29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr.141 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 januari 2013

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 9 juli 2012 inzake de uitvoering van de motie van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 56) over mentorschap (Kamerstuk 29 538, nr. 137).

De op 29 oktober 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 28 januari 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De adjunct-griffier van de commissie, Clemens

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de staatssecretaris

5

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitvoering van de motie van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 56) over het mentorschap. Deze leden zijn positief gestemd over de eerste stappen die gezet zijn met betrekking tot het uitvoeren van de aangenomen motie. Wel hebben zij nog een aantal vragen met betrekking tot de benodigde vervolgstappen en uitvoering hiervan om tot een gewenste bijdrage van mentoren in het signaleren en voorkomen van ouderenmishandeling te komen, en om mentorschap daadwerkelijk in de zorg te waarborgen.

Wanneer ouderen, verstandelijk gehandicapten en psychiatrisch patiënten zelf geen belangrijke beslissingen meer kunnen nemen over hun leven, de zorg en ondersteuning die hen aangeboden wordt en geen familie of naasten hebben die dat voor hen kunnen doen, kan er een mentor ingeschakeld worden om deze beslissingen voor die persoon te nemen. De leden van de fractie van de PvdA hechten veel waarde aan mentoren in de zorg. Het gaat om de meest kwetsbare cliënten in de zorg: zij die geen beslissingen meer zelf kunnen nemen en geen sociaal netwerk om zich heen hebben om dat voor hen te doen. Via de rechter kan een mentor de officiële juridische bevoegdheid krijgen om deze beslissingen te nemen om zo de positie van deze kwetsbare cliënten te versterken. Genoemde leden zijn dan ook verheugd dat er door uitvoering van de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman ook een rol voor mentoren wordt weggelegd in het signaleren van ouderenmishandeling, maar zij willen enkele problemen rondom de waarborging van mentorschap in de zorg aankaarten.

De staatssecretaris heeft een eerste stap gezet om tot een gewenste en mogelijke bijdrage van mentoren binnen het programma «Ouderen in veilige handen» te komen. Met Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) is overeengekomen een project te ontwikkelen om deskundigheidsbevordering van mentoren te realiseren, zodat zij ouderenmishandeling beter kunnen signaleren en weten hoe te handelen. Dit project zou in de zomer worden ingediend. In haar brief geeft de staatssecretaris aan de Kamer in het najaar te informeren over de stand van zaken van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en daarin ook de voortgang van het project te bespreken. Dit is de leden van de PvdA-fractie echter te vrijblijvend. Deze leden willen zo spoedig mogelijk concreet horen welke stappen er gezet zijn en vervolgens gezet zullen worden in het project om de rol van mentoren in het signaleren van mishandeling en misstanden te verbeteren. Welke doelstellingen zijn er opgesteld en wanneer moeten deze doelstellingen zijn gehaald?

De leden van de PvdA-fractie zijn positief over het feit dat de motie Recourt (Kamerstuk 31 753, nr. 45) is uitgevoerd en er subsidie is verstrekt om MNN als landelijke vereniging te waarborgen tot de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze leden willen echter de problemen rondom het structureel financieren van mentorschap in de zorg aankaarten. Naast de geleverde subsidie is er nog steeds sprake van een financieringstekort. De staatssecretaris heeft in maart van het afgelopen jaar, zoals gevraagd in de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman, een eerste overleg gevoerd met de betrokken koepelorganisaties in de zorg over goede en systematische zorg voor mentorschap en de mogelijkheid dat aanbieders financieel kunnen bijdragen aan de (aanloop-)kosten van een vrijwillige mentor. Zij noemt dit gesprek constructief en stelt dat door de organisaties het belang van voldoende en kwalitatief goede mentoren wordt onderschreven. Genoemde leden moeten constateren dat ondanks gesprekken over cofinanciering van mentorschap in de zorg, en het feit dat het belang van mentorschap in de branche breed gedragen wordt (o.a. door Actiz, zorgverzekeraars en VWS), er nog geen definitieve plannen zijn om mentorschap financieel te waarborgen. Deze leden zouden dan ook graag van de staatssecretaris horen hoe het met het organiseren van de cofinanciering van MNN staat. Welke definitieve plannen zijn er om mentorschap financieel te borgen? De leden van de fractie van de PvdA willen graag voor de behandeling van de VWS-begroting duidelijkheid ontvangen van de staatssecretaris over de structurele financiering van vrijwillig mentorschap.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de uitvoering van moties met betrekking tot mentorschap.

