29 628 Politie

Nr. 322 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2012

Overeenkomstig het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer, zoals vastgelegd in haar verslag d.d. 21 juni 2012, heb ik op 25 juni jl. het concept-inrichtingsplan voor de nationale politie naar de Eerste Kamer gezonden.

Hierbij doe ik ook uw Kamer het concept-inrichtingsplan ter informatie toekomen.1

Omdat met toezending van het concept aan de Eerste Kamer het conceptplan openbaar zou worden, heb ik ervoor gekozen het tegelijkertijd met toezending aan de Eerste Kamer aan alle partijen toe te sturen die ik erover wil consulteren.

Ik hecht er zeer aan dat het inrichtingsplan in nauw overleg met het gezag (burgemeesters en officieren van justitie) tot stand komt en dat het gezag zwaarwegende invloed heeft op de totstandkoming ervan. Daarom zal ik het plan pas na consultatie van het gezag en andere stakeholders definitief kunnen vaststellen.

Het vastgestelde inrichtingsplan zal ik eveneens naar het parlement zenden.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Samenvatting concept-inrichtingsplan nationale politie

1. Inleiding

Het concept-inrichtingsplan, opgesteld in opdracht van de minister van Veiligheid en Justitie, beschrijft de organisatiestructuur van de nationale politie per 2015.2 Het inrichten van sommige organisatieonderdelen, vooral met betrekking tot het politiedienstencentrum, kent een doorlooptijd tot en met 2017. Het plan is ingericht met inachtneming van de door de minister bij zijn opdracht gestelde voorwaarden dat een operationele politiesterkte van tenminste 49 500 fte wordt gegarandeerd en dat de vorming van de nationale politie leidt tot besparingen oplopend tot € 230 miljoen structureel na 2015.

De inrichting van de politieorganisatie is erop gericht de gezagsdragers in staat te stellen de sturing op de politie adequaat in te vullen. Tevens is zij erop gericht te waarborgen dat de minister van Veiligheid en Justitie zijn sturing op en verantwoordelijkheid voor het beheer kan waarmaken.

Het concept-inrichtingsplan is een organisatieplan en dus in essentie een organogram van het landelijke korps. Hoe tot de inrichting wordt gekomen wordt beschreven in een apart realisatieplan. Het beschrijft de inrichting van de regionale eenheden, de landelijke eenheid en het politiedienstencentrum. Daarnaast wordt ingegaan op de wijzen waarop de politie burgemeesters en officieren van justitie faciliteert hun gezag tot uitvoering te brengen. Tot slot wordt ingegaan op de manieren waarop de medewerkers van de politie – het kloppend hart van de organisatie – beter kunnen bijdragen aan een veiliger Nederland. Hoewel het concept-inrichtingsplan dus vooral de structuur beschrijft, gaat het bij dit laatste om werkwijzen, cultuur, leiderschap en gedrag.

Bij de voorbereiding is overlegd met de gezagdragers, de medezeggenschap, vakbonden en andere bij de politie betrokken instanties. Het concept-inrichtingsplan zal na consultatie van de gezagsdragers en andere betrokken organisaties door de minister van Veiligheid en Justitie worden vastgesteld en na inwerkingtreding van de wet door de korpschef worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de minister.

2. Missie, kernwaarden en doelen

De inrichting van de nationale politie is gestoeld op de missie en kernwaarden van de politie, binnen de wettelijke taakopdracht en kaders. Onveranderd is de politie «waakzaam en dienstbaar» aan de waarden van de rechtsstaat. Deze missie vervult de politie door, afhankelijk van de situatie, te beschermen (mensen en goederen), te begrenzen (ongeoorloofd, eventueel gewelddadig gedrag) en te bekrachtigen (ondersteuning van gewenst gedrag). Politiemedewerkers zijn daartoe integer, betrouwbaar, moedig en verbindend.

