor verbeteringen in wet- en regelgeving of specifieke OM-aanwijzingen. Ook zullen de positieve mogelijkheden van digitalisering van werkprocessen worden betrokken. De uitkomsten van de commissie Koops kunnen eveneens van belang zijn voor de opdracht om inefficiënties en nodeloze bureaucratische belemmeringen weg te nemen.

Daarbij is het vooral van belang dat deze winst ook wordt «gevoeld» in de rechercheteams. Hoewel een cijfermatige productiviteitswinst (in doelstelling en sturing) wellicht belangrijk is, gaat het mij ook om het subjectieve effect op de rechercheurs. Zij moeten de reductie «voelen».

Ten tweede krijgt deze commissie de opdracht te adviseren op het hanteren van een methodiek waardoor permanent onderhoud aan de opdracht tot reductie van onnodige lasten kan plaatsvinden. Uw Kamer zal bij de volgende voortgangsbrief over de herijking opsporing en vervolging nader geïnformeerd worden over de exacte opdracht en samenstelling van de commissie.

Volledigheidshalve wijs ik er op dat ook nu al voortgang wordt geboekt in de reductie van administratieve lasten. Bij de start van de nationale politie zijn er al vele concrete resultaten geboekt in het wegnemen van bureaucratische belemmeringen of bereiken van substantiële efficiency winst ten gevolge van slimme IT-oplossingen. Zo maakt de koppeling tussen BVH en SUMMIT een eind aan dubbele invoer van veel gegevens. En recentelijk is door de Eerste Kamer nog een wet aangenomen waardoor tappen op naam (en niet meer op nummer) mogelijk wordt gemaakt en is het vorderen van camerabeelden met een veel lichtere verantwoordingslast mogelijk geworden.4 Ook dit zal naar verwachting een daadwerkelijke lastenreductie gaan opleveren. Het beter kunnen benutten van de toenemende digitale mogelijkheden is onderwerp van gesprek in het proces van de modernisering van het wetboek van strafvordering.

IV voorzieningen en «Papier uit de keten»

In het kader van het ambitietraject voor de strafrechtketen waarover ik uw Kamer op 3 juli 2017 informeerde, zijn ambities, doelstellingen en prioriteiten op – onder meer – het gebied van de digitalisering van de strafrechtketen geformuleerd. Voor de uitvoering zullen de op grond van het Regeerakkoord beschikbare middelen om de werkprocessen in de strafrechtketen te digitaliseren worden aangewend. In 2018 is € 15 miljoen beschikbaar en in de daaropvolgende drie jaren elk jaar € 70 miljoen. Het doel van de besteding van deze middelen is onder meer om doorlooptijden te verkorten, dubbel werk te voorkomen en de kwaliteit en beschikbaarheid van data en dossiers te verbeteren. Dat komt ook ten goede aan vermindering van bureaucratie en daarmee aan de productiviteit van de politie. Ik zal u in juni 2018 nader informeren over de plannen op het gebied van de digitalisering in de strafrechtketen.

Met de op grond van het Regeerakkoord beschikbare middelen voor de politie wordt de komende jaren tevens geïnvesteerd in informatievoorzieningen ten behoeve van (digitale) opsporing. Dit wordt onder andere gerealiseerd door het verder uitbouwen van het professioneel benodigde ICT gereedschap ten behoeve van (open source) intelligence, (digitale) opsporing en publiek- private samenwerking. Daarbij vindt continue doorontwikkeling en innovatie plaats, zodat kan worden ingespeeld op de steeds veranderende techniek die wordt toegepast voor criminele doeleinden.

Met de maatregelen op het terrein van IV wordt de vraag in de noodkreet van de recherche om ICT-voorzieningen te moderniseren geadresseerd en worden administratieve lasten beperkt, waardoor tevens capaciteitswinst wordt gerealiseerd.

Ontwikkelingsmogelijkheden en ruimte voor opleiden

In de «noodkreet recherche» wordt gesteld dat door onderbezetting en werkdruk, rechercheurs nauwelijks toekomen aan het volgen van opleidingen. Inderdaad is er een stevige opgave voor wat betreft het (toekomstbestendig) opleiden en het bijhouden van vaardigheden, ook omdat het aantal benodigde specialistische vaardigheden alleen maar toeneemt. Dat laat onverlet dat de politie wil dat zijn medewerkers vakbekwaam zijn. De politie investeert daartoe in ontwikkelen en opleiden. De politie wil dat effectief, doelmatig, innovatief en flexibel doen. Naast traditioneel, klassikaal opleiden introduceert de politie daarom andere vormen van leren. Zo wordt «leren in de praktijk» als een krachtig middel gezien. Er wordt veel geïnvesteerd in anders werken, vernieuwing binnen het werk, sociale innovaties/experimenten en profchecks.

