29 544 Arbeidsmarktbeleid

32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 721 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2016

Op 11 april heeft de Raad voor Cultuur mij het advies aangeboden over de inzet van 2 miljoen euro die, ingevolge amendement van de leden Van Veen, Monasch, Jasper van Dijk, Pechtold en Grashoff (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 118), beschikbaar is gekomen voor de verbetering van de positie van kunstenaars op de arbeidsmarkt. Dit advies is op mijn verzoek opgesteld in het verlengde van de Verkenning arbeidsmarkt culturele sector van de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Raad voor Cultuur, die in januari 2016 is gepubliceerd. In uw brief van 26 januari 2016 heeft u mij verzocht schriftelijk te reageren op de verkenning.1 Dit verzoek is ook gedaan aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In deze brief geef ik, mede namens Minister Asscher, mijn reactie op de verkenning en op het advies van de Raad voor Cultuur over bovengenoemd amendement.

1 De verkenning arbeidsmarkt culturele sector

In de Verkenning arbeidsmarkt culturele sector constateren de SER en de Raad voor Cultuur dat kunstenaars een zwakke inkomens- en arbeidsmarktpositie hebben. Werkenden in de culturele en creatieve sector hebben vaak te weinig inkomen uit hun werkzaamheden om rond te komen. Over het algemeen hebben zowel werknemers als zelfstandigen een zwakke onderhandelingspositie. Zij blijken ook in veel gevallen onvoldoende in staat om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid of om middelen te reserveren voor hun pensioen.

De verkenning plaatst de bezuinigingen onder het kabinet Rutte I tegen een achtergrond van economische crisis en een veranderende arbeidsmarkt. Daarbij is de druk op de culturele en creatieve sector sterker geweest dan op de arbeidsmarkt als geheel. Gebleken is dat circa 20.000 banen zijn verdwenen en dat arbeidsvoorwaarden zijn verslechterd mede vanwege het uitblijven van nieuwe financieringsstromen of ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen. De sterke intrinsieke motivatie om te blijven werken in de sector, ongeacht lage vergoedingen, is echter groot.

Arbeidsmarktontwikkeling 2009–2013
 

Culturele en creatieve sector

Arbeidsmarkt breed

Dienstverbanden

– 12,3%

– 2,5%

Zelfstandigen

+ 20,4%

+ 9,6%

Tijdelijke banen

+ 37%

+ 25%

In 2014 is de inkomenspositie van kunstenaars, zowel werknemers als zelfstandigen, vergeleken met die van andere beroepen. Het aandeel kunstenaars met een inkomen minder dan 30 duizend euro per jaar was ruim 50 procent. Dit is aanzienlijk hoger dan het aandeel voor andere beroepen met een hoog vaardigheidsniveau (nog geen 20 procent). Voor beeldend kunstenaars ging het zelfs om 90 procent. Het aandeel kunstenaars met een bijstandsuitkering was 5 tot 7 keer hoger dan gemiddeld bij beroepen met een hoog vaardigheidsniveau. Het aandeel WW-uitkeringen was onder de kunstenaars 3 keer hoger.

De inkomenspositie van zelfstandigen in de culturele sector is het zwakst. Het persoonlijk inkomen van zelfstandigen in «cultuur, recreatie en overige diensten» was in 2014 gemiddeld 18,6 duizend euro per persoon, 43 procent minder dan voor werknemers in deze sectoren. Ter vergelijking: het gemiddelde persoonlijk inkomen van alle zelfstandigen in Nederland bedroeg in 2014 38 duizend euro per jaar.

Inkomensontwikkeling2

De bezuinigingen op de cultuurbudgetten door verschillende overheden, onder meer een bezuiniging van 200 miljoen euro door het Rijk, hebben duidelijk een impact gehad op de sector. Zij waren ook verhoudingsgewijs van grote omvang en binnen kort tijdsbestek doorgevoerd. Maar de verkenning van de raden maakt duidelijk dat er meer aan de hand is dan alleen de effecten van de bezuinigingen. Bepaalde kenmerken van de cultuursector maken dat de effecten van de crisis en de bezuinigingen daar sterker worden gevoeld dan elders op de arbeidsmarkt. De redenen hiervoor zijn ook aan de orde geweest in de technische briefing die uw Kamer op 24 maart 2016 heeft gehad van de SER en de Raad voor Cultuur. Het gaat om kenmerken die gelden voor de hele cultuursector en die overigens zeker niet alleen negatief zijn. Zij bepalen ook de kracht van de sector als het gaat om innovatie, brede inzetbaarheid en culturele diepgang.