De leden van de SP-fractie constateren dat een project wordt gestart in samenwerking met Mentorschap Netwerk Nederland. Genoemde leden staan positief tegenover deskundigheidsbevordering van mentoren in de zorg. Echter, deze leden zien dat alleen gekeken wordt naar het bevorderen van deskundigheid met betrekking tot ouderenmishandeling. Zij vragen de staatssecretaris of in dit project ook andere aspecten van ouderenzorg worden betrokken bij de deskundigheidsbevordering.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd in hoeverre er sprake is van ouderenmishandeling door mentoren. Deze leden zijn benieuwd of hierover adequate cijfers en/of informatie beschikbaar zijn. Indien dit niet het geval is, is de staatssecretaris dan bereid hiernaar onderzoek te doen?

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoeveel zorginstellingen uit eigen beweging het mentorschap voor bewoners aanvragen of hoeveel zorginstellingen mentoren voor bewoners regelen. Is de staatssecretaris van mening dat een zorginstelling ook het mentorschap kan voeren? Zo ja, waarom zou dat wenselijk zijn?

De leden van de SP-fractie hebben ook nog de volgende feitelijke vragen. Hoeveel zorginstellingen maken gebruik van mentorstichtingen? Kunnen een mentorschap en financiële bewindvoering aangevraagd worden zonder toestemming van de familie? Hoeveel mentorschappen worden jaarlijks door de rechtbanken afgegeven? Hoeveel mentoren zijn er in Nederland in de zorgsector? Hoeveel mentoren zijn door de rechter en/of door het Openbaar Ministerie uit hun functie gezet en met welke redenen?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief naar aanleiding van de uitvoering van de motie van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman over mentorschap (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 56). Zij hebben wel enkele vragen over de huidige stand van zaken naar aanleiding van de brief.

  • 1) Zijn er in Nederland voldoende mensen beschikbaar die mentor willen worden? Zijn er gezien de dubbele vergrijzing in de toekomst misschien meer mentoren nodig dan er nu zijn? Graag vernemen deze leden een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

  • 2) De brief is van 9 juli 2012, inmiddels is het eind oktober 2012. De leden van de CDA-fractie vragen hoever het staat met de uitwerking van het projectvoorstel van MNN. Hoe concreet – in welk stadium – is het project nu?

  • 3) Is er al zicht op eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn om het werk van MNN te borgen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit dan?

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de uitvoering van de motie van de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman over mentorschap. De motie bestaat uit twee delen. Over het eerste deel van de motie hebben deze leden geen verdere vragen. Zij hebben begrepen dat de uitvoering goed loopt en dat er aansluiting gevonden wordt bij het programma «Ouderen in veilige handen». Over het tweede deel van de motie hebben deze leden wel enkele vragen. In het tweede deel van de motie wordt de regering verzocht om met de (koepels van) zorgaanbieders te bespreken hoe zij er goed en systematisch voor kunnen zorgen dat waar nodig mentorschap wordt aangevraagd en daarbij ook de mogelijkheid te betrekken dat aanbieders financieel kunnen bijdragen aan de (aanloop-)kosten van een vrijwillige mentor.

In de brief lezen deze leden dat er constructief overleg is gevoerd met de betrokken koepelorganisaties in de zorg. Zij begrijpen dat er tijdens dit overleg is gesproken over structurele financiering van mentorschap.

