Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2022
Op 1 februari jl. heeft uw Kamer mij verzocht om een brief naar aanleiding van recente
berichtgeving in de Telegraaf over de zelfdoding van een undercoveragent in april
2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 44, Regeling van Werkzaamheden). De Telegraaf heeft
recent een drietal artikelen1 geschreven over de tragische gebeurtenissen rond de dood van deze infiltrant naar
aanleiding van gesprekken die met nabestaanden zijn gevoerd. Voordat ik inga op deze
berichtgeving wil ik, in navolging van mijn ambtsvoorganger, benadrukken dat ik het
overlijden van de politiemedewerker buitengewoon droevig vind. Ik wil graag mijn oprechte
deelneming betuigen aan de nabestaanden en collega’s van deze politiemedewerker.
In zijn brief van 17 november 20212 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de commissie
Brouwer naar het overlijden van een infiltrant werkzaam bij het team Werken Onder
Dekmantel (WOD). De commissie Brouwer heeft een grondig onderzoek uitgevoerd naar
de feiten en omstandigheden van het overlijden van deze medewerker, alsmede de werkwijze
van het team Werken Onder Dekmantel. Zoals aangekondigd in de brief van 17 november
worden maatregelen in gang gezet om het team Werken Onder Dekmantel te professionaliseren.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het openbaar ministerie (OM) een eigenstandige,
rechtsstatelijke positie heeft en dat ik als Minister van Justitie en Veiligheid niet
treed in het handelen van officieren van justitie in individuele zaken. Naar aanleiding
van bovengenoemde berichtgeving in de Telegraaf heb ik het College van procureurs-generaal
van het OM om een reactie gevraagd. Het OM heeft mij als volgt geïnformeerd. In april
2021 heeft de Rijksrecherche een onderzoek ingesteld naar het niet-natuurlijk overlijden
van de politiemedewerker. Voor dit soort onderzoeken volgt de Rijksrecherche een vaste
procedure. Dit onderzoek had uitsluitend betrekking op de specifieke vraag of kon
worden vastgesteld of sprake was van zelfdoding of dat er aanwijzingen waren voor
betrokkenheid van derden. De bredere context, d.w.z. een eventuele relatie tussen
de zelfdoding en de werkomstandigheden van de politiemedewerker, is derhalve op geen
enkele wijze onderdeel geweest van het Rijksrecherche-onderzoek. Dat laatste vormde
onderdeel van het onderzoek van de commissie Brouwer.
Leidinggeven aan Rijksrecherche-onderzoeken is een specialisme bij het OM. Om te waarborgen
dat een gespecialiseerde officier van justitie leiding geeft aan Rijksrecherche-onderzoeken
is in de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche3 bepaald dat bij ieder parket een vaste officier van justitie hiervoor is aangewezen.
Het OM heeft mij gemeld dat conform de bestaande procedures de parketleiding heeft
bepaald dat de betreffende officier van justitie het onderzoek naar het niet-natuurlijk
overlijden zou uitvoeren. Ten tijde van dit onderzoek was deze officier namelijk niet
als zaaksofficier betrokken bij het (vervolg)onderzoek waarin de infiltrant opereerde
en was de parketleiding van oordeel dat de professionele afstand ook overigens niet
in het geding was. Het OM geeft aan dat het feitenonderzoek naar het niet-natuurlijk
overlijden van de politieman geen enkele twijfel laat bestaan over de conclusie dat
sprake was van zelfdoding. Ook heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd dat
derden hierbij betrokken zouden zijn geweest.
Het OM betreurt dat nabestaanden blijkens het bericht in de Telegraaf twijfels hebben
over de objectiviteit van het onderzoek naar de zelfdoding en erkent dat de inzet
van een andere officier van justitie, achteraf gezien, deze twijfels waarschijnlijk
zou hebben voorkomen. Het OM heeft mij echter verzekerd dat het vertrouwt op de objectiviteit
en zorgvuldigheid waarmee dit onderzoek naar het overlijden van de infiltrant is uitgevoerd.
Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen. Niettemin is het belangrijk dat ook iedere
schijn van vooringenomenheid wordt vermeden. Met het OM ga ik in gesprek om te bezien
hoe dat in de toekomst kan worden gegarandeerd.
Ik ga er vanuit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius