29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 204 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2016

In de regeling van werkzaamheden van 12 januari 2016 heeft mevrouw Agema gevraagd om een reactie op de rechterlijke uitspraken over het verstrekken van huishoudelijke hulp als voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)(Handelingen II 2015/16, nr. 40, item 8). Tijdens het ordedebat hebben meerdere leden uitgesproken het belangrijk te vinden dat de hoogste rechter, de Centrale Raad van Beroep, een uitspraak doet over de vraag of hulp bij het huishouden moet worden gerekend tot maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015. Verschillende leden hebben mij gevraagd te reageren op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op het moment dat deze bekend is. In deze brief informeer ik u over de aangekondigde eerste zitting in hoger beroep en geef ik mijn uitleg van de bedoeling van de Wmo 2015 weer.

Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep heeft aangekondigd dat op woensdag 23 maart 2016 een eerste zitting in hoger beroep plaatsvindt over de toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De appellanten bepleiten dat de omvang van de onder de Wmo 2015 toegekende hulp bij het huishouden onvoldoende is. Ook komt de vraag aan de orde of hulp bij het huishouden moet worden gerekend tot maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015. Het is op het moment van dit schrijven nog niet bekend wanneer de Centrale Raad van Beroep uitspraak zal doen.

Voor de recente rechterlijke uitspraken, waarover door uw leden in het ordedebat is gesproken, geldt dat de gemeente Lochem mij heeft geïnformeerd dat de gemeente niet in hoger beroep gaat tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 17 december 2015.1 De rechtbank heeft in een zaak tussen een cliënt en de gemeente bepaald dat hulp bij het huishouden (in beginsel) valt onder het begrip maatschappelijke ondersteuning en daarmee valt onder de door de wetgever aan de gemeente gegeven opdracht in de Wmo 2015. Het college van burgemeester en wethouders zal de gemeenteraad adviseren het gevoerde beleid bij te stellen.

Een andere uitspraak betreft de uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant.2 Deze rechtbank heeft in een zaak tussen een cliënt en de gemeente Oosterhout bepaald dat het college met het uitsluiten van hulp bij het huishouden voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 is gebleven. Bij de totstandkoming van dit oordeel vestigt de rechtbank de aandacht op de omschrijving van het begrip zelfredzaamheid in de Wmo 2015. De gemeente Oosterhout heeft mij geïnformeerd dat tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant hoger beroep is ingesteld. Een zittingsdatum is op dit moment nog niet bekend. Gelet op de strekking van de uitspraak wordt het hoger beroep door mij nauwlettend gevolgd.

Maatwerk en individueel onderzoek

De Wmo 2015 geeft het college de opdracht mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen te ondersteunen in de zelfredzaamheid. De wet biedt de ruimte aan gemeenten om hiervoor een aanbod in te richten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Wanneer iemand zich meldt bij de gemeente met de behoefte aan ondersteuning, heeft hij recht op een zorgvuldig onderzoek naar zijn behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren. De wet beschrijft de onderdelen van dit uit te voeren individuele onderzoek uitgebreid. Het college beslist vervolgens tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van die beperkingen in de zelfredzaamheid, voor zover betrokkene deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Dit maatwerk van de gemeente dient betrokkene in staat te stellen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

De in de Wmo 2015 verankerde opdracht aan gemeenten om een ingezetene zo nodig te ondersteunen ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. Bij de gekozen formulering in de wet is rekening gehouden met de bredere reikwijdte van de gemeentelijke taak in de Wmo 2015 en is meer nadruk gelegd op de integraliteit van de ondersteuning. Ik wijs in dit verband op het aangenomen amendement Van Dijk en Van ‘t Wout3. Deze wijziging heeft in aansluiting op hetgeen in de nota naar aanleiding van het verslag door mij is opgemerkt, in de tekst van de wet vastgelegd dat de verplichting voor het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de Wmo 2007. De resultaatsverplichting van de Wmo 2015 heeft weliswaar een andere opzet en vormgeving dan de Wmo 2007, maar verplicht het college van burgemeester en wethouders onverminderd om voor mensen met een beperking zodanig maatwerk te realiseren dat – net als onder de werking van de compensatieplicht – sprake is van een passende bijdrage aan de redzaamheid en participatie van betrokkene. Met als verschil dat de resultaatsverplichting van de Wmo 2015 ziet op de gehele breedte van de wet, terwijl de compensatieplicht in de Wmo 2007 betrekking had op een viertal expliciet genoemde resultaten. Met de Wmo 2015 is niet bedoeld om bepaalde typen van ondersteuning op voorhand uit te sluiten. Over de aan de wet ten grondslag liggende bedoeling behoeft dan ook geen onduidelijkheid te bestaan.

Uitspraak Centrale Raad van Beroep

In de afgelopen periode zijn colleges en gemeenteraden meerdere keren door mij geïnformeerd over het belang van een individueel onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van betrokkene en het toepassen van maatwerk in individuele situaties. De afschriften van mijn brieven aan colleges en gemeenteraden heb ik u doen toekomen. In het land zie ik voorbeelden van gemeenten die leren van de rechterlijke uitspraken en gemeentelijk beleid bijstellen naar de bedoeling van de wet.

Wanneer de Centrale Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan in het eerste hoger beroep, zal ik uw Kamer en gemeenten informeren over de gevolgen van deze uitspraak voor cliënten en gemeenten. Als blijkt dat de Centrale Raad van Beroep een andere uitleg geeft aan de wet dan door uw Kamer en mij is bedoeld, dan zal ik u zo spoedig mogelijk daarna informeren over mijn zienswijze en mogelijke vervolgacties.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Rb. Gelderland, 17 december 2015,ECLI:NL:RBGEL:2015:7856.

X Noot
2

Rb. Zeeland – West-Brabant, 7 januari 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:9.

X Noot
3

Kamerstuk 33 841, nr. 89.

Naar boven