29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 183 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2015

Op 3 maart jl. heb ik u een reactie1 gestuurd op de Brabantse Zorgenquête en het TNS Nipo onderzoek o.a. over gevolgen van de bezuinigingen op de langdurige zorg. In vervolg op deze brief heeft uw Kamer mij verzocht ook te reageren op de 2e meting van het TNS Nipo onderzoek van februari 2015. Inmiddels is mij gebleken dat de resultaten van een derde meting (maart 2015) beschikbaar zijn.

Van deze tweede en derde meting heb ik inmiddels desgevraagd de samenvatting van de bevindingen mogen ontvangen. Deze heb ik volledigheidshalve als bijlagen aan deze brief toegevoegd2. Ik beschik niet over de integrale onderzoeksrapporten. Dat beperkt mij in mijn mogelijkheid tot interpretatie van de conclusies en mijn reactie daarop. Zo wordt mij bijvoorbeeld niet duidelijk onder wiens verantwoordelijkheid en onder welk wettelijk kader cliënten vielen op het moment van de peilingen. Zonder te weten of de respondent nu zorg en ondersteuning kreeg vanuit de gemeente, verzekeraar of zorgkantoor en of en zo ja, welk wettelijk kader en overgangsrecht van toepassing is, is de beoordeling van bevindingen en conclusies niet goed mogelijk. Mijn reactie is er dan ook één op hoofdlijnen en beperkt zich tot de algemene bevindingen die uit dit onderzoek naar voren komen.

De vernieuwing van de langdurige zorg, die heeft geleid tot een gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling per 1 januari jl., betreft een grote en in meerdere opzichten ingrijpende operatie. Een operatie die in fases gestalte krijgt.

Door alle betrokken partijen worden al geruime tijd grote inspanningen verricht om op zorgvuldige wijze invulling te geven aan de zorg en ondersteuning van hen die daarop aangewezen zijn. De primaire focus, een zachte landing met borging van de continuïteit van zorg en ondersteuning (waaronder een zorgvuldige communicatie met cliënten), staat daarin nog steeds centraal.

Ik besef dat de verandering ook leidt tot vele vragen bij mensen, in het bijzonder over hun persoonlijke situatie. Het is zaak deze onzekerheid zo snel en zo veel mogelijk weg te nemen. Tijdige en begrijpelijke communicatie door gemeenten, aanbieders en cliëntorganisaties met cliënten vind ik dan ook van het allergrootste belang. In mijn brief van 13 november 20143 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de afspraken die ik met betrokken partijen heb gemaakt over de informatievoorziening naar ingezetenen en cliënten. Regelmatig spreek ik wethouders, zorgverzekeraars en andere organisaties aan op het grote belang hiervan.

Ik zal de gemeenten op korte termijn wijzen op enquêtes zoals deze van TNS Nipo, waaruit blijkt dat een belangrijk deel van hun ingezetenen zich (mogelijk) nog steeds onvoldoende geïnformeerd voelt. Het is goed om vast te stellen dat het aantal mensen dat zich onvoldoende geïnformeerd voelt in de derde meting verder is afgenomen, maar het streven moet er op gericht zijn onzekerheid bij mensen over hun situatie snel nog verder te reduceren.

Uitgangspunt is dat, zodra mensen worden geconfronteerd met veranderingen in hun zorg en ondersteuning, dit vooraf wordt gegaan door een zorgvuldig traject en op de situatie toegesneden informatie.

Uit de metingen blijkt dat de respondenten de indruk hebben dat de professionele hulp afneemt en dat zij zich zorgen maken over de mogelijk toenemende afhankelijkheid van de mantelzorger. Ook nu blijft het uitgangspunt dat waar professionele hulp nodig is, deze ook geleverd wordt. De betrokkenheid van naasten, van familie, van mantelzorgers, is niet verplicht en professionele zorg zal gegeven blijven worden waar nodig. In de praktijk betekent dit dat gemeenten en professionals samen met cliënt én mantelzorger bezien wat zij zelf kunnen doen en op welke manier de professionele zorg en ondersteuning daar zo goed mogelijk bij aansluit. Expliciete aandacht voor de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorgers en het pro actief waken voor overbelasting is daarbij essentieel.

In het kader van de Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning bezien partijen uit de zorg- en welzijnketen, op mijn verzoek, hoe die samenwerking tussen informele en formele zorgverleners in de praktijk goed gestalte kan gaan krijgen en wat daarvoor additioneel nodig is. Daarnaast bezie ik samen met de VNG hoe dit thema ook in de (organisatie van de) toegang en de inkoop van de voorzieningen bij gemeenten vorm krijgt. Ik zal daar in de voortgangsrapportage die ik u in april doe toekomen, verder op in gaan. Ik heb met u afgesproken u voor de zomer over de voortgang van de Agenda informele Zorg en Ondersteuning te informeren.

De bevindingen bevatten ook het signaal dat de kosten van de zorg voor cliënten zouden zijn toegenomen. In mijn antwoorden op vragen van het Kamerlid Leijten die ik uw Kamer op 24 maart heb toegezonden4 ben ik uitvoerig ingegaan op de wijzigingen in eigen bijdragen per 1 januari 2015 en de waarborgen ter zake voor cliënten. Inmiddels hebben mij ook vragen van het Kamerlid Voortman5 bereikt over het bericht dat mensen te maken krijgen met stijgende zorgkosten door de bezuinigingen op de langdurige zorg. Ik zal u de beantwoording van deze vragen zo snel mogelijk na verzending van deze brief doen toekomen.

Op basis van de mij ter beschikking staande bevindingen van TNS Nipo stel ik vast dat de opeenvolgende metingen lichte verbetering laat zien en op onderdelen ook positieve uitkomsten. De bevindingen laten ook zien dat wij er nog niet zijn.

Ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om samen met de betrokken partijen de door cliënten ervaren kwaliteit van de uitvoering verder te verbeteren en – zoals eerder aangegeven – zo veel mogelijk te voorkomen dat mensen in onzekerheid verkeren over de gevolgen van de transitie voor hun eigen situatie.

Alle specifieke verbeterpunten (o.a. verkregen door enquêtes als deze) hebben mijn continue aandacht en geven mij input voor mijn continue dialoog met de bij de uitvoering betrokkenen.

Zoals ik u ook in mijn brief van 3 maart jl.6 heb aangekondigd, zal ik u in april een voortgangsrapportage toezenden, waarin ik u meer systematisch zal informeren over mijn beeld van de voortgang van de transitie.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 29 538, nr. 177.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 30 597, nr. 483.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1678

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1951

X Noot
6

Kamerstuk 29 538, nr. 177.

Naar boven