De zorgen van de Raad voor Cultuur en de SER over de positie van kunstenaars deel ik en heb ik de afgelopen jaren vaker geuit en met uw Kamer besproken. Zij waren bijvoorbeeld de aanleiding voor mijn verzoek aan de Raad voor Cultuur en de SER om de verkenning gezamenlijk op te stellen. Ook heb ik instellingen die een aanvraag indienen voor de Basisinfrastructuur (BIS) 2017–2020, expliciet gevraagd naar hun personeelsbeleid. In zijn advies «Basisinfrastructuur 2017–2020» herhaalt de Raad zijn zorgen over de culturele arbeidsmarkt. Hij constateert dat de aanvragen voor de BIS nog weinig zicht geven op hoe instellingen omgaan met goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap.3 De Raad constateert echter ook dat sommige instellingen aangeven tijdelijke contracten om te willen zetten in vaste aanstellingen. Ik vind het van groot belang dat deze tendens doorzet. Mensen die in de cultuursector werken moeten een fatsoenlijk inkomen kunnen verdienen, zoals ik ook eerder al heb aangegeven in «Ruimte voor cultuur: Uitgangspunten cultuurbeleid 2017–2020». De passie die veel makers in de culturele en creatieve sector hebben mag geen excuus zijn voor slechte beloning, te zware belasting of doorgeslagen gebruik van de flexibiliteit van werkenden. Ook in deze sector moet «decent work» de norm zijn.

Kenmerken van de culturele arbeidsmarkt

Uit de verkenning blijkt dat de toename van het aantal flexwerkers en zelfstandigen in de cultuursector wordt veroorzaakt door de (versterkte) projectmatige ofwel productie-gebonden werkwijze van de sector. Het aandeel zelfstandigen in de sector was altijd al groot, 35 procent van alle kunstenaars ten opzichte van 14 procent van alle werkenden in 2009. Dit verschil is deels verklaarbaar. Voor verschillende kunstvormen, zoals beeldende kunst of popmuziek, bestaan nauwelijks werkgevers. De behoefte aan een flexibele schil is bovendien groot. Elke theaterproductie of film vereist immers een eigen samenstelling van talent.

Kunstenaars hebben relatief vaak een hybride beroepspraktijk: zij hebben een wisselende samenstelling van dienstverbanden en zelfstandige klussen, binnen en buiten de sector. In 2011 gold dat voor 17 procent van alle kunstenaars, vergeleken met 7 procent van werkenden in de rest van de arbeidsmarkt. Mede door de verschillende fiscale en arbeidsmarktwetgeving voor mensen in loondienst en zzp’ers, hebben kunstenaars met een hybride beroepspraktijk een complex inkomenspatroon, dat wordt samengesteld uit verschillende componenten. De hybride beroepspraktijk betekent tegelijkertijd dat de belangen van zzp’ers, werknemers en werkgevers in de cultuursector vaak overeenkomen en dat er een constructieve houding is voor het vinden van een evenwicht tussen flexibiliteit en continuïteit.

Het meest kenmerkende van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector is echter de sterke intrinsieke motivatie van kunstenaars, die ertoe leidt dat werkenden en instellingen koste wat kost hun culturele en artistieke bedrijvigheid voort willen zetten, ook als het financieel weinig oplevert. Daardoor werkt het mechanisme van prijsvorming door vraag en aanbod in deze sector niet optimaal. Maar ik vind dat geen excuus voor onvoldoende honorering en doorgeslagen flexibilisering aan de kant van werkgevers en opdrachtgevers.