Het aanbevolen vergoedingstarief voor het mentorschap voor wilsonbekwame mensen is voldoende voor de dekking van de onkosten van de mentor en de kosten voor het werven en selecteren, opleiden en begeleiden van mentoren. Ook worden met dit bedrag de afspraken met kantonrechters, welke noodzakelijk zijn om goed mentorschap te kunnen bieden, geborgd. Deze vergoeding is echter niet voldoende voor het dekken van alle landelijke kosten van Mentorschap Netwerk Nederland. De leden van de ChristenUnie-fractie denken dan aan communicatie en voorlichting aan aanbieders, verzekeraars, familie en cliëntenvertegenwoordigers. Deze communicatie is nodig om ervoor te zorgen dat daar waar nodig mentorschap daadwerkelijk wordt aangevraagd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het onwenselijk om het vergoedingstarief te verhogen. Het tarief nu is al hoog. Jaarlijks wordt er een bedrag van € 1013 gevraagd, plus daarbij de kosten voor de intake. Dit jaarlijkse bedrag is voor veel cliënten een aanslag op hun inkomen. Deze leden vinden het wel wenselijk als er gekeken wordt naar de mogelijkheid die in de motie is aangegeven, namelijk het onderzoeken op welke wijze (koepels van) zorgaanbieders kunnen bijdragen aan de systematische inbedding van MNN.

In de brief lezen genoemde leden dat zorgaanbieders de verantwoordelijkheid voelen om te zorgen dat waar nodig mentorschap wordt aangevraagd en zij zullen daaraan zeker ook een invulling geven. Is er ook onderzocht in hoeverre zorgaanbieders een financiële bijdrage kunnen leveren? Hoe hoog dient deze bijdrage te zijn? Wat is het totaalbedrag dat nodig is om mentorschap structureel te financieren, landelijk en regionaal? Welke andere mogelijkheden zijn er volgens de staatssecretaris om MNN, landelijk en regionaal, structureel te financieren?

In de brief lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er, los van deze motie, samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is afgesproken om voor 2012 en 2013 in totaal € 200.000 ter beschikking te stellen aan MNN als landelijke vereniging. Deze leden vragen een nadere toelichting op dit bedrag. Waarop is deze € 200.000 gebaseerd? Is dit bedrag voldoende? Zij begrijpen van MNN dat de niet-cliëntengebonden kosten circa € 500.000 per jaar bedragen. Kan hierop een reactie gegeven worden? In de VWS-begroting voor het jaar 2013 staat vermeld dat er in oktober uitvoering aan de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 56) wordt gegeven indien er duidelijkheid is over de structurele financiering. Deze leden merken op dat de duidelijkheid er nu nog niet is. Wanneer kan er duidelijkheid worden gegeven?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vertrouwen dat er op korte termijn helderheid is over de structurele inbedding van mentorschap voor mensen die door hun ziekte of geestelijke aandoening niet meer in staat zijn om zelf persoonlijke beslissingen te nemen en geen familie meer hebben die deze beslissingen voor hen kan nemen.

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van een schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitvoering van de motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink en Voortman (Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 56) over het mentorschap. Graag beantwoord ik de vragen en opmerkingen die naar voren zijn gebracht. Daarbij houd ik zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aan.

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie geven aan positief gestemd te zijn over de eerste stappen die zijn gezet met betrekking tot de uitvoering van de motie. Zij willen zo spoedig mogelijk concreet horen welke stappen er zijn gezet en vervolgens gezet zullen worden in het project om de rol van mentoren in het signaleren van mishandeling en misstanden te verbeteren. Ook vragen zij naar de doelstellingen die zijn opgesteld en wanneer deze doelstellingen gehaald moeten zijn.