Door de reorganisatie is de organisatie lange tijd bevroren geweest: er werden nauwelijks tot geen vacatures opengesteld. Het korps komt nu op macro niveau meer in balans, wat betekent dat de bezetting de formatie op landelijk niveau en per eenheid nadert. Op teamniveau is er soms nog wel sprake van over- of onderbezetting. De investeringen voor extra recherchesterkte vanuit het regeerakkoord leiden tot meer hoger ingeschaalde functies. Dat geeft kansen voor de huidige en nieuwe medewerkers.

Onderstaand ga ik zoals toegezegd tijdens het Mondelinge Vragenuur van 13 februari en het algemeen overleg kinderporno en kindermisbruik van 15 februari, specifiek in op de (ruimte voor) opleidingen op het gebied van digitale opsporing, mede ten behoeve van de aanpak van kinderporno.

In de mediaberichtgeving die aanleiding was voor de mondelinge vraag, werd gesteld dat specifiek voor training in digitale opsporing geen budget beschikbaar zou zijn. Het interne stuk waar deze berichtgeving zich op baseerde, is onderdeel van een lopend – en jaarlijks terugkerend – traject om te komen tot besluitvorming over de besteding van middelen voor onderwijs. De korpschef dient hierin thans een keuze te maken. Ik wacht de keuze van de korpschef af en zal uw Kamer daarover informeren.

In het Vragenuur van 13 februari heb ik daarnaast toegezegd enkele vragen van uw Kamer te beantwoorden over «de wervingsdoelstelling van de politie ten aanzien van ICT-ers», meer specifiek hoe deze doelstelling zich verhouden tot de formatieve uitbreiding op het terrein van digitale opsporing. De wervingscampagne «Expert in IT? Maak er politiewerk van» is gericht op de werving van enkele honderden ICT-ers voor vacatures bij de ondersteunende ICT diensten van politie. Het betreft hier dus bedrijfsvoeringsfuncties en het gaat niet om de werving van specialistische executieve opsporingsfuncties op het terrein van digitale opsporing. De campagne is wel zo opgezet dat deze in een later stadium ook gebruikt kan worden specialistische executieve opsporingsfuncties.

Uit het bovenstaande blijkt dat als zich nieuwe leervraagstukken aandienen, zorgvuldig wordt gekeken welke leervorm passend is, waarbij leren in de praktijk een belangrijke optie is. Waar nodig wordt de opleidingscapaciteit op aangeven van de korpschef vergroot. Zo wordt de ruimte voor ontwikkeling in de «noodkreet recherche» geadresseerd.

Kwaliteitszorg opsporing

De maatschappelijke dynamiek en complexiteit dwingen af dat de politie en daarmee ook de opsporing, zich wendbaar en flexibel kan organiseren. Om resultaten te blijven boeken zal de politie zich, nog meer dan nu, moeten vormen tot een lerende organisatie, waarbij de professionaliteit, het vak, meegroeit met de eisen die aan de organisatie worden gesteld. Daartoe ontwikkelt de politie een eigentijds kwaliteitsstelsel gericht op zowel de vakontwikkeling, de organisatieontwikkeling als de samenhang daartussen. Gezien het belang van een kwalitatief goed functionerende opsporing zal de toepassing van dat kwaliteitssysteem in eerste pilots worden gericht op de opsporing. U bent eerder over de ontwikkeling van een kwaliteitsstelsel geïnformeerd in de kabinetsreactie op het IBO Effectiviteit politie en in de bijlage over het toezicht op de politie bij de Voortgangsbrief politie 2017.5

Met de ontwikkeling van een kwaliteitsstelsel wordt niet één specifieke klacht of aanbeveling uit de noodkreet geadresseerd: het kwaliteitsstelsel bevordert op termijn de ontwikkeling van de opsporing in brede zin.

Samenwerking basisteams – districtsrecherche

De opsporingscapaciteit is verdeeld over vier niveaus: landelijk, regionaal, districtelijk en in de basisteams. De basisteams pakken (het grootste deel van) de zaken op die zijn aan te merken als veelvoorkomende criminaliteit (VVC-zaken). Incidentgerichte VVC-zaken zijn volgens het landelijke toewijzingskader opsporing de primaire verantwoordelijkheid van de basisteams; probleemgerichte VVC-zaken van de districtsrecherche. Onder andere uit het vijfde inspectieonderzoek naar de realisatie van de nationale politie is gebleken dat een aantal basisteams in de praktijk van dit toewijzingskader afwijkt en dat zij de opsporingstaken en de samenwerking met de districtsrecherche en de verbinding met de intelligence op verschillende – en soms slimmere – wijze organiseren.