In totaal is het aantal personen werkzaam in de sector, als werknemer of als zelfstandige, niet gedaald sinds 2009, terwijl de omzet van de sector wel minder geworden is. De bezuinigingen zijn beperkt opgevangen door andere financieringsstromen. Sommige instellingen hebben de bezuinigingen door-vertaald naar de beloning van kunstenaars. De motivatie om het beroep te blijven beoefenen voor minder geld, met minder betaalde uren, minder werkzekerheid, mindere arbeidsvoorwaarden of zelfs als vrijwilliger, blijkt heel erg groot.

Maatschappelijke en beleidsrelevante thema’s

Een toenemende flexibiliteit en zelfstandigheid van werkenden is niet per se altijd slecht voor de sector. De raden constateren echter dat deze ontwikkelingen hun doel voorbij dreigen te schieten. Er is behoefte aan een balans, om ondernemerschap en flexibiliteit van de sector te behouden en tegelijkertijd het inkomen en de zekerheden van mensen in loondienst en zzp’ers, te verbeteren. Dit vereist evenwichtige randvoorwaarden teneinde zowel de kwaliteit van de sector als de positie van werkenden te waarborgen.

Door de bezuinigingen is de sector ertoe aangezet om zich ondernemender op te stellen. In plaats van structurele exploitatiesubsidies ontvangen veel instellingen nu via de fondsen projectmatige bijdragen gericht op productie of innovatie. Zij moeten meer dan vroeger rekening houden met korte termijn conjuncturele ontwikkelingen en flexibiliteit tonen. Voorbeelden zijn de muziekensembles, de presentatie-instellingen en instellingen op het gebied van digitale media en creatieve industrie. Daarbij is het in sommige disciplines zo dat instellingen als werkgever bijna geheel zijn verdwenen, bijvoorbeeld de centra voor de kunsten. Doordat de ambities om te produceren van kunstenaars, producenten en instellingen onverkort hoog zijn, de concurrentie hoog is en de financiële ruimte beperkt, staan de lonen en vergoedingen in de cultuursector onder voortdurende druk.

Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO ZZP dient voorkomen te worden dat de keuze voor zzp-schap gedreven wordt door instituties in plaats van de gezamenlijke wensen van werkenden en werk- en opdrachtgevers.4 In diezelfde beleidsreactie heeft dit kabinet verschillende maatregelen aangekondigd, bijvoorbeeld ter bestrijding van schijnzelfstandigheid en voor toegankelijke bescherming van zzp’ers (opbouw van pensioenen, ondersteuning bij tijdelijke werkloosheid en voorlichting rond arbeidsongeschiktheidsverzekeringen).

Recente wijzigingen in arbeidsmarktwet- en regelgeving zijn ook juist bedoeld om evenwicht te brengen in de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Volgens de verkenning vraagt de sector zich echter af of de inkomenspositie en werkzekerheid van de werkenden inderdaad zal worden verbeterd en of de benodigde flexibiliteit van instellingen en producenten voldoende wordt gewaarborgd. Zo is de sector zoekende naar voor de culturele en creatieve sector bruikbare interpretaties van het begrip «seizoensarbeid» in de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz), van het begrip «gezag» in de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA) en van het begrip «kartelafspraak» door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met betrekking tot de Mededingingswet. De sector weet nog niet altijd welke mogelijkheden er zijn om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden te combineren met de benodigde flexibiliteit. De verkenning wijst er verder op dat belastingvoordelen, zoals de zelfstandigenaftrek, er voor zorgen dat de netto inkomens van kunstenaars in belangrijke mate op peil blijven, ook al zijn de bruto inkomens vaak laag.