De missie en kernwaarden zijn vertaald naar de doelen die de inrichting van de nationale politie beoogt: bijdragen aan het veiliger maken van Nederland en ruimte bieden voor de professionaliteit van de politie en de politiemedewerkers. Nationale politie moet leiden tot betere politieprestaties, tot een groter vertrouwen van de burgers in de politie en tot een korps dat als eenheid functioneert. Deze doelen vereisen niet alleen een adequate inrichting (structuur, werkwijze, systemen), maar ook veranderingen in cultuur, gedrag en leiderschap. Hierbij worden de politiemedewerkers, rechtstreeks en via de medezeggenschap en vakbonden, intensief betrokken.

Voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse politie maken alle politiemedewerkers deel uit van één organisatie en vallen zij onder één korpschef. De professionele ruimte van de politiemedewerkers moet worden vergroot zodat zij binnen hun verantwoordelijkheden naar «bevind van zaken» kunnen handelen: op basis van protocollen en procedures, maar waar nodig in bijzondere situaties ook in afwijking daarvan. De administratieve lastendruk wordt de komende jaren substantieel minder. Ook het leiderschap bij de politie moet veranderen. Operationeel leiderschap wordt het uitgangspunt: de afstand tussen leidinggevenden en medewerkers moet kleiner worden, waarbij leidinggevenden zich weer meer bezig houden met het sturen en ondersteunen van het dagelijkse werk.

3. Algemene inrichtingsprincipes

De politieorganisatie wordt volgens de volgende principes ingericht:

  • Het gezag over de nationale politie wijzigt niet en berust onverminderd bij de burgemeester voor de handhaving van de openbare orde en de officier van justitie voor de strafrechtelijke handhaving. Het beheer staat ten dienste van het gezag en schept de randvoorwaarden voor een goede taakuitvoering.

  • De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan de minister van Veiligheid en Justitie.

  • De basis van het politiewerk ligt in de wijk. Daarom is een stevige lokale verankering cruciaal. De politie bevordert en organiseert burgerparticipatie, onder regie van het lokale gezag.

  • De capaciteitsverdeling binnen de basispolitiezorg en opsporing blijft binnen de nationale politie in principe gelijk aan de situatie in het oude bestel.

  • De politie gaat allianties aan met partners om de veiligheid te verbeteren. Dat varieert van samenwerking in het Veiligheidshuis en het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum tot samenwerking in het kader van de veiligheidsregio of met de Koninklijke Marechaussee en de Politieacademie.

  • De politie is één organisatie; de onderdelen werken goed met elkaar samen en functioneren als een eenheid. Er is sprake van eenheid van beleid op het gebied van sturing, taakuitvoering, dienstverlening, bedrijfsvoering en informatievoorziening.

  • Het korps heeft één informatiepositie en de informatieorganisatie is verbonden met en verankerd op alle niveaus in de organisatie.

  • De bedrijfsvoering is efficiënt centraal georganiseerd in het politiedienstencentrum. De bedrijfsvoering is ondersteunend aan de operatie en de operatie neemt verplicht de bedrijfsvoeringsdiensten af van het politiedienstencentrum.

  • Binnen het korps zijn heldere sturingslijnen en is duidelijk wie verantwoordelijk is voor de inzet en het optreden van politiemedewerkers en het resultaat daarvan.

  • Verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden daar belegd waar de aanpak van de veiligheidsproblematiek plaatsvindt. Het effect van de aanpak staat daarbij centraal en niet de organisatiestructuur.

  • De politie werkt zo veel mogelijk volgens gestandaardiseerde processen en op basis van kwaliteitscriteria, zonder afbreuk te doen aan de professionele ruimte van de medewerker en het noodzakelijke maatwerk voor specifieke taken.

  • De politie is een flexibele organisatie. In bijzondere situaties is de politie snel en met extra capaciteit, kennis en middelen ter plaatse. Dit kan de vorm aannemen van (horizontale) samenwerking of (verticale) opschaling. De politie organiseert haar personele en materiële capaciteit op een zodanige wijze dat deze flexibel inzetbaar is.