In de praktijk blijkt dat de capaciteit voor de opsporing van de VVC’s onder druk staat. Enerzijds doordat de op zich hiervoor beschikbare opsporingscapaciteit uiteindelijk op zwaardere, door het gezag hoger geprioriteerde zaken wordt ingezet en anderzijds omdat ook voorkomt dat de recherche capaciteit in basisteams ingezet wordt op de andere, ook belangrijke werkzaamheden van datzelfde basisteam (noodhulp bijvoorbeeld). Dit dilemma zal in de komende tijd door politie en OM nader bezien worden op versterking van de effectiviteit van de opsporing binnen en tussen de vier niveaus.

Samenwerking externe partners

Samenwerking van de politie met externe partners vraagt iets van de externe partners en van de politie zelf. Samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt op diverse wijzen vorm via formele en informele samenwerkingsverbanden. Gelet op de stellingname in de «noodkreet recherche» over integrale samenwerking bij ondermijning en internationale rechtshulp, zal ik op deze twee onderwerpen nader ingaan.

De afgelopen jaren is stevig ingezet op het bevorderen van de integrale samenwerking vanuit de gedachte dat een strafrechtelijke aanpak alleen onvoldoende effectief is. Ik heb daar ook goede voorbeelden van gezien: de aanpak van malafide autoverhuurbedrijven in samenwerking met gemeenten en private partners; de aanpak van criminele families in verschillende steden met een breed scala aan betrokken organisaties van uit zowel het justitie- als zorgdomein. De inzet is juist gericht op een combinatie van preventie (drempels opwerpen, toepassen van barrièremodellen), bestuursrechtelijke, fiscale en strafrechtelijke aanpak. De tien RIECs spelen hierbij een belangrijke rol. In de praktijk zullen zich hierbij zeker nog fricties en knelpunten voordoen. In mijn brief van 16 februari 2018 (Kamerstuk 29 911, nr. 180) – op 21 februari besproken in een algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit/ondermijning – heb ik uw Kamer geïnformeerd over hoe deze aanpak de komende jaren verder verbreed en versterkt wordt. Knelpunten die zich in de praktijk voordoen bij de samenwerking – of die nu te maken hebben met organisatiecultuur, wet- en regelgeving of procedures binnen of tussen organisaties – kunnen worden geadresseerd aan het op 8 februari jl. ingerichte Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning waaraan ik in mijn brief van 16 februari heb gerefereerd.

De samenwerking met het buitenland via internationale rechtshulpverzoeken is van belang voor de aanpak van criminaliteit. Om het hoofd te bieden aan knelpunten bij het verwerken van internationale verzoeken wordt vanuit de 267 mln capacitair geïnvesteerd in de rechtshulp. Ook wordt de informatievoorziening versterkt. Het is een gegeven dat afhankelijk van de aard van de verzoeken (menig verzoek behelst ook het verkrijgen van achtergrondinformatie over een persoon), recherchecapaciteit vereist is maar dat ook een afweging in samenspraak met het OM plaatsvindt of en hoe deze capaciteit wordt ingezet bij het voldoen aan internationale verzoeken. De stelling in de «noodkreet recherche» dat ruim de helft van de ondersteunende verzoeken uit het buitenland niet of onvoldoende in behandeling worden genomen, herken ik niet. Natuurlijk is er sprake van werkvoorraden en soms ook sprake van daadwerkelijke achterstanden. En met de toenemende (internationale) samenwerking zou dat zonder tegenmaatregelen nog verder kunnen gaan oplopen. Reden waarom hierin, zoals aangegeven, ook een extra investering gaat plaatsvinden.

Tenslotte

In de algemene overleggen van 20 en 21 februari heb ik aangegeven trots te zijn op de Nederlandse politie. Deze uitspraak is gebaseerd op mijn eigen waarneming tijdens werkbezoeken in de periode begin november 2017 tot medio maart 2018. Daarnaast geeft nationaal onderzoek, zoals de Veiligheidsmonitor 2017, aanleiding voor tevredenheid. Tenslotte past op basis van internationaal vergelijkend onderzoek een voorzichtig compliment. Uit het «Gallup Global Law and Order report» en de «World Internal Security & Police Index» blijkt dat de Nederlandse politie bij de best presterende korpsen ter wereld hoort. Omdat deze indices vooral (zwaardere) delicten in hun beoordeling betrekken, geldt deze score vooral voor de Nederlandse opsporing. Ondanks de noodzaak voor verbetering die onder andere blijkt uit de «noodkreet recherche», geeft ook deze score derhalve enige nuance en ook reden voor trots op de Nederlandse rechercheurs.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 29 628, nr. 635.

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 754.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 1123 en 1124

X Noot
5

Kamerstuk 29 628, nr. 699

Naar boven