Cao’s kunnen op sommige deelterreinen uitkomst bieden. In de cultuursector besteden cao’s aandacht aan nieuwe arbeidsmarktontwikkelingen, bijvoorbeeld aan de rollen van stagiairs en vrijwilligers. Maar de verkenning constateert dat de sociale dialoog in de cultuursector over het algemeen niet sterk is ontwikkeld. Dit komt mede door de kleinschalige collectieve vertegenwoordiging in de sector. De sector kent tal van disciplines met eigen bedrijfsmodellen. Dat vertaalt zich in eigen werkgeversorganisaties en beroepsgroepen. Financiële druk betekent bovendien dat instellingen en werkenden niet gemakkelijk kunnen investeren in verdere professionalisering. Dat geldt voor werkgevers, maar nog meer voor de werkenden, die aangesloten zijn bij een scala aan vakbonden, beroepsgroepen en belangenverenigingen. Collectieve vertegenwoordiging kan juist behulpzaam zijn om maatwerk in de sector mogelijk te maken, bijvoorbeeld rond invoering van de Wet Wwz.

De grote diversiteit van de sector is ook terug te zien bij scholing. De arbeidsmarktverkenning wijst erop dat deze voorzieningen relatief beperkt en versnipperd zijn. Na- en omscholing zijn belangrijk om mobiliteit en kwaliteit in de sector op peil te houden. Zij ondersteunen nieuwe en gevestigde professionals bij het vormgeven van hun beroep onder veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld bij het wegvallen van de centra voor de kunsten. In de creatieve industrie is «levenslang leren» binnen het vakgebied bij uitstek een voorwaarde voor succesvol ondernemen. Kunstenaarsberoepen zijn specialistisch en vereisen een investering in tijd en geld tijdens de opleiding en gedurende de loopbaan. Deze specialisatie is een van de redenen dat de externe mobiliteit, de beweging om werk buiten de sector te zoeken, klein is, zoals ook wordt geconstateerd bij het UWV Servicepunt Kunst en Cultuur.

De beroepspraktijk van creatieven en kunstenaars is steeds vaker interdisciplinair. En de hybride beroepspraktijk betekent dat kunstenaars vaker actief zijn buiten de culturele sector. Met het Sectorplan hbo kunstonderwijs 2012–2016 richt het kunstvakonderwijs zich, in het verlengde van het advies van de commissie- Dijkgraaf, op proactieve professionals die zelfstandig een plek in deze veranderende beroepspraktijk innemen.5 Momenteel worden de beroepsprofielen geactualiseerd, zodat de opleidingsprofielen hier nog beter op de arbeidsmarkt aansluiten.

Het kunstvakonderwijs is een voorbeeld waar, via het Sectorplan hbo kunstonderwijs 2012–2016, de samenwerking in de sector momenteel wordt versterkt. Hogescholen hebben aangegeven dat zij met elkaar en met vertegenwoordigers van het werk- en beroepenveld in gesprek gaan over een vervolg. Werkgevers, werknemers en sociale fondsen in de cultuursector en de sector creatieve industrie werken ook samen aan de uitvoering van het Sectorplan Cultuur, met de Stichting Cultuur+Ondernemen als penvoerder. Ik vind dit type samenwerking en initiatief zeer waardevol.

2 Maatregelen ter versterking van de arbeidsmarktpositie van kunstenaars

De bovenstaande analyse van de raden laat zien waar verandering nodig is op de culturele arbeidsmarkt. De verantwoordelijkheid voor evenwicht op gebied van bedrijfsvoering, flexibiliteit en een goede arbeidsmarktpositie ligt primair bij werkgevers, werknemers, opdrachtgevers en zzp’ers zelf.

Als Minister heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de sector. In mijn cultuurbeleid stel ik randvoorwaarden voor een sterke culturele en creatieve sector, inclusief de werking van de arbeidsmarkt. Het instrumentarium van fondsen en de vormgeving van de culturele basisinfrastructuur zijn hierbij van direct belang. In dat kader is het van grote waarde dat fondsen in de periode 2017–2020 opnieuw ruimte hebben om ook vierjarige subsidies te verlenen, teneinde de continuïteit in de bedrijfsvoering te verbeteren. Mijn uitgangspunt voor de nieuwe BIS-periode is dat werkenden in de cultuursector, net als alle andere werkenden, recht hebben op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden.