  • Volwaardige medewerkerparticipatie, onder meer via de medezeggenschap en vakbonden, legt een stevige verbinding tussen medewerker en organisatie.

4. Sturing op de nationale politie

Bij sturing op de nationale politie wordt onderscheid gemaakt in de sturing op het beheer door de minister van Veiligheid en Justitie, met betrokkenheid van het gezag, en sturing op de taakuitvoering door de gezagsdragers. Daarnaast stuurt de minister door middel van de landelijke beleidsdoelstellingen. De minister betrekt het gezag onder andere bij het beheer via het overleg dat hij op grond van artikel 19 van de wet voert met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal.

De minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Immigratie, Integratie en Asiel en de minister van Veiligheid en Justitie sturen respectievelijk op de taken van de politie die voortvloeien uit de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, op de politiële vreemdelingentaak en op taken die te maken hebben met bewaken en beveiligen inzake het landelijk domein.

Sturing op de taakuitvoering geschiedt primair door de burgemeester en de officier van justitie als gezagsdragers. Voor de regionale eenheden wordt op regionaal en lokaal niveau gestuurd door de burgemeesters en de (hoofd)officier van justitie.

Aan de basis van de sturing op regionaal niveau staat het beleidsplan van de regionale eenheid. Dit beleidsplan wordt tenminste eens in de vier jaar vastgesteld door alle burgemeesters en de hoofdofficier van justitie. Via het regionale beleidsplan wordt gestuurd op de prioriteiten en doelstellingen voor de regionale eenheid. Het ligt voor de hand dat het regionale beleidsplan ingaat op bovenlokale veiligheidsvraagstukken, zoals de aanpak van criminaliteit, problematiek op het gebied van jeugd en de aanpak van drugs. Ook is het van belang dat de gevraagde prestaties van de politie centraal staan. De prioritering en aanpak van deze veiligheidsvraagstukken wordt gebaseerd op de integrale veiligheidsplannen van de verschillende gemeenten en het beleidsplan van het OM. De totstandkoming van het regionale beleidsplan kent dus een «bottom-up»-karakter. Hiernaast worden in ieder geval de doelstellingen die door de minister van Veiligheid en Justitie aan de eenheden zijn toebedeeld als aandeel in de landelijke doelstellingen opgenomen. In de «notitie voor de tweede strategische conferentie Nationale Politie (Wassenaarnotitie)»3 wordt uitgebreider ingegaan op de praktijk zoals door de minister van Veiligheid en Justitie en de gezagsdragers voorgestaan.

De sturing op de aanpak van veiligheidsproblemen vindt plaats in de driehoeken en kan, afhankelijk van het onderwerp en de keuzes van het gezag daarbinnen, ook plaatsvinden in (integrale) stuurploegen die op districts- en/of regionaal niveau kunnen worden vormgegeven. De functie van de stuurploeg is om keuzes te maken binnen het opsporingsproces; er wordt overzicht gehouden op de werkvoorraad binnen politie en het OM, er wordt gestuurd op de inzet van de opsporingscapaciteit, op realisatie van doelstellingen en de voortgang van strafrechtelijke onderzoeken. In integrale stuurploegen, waarin het OM, bestuur, politie en – afhankelijk van de problematiek – andere partners deelnemen, worden gezamenlijke afspraken gemaakt over de aan te pakken criminaliteitsproblemen en de benodigde maatregelen. De driehoeken bepalen welk soort zaken binnen de integrale stuurploegen worden behandeld en welke in de «klassieke« stuurploegen van het OM en politie.

Het driehoeksoverleg vindt plaats op gemeentelijk niveau indien de burgemeester daarom verzoekt. De burgemeester kan tevens verzoeken om het driehoeksoverleg op een bovenlokaal niveau in te richten. Een combinatie van beide is eveneens mogelijk. Ongeacht het niveau of de niveaus waarop de bestuurders verkiezen om te overleggen, een vaste vertegenwoordiger van de politie sluit zich daarbij altijd aan.

