29 628 Politie

Nr. 1065 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 februari 2022

Op 1 februari jl. heeft uw Kamer mij verzocht om een brief naar aanleiding van recente berichtgeving in de Telegraaf over de zelfdoding van een undercoveragent in april 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 44, Regeling van Werkzaamheden). De Telegraaf heeft recent een drietal artikelen1 geschreven over de tragische gebeurtenissen rond de dood van deze infiltrant naar aanleiding van gesprekken die met nabestaanden zijn gevoerd. Voordat ik inga op deze berichtgeving wil ik, in navolging van mijn ambtsvoorganger, benadrukken dat ik het overlijden van de politiemedewerker buitengewoon droevig vind. Ik wil graag mijn oprechte deelneming betuigen aan de nabestaanden en collega’s van deze politiemedewerker.

In zijn brief van 17 november 20212 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de commissie Brouwer naar het overlijden van een infiltrant werkzaam bij het team Werken Onder Dekmantel (WOD). De commissie Brouwer heeft een grondig onderzoek uitgevoerd naar de feiten en omstandigheden van het overlijden van deze medewerker, alsmede de werkwijze van het team Werken Onder Dekmantel. Zoals aangekondigd in de brief van 17 november worden maatregelen in gang gezet om het team Werken Onder Dekmantel te professionaliseren.

Ik hecht eraan te benadrukken dat het openbaar ministerie (OM) een eigenstandige, rechtsstatelijke positie heeft en dat ik als Minister van Justitie en Veiligheid niet treed in het handelen van officieren van justitie in individuele zaken. Naar aanleiding van bovengenoemde berichtgeving in de Telegraaf heb ik het College van procureurs-generaal van het OM om een reactie gevraagd. Het OM heeft mij als volgt geïnformeerd. In april 2021 heeft de Rijksrecherche een onderzoek ingesteld naar het niet-natuurlijk overlijden van de politiemedewerker. Voor dit soort onderzoeken volgt de Rijksrecherche een vaste procedure. Dit onderzoek had uitsluitend betrekking op de specifieke vraag of kon worden vastgesteld of sprake was van zelfdoding of dat er aanwijzingen waren voor betrokkenheid van derden. De bredere context, d.w.z. een eventuele relatie tussen de zelfdoding en de werkomstandigheden van de politiemedewerker, is derhalve op geen enkele wijze onderdeel geweest van het Rijksrecherche-onderzoek. Dat laatste vormde onderdeel van het onderzoek van de commissie Brouwer.

Leidinggeven aan Rijksrecherche-onderzoeken is een specialisme bij het OM. Om te waarborgen dat een gespecialiseerde officier van justitie leiding geeft aan Rijksrecherche-onderzoeken is in de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche3 bepaald dat bij ieder parket een vaste officier van justitie hiervoor is aangewezen. Het OM heeft mij gemeld dat conform de bestaande procedures de parketleiding heeft bepaald dat de betreffende officier van justitie het onderzoek naar het niet-natuurlijk overlijden zou uitvoeren. Ten tijde van dit onderzoek was deze officier namelijk niet als zaaksofficier betrokken bij het (vervolg)onderzoek waarin de infiltrant opereerde en was de parketleiding van oordeel dat de professionele afstand ook overigens niet in het geding was. Het OM geeft aan dat het feitenonderzoek naar het niet-natuurlijk overlijden van de politieman geen enkele twijfel laat bestaan over de conclusie dat sprake was van zelfdoding. Ook heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd dat derden hierbij betrokken zouden zijn geweest.

Het OM betreurt dat nabestaanden blijkens het bericht in de Telegraaf twijfels hebben over de objectiviteit van het onderzoek naar de zelfdoding en erkent dat de inzet van een andere officier van justitie, achteraf gezien, deze twijfels waarschijnlijk zou hebben voorkomen. Het OM heeft mij echter verzekerd dat het vertrouwt op de objectiviteit en zorgvuldigheid waarmee dit onderzoek naar het overlijden van de infiltrant is uitgevoerd. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen. Niettemin is het belangrijk dat ook iedere schijn van vooringenomenheid wordt vermeden. Met het OM ga ik in gesprek om te bezien hoe dat in de toekomst kan worden gegarandeerd.

Ik ga er vanuit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Het derde artikel in de reeks is ««Dubbele pet OM» bij drama undercover», de Telegraaf, 1 februari 2022.

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 1050.

Naar boven