Met amendement van de leden Van Veen, Monasch, Jasper van Dijk, Pechtold en Grashoff (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 118), is 2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor verbetering van de arbeidsmarktpositie van kunstenaars op de arbeidsmarkt. In zijn advies over de besteding benadrukt de Raad voor Cultuur het incidentele karakter van middelen en het feit dat het hier een sectorbrede problematiek betreft. De benodigde cultuurverandering in de sector zal niet in 2016 worden voltooid. Er moet wel een nieuw pad worden ingeslagen, richting een horizon waar beloning in gezonde verhouding staat tot de kosten van het artistieke product en waarbij deze waarde wordt erkend binnen en buiten de sector.

De door de Raad geadviseerde maatregelen zijn van waarde voor de ontwikkeling van de culturele arbeidsmarkt maar moeten nog verder worden uitgewerkt. Ik zal instellingen en werkenden in de sector daar actief bij betrekken, vanwege hun verantwoordelijkheid en gebleken inzet voor gezonde bedrijfsvoering en een goed functionerende arbeidsmarkt.

Verbetering van de arbeidsmarktpositie

De Raad voor Cultuur ziet kansen om de arbeidsmarktpositie in de sector te verbeteren door middel van collectieve initiatieven. Sterke collectieve vertegenwoordiging draagt niet alleen bij aan de onderhandelingspositie van kunstenaars, maar, zoals eerder gesteld, ook aan de goede uitwerking van wet- en regelgeving. Ik wil de samenwerking die al gaande is in de sector, bijvoorbeeld tussen de sociale partners in het Sectorplan Cultuur, dan ook verder versterken,

en kies voor een aanpak die lijkt op die van de «green deals», waarbij de sector afspraken maakt zowel intern (werkenden en werk-/opdrachtgevers met elkaar) als met de overheid.

Ik roep daarom de partners in de culturele en creatieve sector op om een gezamenlijke arbeidsmarktagenda op te stellen, met sectorbrede uitgangspunten voor de korte en middellange termijn. Zo’n agenda hoeft zich niet te beperken tot maatregelen die worden gefinancierd uit het amendement. De SER heeft bij de presentatie van de arbeidsmarktverkenning aangeboden om ook in het vervolgtraject een rol te willen spelen. Dit lijkt mij zeer wenselijk.

Dit moet leiden tot:

  • 1) een code voor goed opdrachtgeverschap, goed werkgeverschap en goede omgang met vrijwilligers, in het verlengde van Governance Code Cultuur,

  • 2) het vergroten van de bereikbaarheid van scholing (onder meer voor zzp’ers en een leven lang leren), en

  • 3) de toepassing en kennisverspreiding van arbeidsmarktwet- en regelgeving.

Daarnaast dient de agenda te voldoen aan de volgende uitgangspunten:

  • De agenda is discipline-overstijgend en betrekt partners uit kunsten, cultuurparticipatie, erfgoed, media en creatieve industrie.

  • Dienstverbanders en zzp’ers worden breder dan nu betrokken bij de sociale dialoog en de uitwerking van de agenda.

  • Er is breed draagvlak bij de stakeholders, bijvoorbeeld werkgevers, vakbonden, beroepsverenigingen, aanbieders van scholing, Kunsten ’92 en subsidieverstrekkers, zoals de private en rijkscultuurfondsen.

  • De verwachtingen ten aanzien van de rol van de overheden worden geëxpliciteerd.

Ik stel maximaal 400.000 euro uit het amendement beschikbaar om de uitvoering van deze agenda te ondersteunen. De middelen moeten bovenal ten goede komen aan kunstenaars zelf, bijvoorbeeld door de ondersteuning van kleinschalig ondernemerschap, door flankerend beleid en proeftuinen rond nieuwe verdienmodellen en door voorlichting omtrent verzekeringen, fiscale regelingen en subsidie-instrumenten van andere ministeries.

Ik hecht sterk aan een sectorbrede kennisuitwisseling over de uitwerking van algemene arbeidsmarktwetgeving, omdat er vaak meer mogelijk is dan men denkt, bijvoorbeeld ten aanzien van een goede inzet van vaste en tijdelijke werknemers. Gezien de rol van zzp’ers voor de sector, is het van belang dat ook zij betrokken worden bij de sociale dialoog. Dit zal ook bijdragen aan hun onderhandelingspositie.