In de driehoek maken de burgemeester en de officier van justitie afspraken over de inzet van de politie. Dat gebeurt op basis van de lokale doelen van de gemeente en op basis van de doelstellingen van het OM. De eerste worden door de gemeenteraad vastgesteld in het integrale veiligheidsplan en vormen mede de kaders die de burgemeester meekrijgt om zijn gezagsrol in te vullen. Door de koppeling van de inzet van de operationele politiecapaciteit aan de doelen van het integrale veiligheidsplan wordt de politiezorg binnen de gemeenten beter afgestemd op lokale wensen en behoeften. De afspraken die door de driehoek worden gemaakt kunnen bijvoorbeeld gaan over de prioriteiten voor de inzet van de politie, het dienstverleningsniveau van politie aan burgers – zoals aangiftemogelijkheden en (tijden van) bereikbaarheid en beschikbaarheid –, samenwerking met toezichts- en handhavingsdiensten en private partijen en over informatie-uitwisseling. Hiermee bindt het gezag de politie aan de lokale wensen en behoeften en is de basispolitiezorg in de gemeente geregeld. Het is hierbij van belang de afspraken te formuleren in prestaties die van de politie worden verwacht: welke bijdrage aan de lokale veiligheid dient de politie te leveren? De rol van het gezag hierin is om te bepalen welke prestaties het van de politie verwacht en daarop te sturen. Hoe concreter de gevraagde prestaties van de politie worden beschreven, hoe makkelijker het voor het gezag is om de politie hierop aan te spreken en verantwoording te laten afleggen.

Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is van belang dat het gezag zich rekenschap geeft van de mogelijkheden, ook capacitair, die de politie heeft om haar opdracht uit te voeren. Als dat niet zou gebeuren, kan de situatie ontstaan dat aan de politie meer wordt gevraagd dan dat zij kan leveren. De lokale politiechef heeft hierin een belangrijke adviserende rol. De vorming van robuuste basisteams maakt dat deze meer dan in de huidige situatie de opdrachten van het gezag kunnen waarmaken. Indien de capaciteit in incidentele gevallen tekortschiet, dan zal dit eerst op districtsniveau en vervolgens op regionaal niveau worden opgelost.

5. De inrichting van de nationale politie

Het korps

Het operationele politiewerk zal plaatsvinden in de regionale eenheden en de landelijke eenheid. De bedrijfsvoering wordt efficiënt centraal georganiseerd in het politiedienstencentrum onder het motto «centraal, tenzij». De bedrijfsvoering is ondersteunend aan de operatie, zijnde het politiewerk en de politiemedewerker. Daarbij zal sprake zijn van een evenwichtige balans tussen geconcentreerde (op afstand) en gedeconcentreerde (in nabijheid) uitvoering van de bedrijfsvoeringsprocessen.

Schematisch weergegeven zal de politieorganisatie er als volgt uit komen te zien.

De sterkteverdeling komt als volgt tot stand. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de operationele sterkte van de Nederlandse politie bepaald. Van dat totaal wordt vooraf, conform de (reken)regels die in de AMvB sterkte en middelen zullen worden vastgelegd, de sterkte voor de landelijke eenheid afgesplitst. Het overblijvende deel wordt door de minister, conform de gemaakte sterkteafspraken met het gezag, verdeeld over de regionale eenheden. De minister van Veiligheid en Justitie stelt met het beheersplan en de begroting voor de politie de (verdeling van de) niet-operationele sterkte vast.

Het politiedienstencentrum

De bedrijfsvoering van het korps zal bijna volledig georganiseerd worden binnen het politiedienstencentrum waarbij een balans wordt gezocht tussen de geconcentreerde en gedeconcentreerde activiteiten. Deze laatste categorie is fysiek werkzaam bij de regionale en landelijke eenheden vanwege het belang van nabijheid van de uitvoering bij de operatie. De formatieve verhouding geconcentreerd – gedeconcentreerd is voor de totale bedrijfsvoering ongeveer 40% – 60% en doet recht aan de balans tussen het werken op afstand en ondersteuning in nabijheid van de eenheden. De verschillen in de verhoudingen tussen geconcentreerd en gedeconcentreerd verschillen sterk per bedrijfsvoeringsdienst, als gevolg van het verschil in aard en karakter van de onderscheiden bedrijfsvoeringsprocessen en de te verrichten werkzaamheden.