Omdat er, met het oog op de grote diversiteit in de sector, behoefte is aan een discipline-overstijgende oplossing, vraag ik Kunsten ’92 om vanuit een onafhankelijke positie het initiatief te nemen en werkgevers, vakbonden, beroepsgroepen en andere partners uit de creatieve en culturele sector daarbij te betrekken. Bij de uitwerking zal, waar dat nuttig is, vanuit de fondsen en de rijksoverheid ook betrokkenheid zijn.

Beloning

De Raad voor Cultuur wijst specifiek op de waarde van honoreringsrichtlijnen voor een betere inkomenspositie voor kunstenaars. Hij roept de sociale partners en brancheverenigingen binnen de verschillende deelsectoren op om hier met elkaar over in gesprek te gaan. Ook ik vind het noodzakelijk dat dit gebeurt, uitgaande van principes van goed opdrachtgeverschap en goed opdrachtnemerschap en met oog voor de mededingingsrechtelijke, arbeidsrechtelijke en sociaal-economische aspecten. Honoreringsrichtlijnen zullen effect hebben op het speelveld van de sociale partners en uiteindelijk ook op het instrumentarium van de fondsen en het Rijk. Het is daarom van belang om hierin samen op te trekken en ervoor te zorgen dat de richtlijnen structureel onderdeel kunnen worden van de bedrijfsvoering in de sector.

Een breed gedragen honoreringsrichtlijn zal er volgens de Raad aan bijdragen dat een redelijke vergoeding voor beeldend kunstenaars regulier onderdeel wordt van de begroting van tentoonstellingen en presentaties. Beeldend kunstenaars ontvangen nu geen of nauwelijks vergoedingen voor het presenteren van hun werk en de sector staat in de startblokken om een dergelijke honoreringsrichtlijn te ontwikkelen. De raad stelt een matchingsregeling voor om die cultuur te veranderen.

Ik stel conform het advies van de Raad eenmalig 600.000 euro beschikbaar voor een matchingsregeling, voor werkzaamheden die samenhangen met het presenteren van werk in een presentatie-instelling of museum. Ik vraag het Mondriaan Fonds om een experimenteerregeling uit te werken, in overleg met de brancheverenigingen en beroepsorganisaties en kunstenaars. Ook in andere disciplines zijn honoreringsrichtlijnen in ontwikkeling. Deze trajecten kennen een andere complexiteit, vanwege verschillen in de productieketen en financieringsmix. De ervaring in de beeldende kunsten zal een leerzame ervaring bieden voor de andere disciplines.

Ondersteunen van ondernemerschap

De Raad voor Cultuur wijst op het belang van vernieuwing van verdienmodellen. De mogelijkheden op dit gebied verschillen per discipline, afhankelijk van de rolverdeling in de productieketen, technologische ontwikkelingen en rol van publieke financiering. Vanuit de middelen van het amendement zal ik middelen beschikbaar stellen voor deze vernieuwing via de rijkscultuurfondsen.

In de audiovisuele sector veranderen de verhoudingen tussen marktpartijen en professionals onder invloed van digitalisering en internationalisering. Nieuwe verdienmodellen zijn noodzakelijk om de balans tussen de vergoeding voor openbaarmaking en de kosten van audiovisuele producties (speelfilm, animatie, documentaire en drama) te verbeteren en daarmee de positie van filmprofessionals op de arbeidsmarkt te versterken. Ik stel eenmalig 200.000 euro beschikbaar aan het Filmfonds, zodat een goede basis wordt gelegd voor de te ontwikkelen modelcontracten tussen producenten en opdrachtnemers.

Binnen de podiumkunstsector, vooral in het ensemblecircuit, moet nieuw evenwicht worden gevonden in vraag en aanbod en in het verdelen van financieel risico over de keten. Dit evenwicht is relevant voor het kunnen functioneren van honoreringsrichtlijnen, waar ook in deze deelsector aan wordt gewerkt. Ik stel daarom ook eenmalig 600.000 euro beschikbaar aan het Fonds Podiumkunsten voor de vernieuwing van de verdienmodellen, in eerste instantie bij de middelgrote ensembles, teneinde ook daar te bewerkstelligen dat een honoreringsrichtlijn regulier onderdeel wordt van begroting en subsidie. Het fonds zal de ensembles, podia, werkgevers, zzp’ers en beroepsgroepen betrekken bij het verder uitwerken van deze maatregel.

Werkenden in de creatieve industrie, de letteren in de cultuurparticipatie hebben baat bij uitwisseling van kennis en ervaring op gebied van ondernemerschap uit de beroepspraktijk. In de afgelopen twee jaar heeft het Stimulerings-fonds Creatieve Industrie ervaring opgedaan met enkele pilots rond uitwisseling door ontwerpers, makers en kleine instellingen. Ik stel incidenteel 200.000 euro beschikbaar voor de ontwikkeling en versteviging van dergelijke initiatieven bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, het Fonds Cultuurparticipatie en het Nederlands Letterenfonds.

Het is van belang om tot een integrale aanpak te komen bij de ondersteuning van ondernemerschap in de sector. Voor de jaren 2017–2018 heb ik reeds 1,6 miljoen euro gereserveerd voor dit doel.6 Stichting Cultuur+Ondernemen (C+O) heeft een aanvraag ingediend voor een projectsubsidie voor de inzet van deze middelen. C+O speelt nu al een belangrijke rol bij scholing op gebied van ondernemerschap en capacity building bij cultuurleningen en talentleningen. Op 1 juni 2016 verwacht ik het advies van de Raad voor Cultuur over deze subsidieaanvraag.

Financieel overzicht

Doel

Dekking

Periode

Bedrag

Stimuleren honoreringsrichtlijn BK

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2017

€ 600.000

Ondersteuning van een sector- brede arbeidsmarktagenda

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2017

€ 400.000

Vernieuwing verdienmodel middelgrote ensembles

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2107

€ 600.000

Vernieuwing verdienmodel audiovisuele sector

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2017

€ 200.000

Vernieuwing verdienmodellen creatieve industrie, letteren en cultuurparticipatie

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2017

€ 200.000

Totaal

Amendement 34 300 VIII, nummer 118

2016–2017

€ 2.000.000

Overige maatregelen

Ondersteuning ondernemerschap

Ruimte voor Cultuur

2017–2018

€ 1.600.000

(per jaar)

3 Vervolg

De Raad voor Cultuur stelt dat de 2 miljoen euro moet worden gezien als een eerste stap om de arbeidsmarktpositie voor kunstenaars te verbeteren. Ik ben het daarmee eens. Structurele oplossingen vereisen tijd en een gezamenlijke inzet. Ik ben dan ook verheugd dat verschillende relevante partners dit vraagstuk in hun beleidsprogramma hebben opgenomen. Dat geldt voor de Raad voor Cultuur en de SER zelf, maar ook voor de Akademie van Kunsten. Al deze initiatieven kunnen relevant zijn voor de uitwerking van bovengenoemde agenda.

Ik zal u voor het eind van dit jaar informeren over de voortgang van de gezamenlijke arbeidsmarktagenda van de sector en de uitvoering met behulp van de middelen uit het amendement.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Handelingen II 2015/16, nr. 46, item 23.

X Noot
2

«Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen» CBS, 2014 met gebruik van deze over 2011, zoals aangehaald in «Arbeidsmarktverkenning Culturele Sector» Sociaal-Economische Raad en Raad voor Cultuur 2016. Aangevuld uit statistiek «Werkzame Beroepsbevolking» CBS, 2016.

X Noot
3

«Advies Culturele basisinfrastructuur 2017–2020» Raad voor Cultuur, 2016.

X Noot
4

Kamerstuk 31 311, nr. 154.

X Noot
5

«Onderscheiden, verbinden, vernieuwen – de toekomst van het kunstonderwijs» Commissie-Dijkgraaf, 2010.

X Noot
6

«Ruimte voor Cultuur: Uitgangspunten voor het Cultuurbeleid 2017–2020», juni 2015 (Kamerstuk 32 820, nr. 134).

Naar boven