De processen, werkwijze en ondersteunende applicaties binnen de bedrijfsvoering zijn maximaal gestandaardiseerd en geautomatiseerd voor de uitvoering van een sobere en efficiënte bedrijfsvoering. De bedrijfsvoeringsdiensten werken onderling samen om, daar waar gewenst, integrale dienstverlening aan de operatiën en advisering aan de korpsleiding te bieden.

Op de volgende pagina is een organogram opgenomen waarmee de voorgenomen inrichting wordt weergegeven. Over de locatie(s) van het politiecentrum vindt nog overleg plaats.

De regionale eenheden

De regionale eenheid wordt belast met de volledige operationele politietaak binnen de eenheid, met uitzondering van taken die belegd worden binnen de landelijke eenheid. Omwille van herkenbaarheid, eenduidige kwaliteit en onderlinge samenwerking zal elke regionale eenheid op zo eenduidig mogelijke wijze ingericht worden. Dit laat onverlet dat er ruimte is voor door het gezag gewenst maatwerk.

In het organogram op de volgende pagina is de voorgenomen inrichting weergegeven.

De indeling van de regionale eenheid in districten en van de districten in basisteams raakt direct het gezag. Daarom is het gezag bij de voorbereidingen van het concept-inrichtingsplan intensief betrokken bij het bepalen van de onderdelen van de regionale eenheden. Dit heeft geleid tot een voorlopige indeling van de regionale eenheden. De vaststelling door de burgemeesters en hoofdofficier van justitie van de verdeling van de operationele sterkte binnen de regionale eenheid zal in de toekomst plaatsvinden als onderdeel van het beleidsplan van de regionale eenheid. Voor de eerste keer is het echter ook onderdeel van het inrichtingsplan dat de minister van Veiligheid en Justitie vaststelt. Hierdoor is het van belang dat de verdeling van de operationele sterke als onderdeel van het regionale beleidsplan voor deze eerste keer onafhankelijk plaatsvindt van de vaststelling van de overige delen van het regionale beleidsplan. Bij het opstellen van het concept-inrichtingsplan is met de burgemeesters en de hoofdofficieren in de regionale eenheden voorlopige overeenstemming bereikt over de voorgenomen sterkteverdelingen. De kwartiermaker Nationale Politie zal de voorgenomen verdeling tijdens de consultatietermijn voor het concept-inrichtingsplan per regionale eenheid nogmaals bespreken met de burgemeesters en de hoofdofficieren, tenzij de gezagdragers daartoe geen aanleiding meer zien.

Een regionale eenheid zal naast de districten en de basisteams en de regionale recherche uit de volgende onderdelen bestaan:

  • Leiding en staf: aan het hoofd van de regionale eenheid staat de politiechef die wordt ondersteund door twee hoofden operatiën en een hoofd bedrijfsvoering.

  • Dienst Regionale Bedrijfsvoering: deze neemt die delen van de bedrijfsvoering voor zijn rekening die niet bij het politiedienstencentrum zijn belegd;

  • Dienst Regionale Operationele Samenwerking: hierin worden zaken belegd als arrestantenzorg en executietaken, regionaal servicecentrum die intake per telefoon, en internet verzorgt, een afdeling infrastructuur, en de regionale crisis en conflictbeheersing.

  • Dienst Regionale Informatie Organisatie: deze voorziet de organisatie 24/7 van actuele informatie ten behoeve de sturing op en de ondersteuning van de uitvoering van het politiewerk;

  • Dienst Regionaal Operationeel Centrum: deze omvat het politiedeel van de meldkamer en een real time intelligence centrum.

De regionale recherche verricht probleem- en themagerichte onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden (ondermijning), onderzoeken naar delicten met hoge impact en onderzoeken op de geprioriteerde thema’s milieu, fraude, zeden, kinderporno, cybercrime, mensenhandel en migratiecriminaliteit. Tevens doet de regionale recherche onderzoek naar criminele activiteiten die aan terrorisme gelieerd kunnen worden.

De werkzaamheden van de onderdelen van de regionale eenheid, of dat nu de genoemde diensten zijn, de recherche of de basisteams, dragen altijd bij aan lokale veiligheid. Sturing vindt plaats door het gezag, zowel aan de voorkant door middel van het beleidsplan als bij de daadwerkelijke inzet.

De basisteams

Het wetsvoorstel schrijft voor dat er tien regionale eenheden zijn die onderverdeeld worden in territoriale onderdelen. De regionale kwartiermakers hebben over deze onderverdeling nauw en veelvuldig overleg gevoerd met het gezag. De minister van Veiligheid en Justitie heeft hen over de onderverdeling geconsulteerd. De uitkomst van overleg en consultatie is een onderverdeling van de regionale eenheden in districten. Elk district wordt vervolgens weer geografisch verdeeld in robuuste basisteams, waarbinnen – lokaal verankerd – de gebiedsgebonden basispolitietaak gestalte krijgt. Een basisteam kan meerdere gemeenten omvatten, één gemeente omvatten of in het geval van de grootste gemeenten delen van gemeenten omvatten. Onderstaande tabel geeft een voorlopige verdeling van basisteams4 en districten weer.

Eenheid

Aantal districten

Aantal basisteams

Noord-Nederland

3

16

Oost-Nederland

5

28

Noord-Holland

3

10

Amsterdam

4

17

Midden-Nederland

5

18

Den Haag

7

29

Rotterdam

6

17

Oost-Brabant

3

9

Limburg

3

12

Zeeland-West-Brabant

4

12

Totaal

43

168

De nieuwe basisteams zullen in de meeste gevallen groter zijn dan de huidige basisteams. Deze personele omvang is noodzakelijk om te komen tot de gewenste robuuste basisteams. Territoriale schaalvergroting van de districten en basisteams is hier in veel gevallen voor nodig. Zoals gezegd, is het gezag nauw en uitgebreid betrokken geweest bij de totstandkoming van deze voorlopige indeling van de regionale eenheid in districten en basisteam. In beginsel zal de formatie van een basisteam tussen de 60 en 200 fte liggen. Daarmee wordt zeker gesteld dat het team over voldoende operationele slagkracht beschikt en in staat is alle kerntaken van het politiewerk grotendeels zelfstandig uit te voeren. Deze robuustheid van elk basisteam waarborgt de basisbeschikbaarheid en aanspreekbaarheid van de politie voor burger en voor het gezag.

De basisteams zijn het fundament van de politie. In deze basisteams zijn alle basispolitieprocessen verenigd: noodhulp, intake en service, handhaving en opsporing. Alle agenten in een basisteam zijn generiek inzetbaar zodat maximale ontschotting tussen de processen plaatsvindt. Hierbinnen is ruimte voor lokale accenten, zodat basisteams ook de aanpak van bijvoorbeeld jeugdgroepen of veel voorkomende criminaliteit goed kunnen verzorgen. Binnen de basisteams zijn de wijkagenten volgens de norm van 1 wijkagent op 5 000 inwoners gemiddeld per regionale eenheid werkzaam. Zij werken ten behoeve van «hun» wijk, ze zijn daar zichtbaar aanwezig, praten met de mensen en houden nieuwe ontwikkelingen in de gaten. Opsporing van veelvoorkomende criminaliteit is eveneens een taak van het basisteam. Daarnaast wordt het basisteam voor de probleemgerichte aanpak van de veelvoorkomende criminaliteit bijgestaan door de districtsrecherche. De districtsrecherche voorziet verder in de opsporing van criminaliteit met een hoge impact zoals jeugdcriminaliteit en ondersteunt in die zin ook de aanpak van jeugdgroepen door de basisteams. Doordat op elk niveau in de organisatie recherche is ingericht, ontstaat een samenhangend stelsel dat leidt tot vergroting van de slagkracht in de opsporing.

Om flexibel te kunnen inspelen op incidentele capacitaire wensen die de mogelijkheden van de basisteams te boven gaan zal op districtsniveau flexibele capaciteit worden ingericht. Deze flexteams zijn ingericht ter grootte van ten minste 3% van de omvang van het district doch niet kleiner dan 20 medewerkers. Kerntaak van het flexteam is het probleemgericht inzetten van capaciteit ter ondersteuning van de basisteams. Binnen het flexteam kan zowel handhavings- als opsporingscapaciteit worden ingezet. Zo kan de wijkagent in de basisteams ten behoeve van de lokale probleemgerichte aanpak ondersteuning krijgen vanuit het flexteam. Het gezag gaat over de inzet van het flexteam.

Beoogde kerntaken van de basisteams zijn:

  • Gebiedsgebonden en probleemgericht werken, netwerken (wijkzorg);

  • Toezicht en handhaving van wet- en regelgeving;

  • Verlenen van noodhulp;

  • Opsporen (afhandeling van veel voorkomende criminaliteit);

  • Intake (receptiefunctie, opvang publiek, opnemen aangiften);

  • Aanpakken jeugdproblematiek;

  • Horecatoezicht;

  • Toezicht evenementen;

  • Aanpakken huiselijk geweld;

  • Uitvoeren executietaken;

  • Uitvoeren korpscheftaken (bijvoorbeeld toezicht op boa’s);

  • Uitvoeren milieutaken;

  • Slachtofferzorg.

De districtsrecherche

De districtsrecherche is, in samenspraak met de opsporing binnen de basisteams, verantwoordelijk voor de opsporing en aanpak van criminaliteit met hoge impact en de probleemgerichte aanpak van veel voorkomende criminaliteit. Kerntaken van de districtsrecherche zijn:

  • Uitvoeren van onderzoek naar criminaliteit met hoge impact (geweldcriminaliteit, jeugdcriminaliteit, vermogenscriminaliteit) naar aanleiding van incidenten (plaats delict) en aangiften.

  • Uitvoeren probleemgerichte onderzoeken naar veel voorkomende criminaliteit.

  • Leveren van gekwalificeerde medewerkers ten behoeve van Teams Grootschalige Opsporing.

De landelijke eenheid

De politie kent één operationele landelijke eenheid. Waar de tien regionale eenheden een territoriale verantwoordelijkheid dragen, is de landelijke eenheid belast met de uitvoering van landelijke en specialistische politietaken. Daarnaast werkt de landelijke eenheid samen met de regionale eenheden bij het bieden van hoogwaardige operationele ondersteuning. De eenheid opereert vanuit locaties in binnen- en buitenland en beschikt over specialistische mensen, middelen en expertise.

In onderstaand organogram is de voorgenomen inrichting weergegeven.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Dit concept-inrichtingsplan is gebaseerd op het wetsontwerp Politieweg 200., zoals dat is aangenomen door de Tweede Kamer en thans voorligt in de Eerste Kamer. In de nadere Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer, d.d. 14 juni 2012, heeft de minister van Veiligheid en Justitie een aantal wijzigingen van de wet voorgesteld die tot doel hebben de positie van de minister ten opzichte van de korpschef verder te versterken, de rol van het parlement ten aanzien van het beheer te versterken, de positie van de regioburgemeester te verbeteren en de invloed van het gezag op het beheer te vergroten. De minister zal deze wijzigingen zo snel mogelijk na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer indienen. Deze voorgestelde wetswijzigingen zijn nog niet verwerkt in dit inrichtingsplan.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2011/12, 30 880 (bijlage bij) H.

X Noot
4

In een enkel geval is er nog overleg gaande over de precieze indeling.

Naar boven