Het projectplan «Met mentorschap in veilige handen» van Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) is in november 2012 ingediend. De voorbereiding van het plan heeft wat langer geduurd dan voorzien, opdat MNN een plan heeft opgesteld dat op draagvlak kan rekenen in de eigen achterban. Dit vroeg om overleg in de commissie van Toezicht op Kwaliteit, het coördinatorenoverleg en het bestuur. Hoofddoel van het project is om de rol van vrijwillige mentoren (die aangesloten zijn bij MNN) bij het signaleren en aanpakken van ouderenmishandeling te versterken. Dit gebeurt door middel van het vergroten van de deskundigheid van de vrijwillige mentoren om ouderenmishandeling te signaleren en vervolgens te stoppen.. Daarnaast moet het project er voor zorgen dat bij gemeenten en lokale organisaties de mogelijkheid om een vrijwillige mentor in te zetten bij ouderenmishandeling, beter bekend wordt en waar nodig ook daadwerkelijk wordt toegepast. Het project start begin 2013 en loopt tot en met eind 2014. Voor de uitvoering stel ik ruim € 260 000 ter beschikking.

Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie positief over het feit dat de motie-Recourt (Kamerstuk 31 753, nr. 45) is uitgevoerd en er subsidie is verstrekt om MNN als landelijke vereniging te waarborgen tot de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze leden vragen echter, vanwege de problemen rondom het structureel financieren van mentor-schap, welke definitieve plannen er zijn om mentorschap financieel te borgen.

Vooralsnog beperkt mijn bemoeienis met het vinden van structurele financiering voor mentorschap zich tot het vervullen van de rol van «koffiemeester», waarbij ik partijen bij elkaar heb proberen te brengen, zoals de motie-Wiegman mij vroeg te doen. Die partijen zullen met elkaar een oplossing moeten vinden voor de meerkosten die de regionale Stichtingen Mentorschap en het landelijke MNN maken, welke kosten niet uit de onkostenvergoeding en beloning van de mentor kunnen worden betaald. Uiteraard overleg ik ook afzonderlijk met MNN en denk met hen mee over een zo adequaat mogelijke oplossing, zoals ik ook tijdens de laatste begrotingsbehandeling heb toegezegd. Ik verwacht dit overleg in het vroege voorjaar af te ronden. Daarnaast heb ik het mentorschap een steviger wettelijke positie gegeven en draag ik eraan bij dat de lokale bekendheid met mentorschap wordt vergroot. In het wetsvoorstel Zorg en dwang is een gewijzigde bepaling opgenomen waardoor een zorgaanbieder verplicht is mentorschap aan te vragen voor iedere cliënt waar geen vertegenwoordiger in familie- en kennissenkring kan worden gevonden. In de subsidie van het project «Ouderen in veilige handen» is inbegrepen dat de Stichtingen Mentorschap hun bekendheid op lokaal gebied kunnen vergroten.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen of in het project, naast ouderenmishandeling, ook andere aspecten van ouderenzorg worden betrokken bij de deskundigheidsbevordering.

De (nieuwe) mentoren, aangesloten bij MNN, ontvangen al een cursus, waarbij wordt ingegaan op aspecten van ouderenzorg, zoals kennis over dementie en andere ziektes, en de gang van zaken in zorginstellingen. Doel van onderhavig project is nadrukkelijk gericht op de bijdrage van mentoren in de aanpak van ouderenmishandeling (conform het verzoek in de motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink en Voortman, Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 XVI, nr. 56). Daarmee wordt in een leemte voorzien.

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten in hoeverre er sprake is van ouderenmishandeling door mentoren. Zij vragen of hierover adequate cijfers en/of informatie beschikbaar zijn en of de staatssecretaris, indien dat niet het geval is, bereid is hiernaar onderzoek te doen.

Ik ben dat bij MNN nagegaan. Uiteraard kan MNN alleen maar een uitspraak doen over de bij hen aangesloten mentoren. Er zijn geen cijfers of kwalitatieve gegevens beschikbaar over ouderenmishandeling door bij MNN aangesloten mentoren, maar ook geen signalen dat het hier gaat om een omvangrijk probleem. Maar iedere vrijwillige mentor die de fout in is gegaan, is er één teveel. Daarom investeren we, liever dan het doen van een onderzoek, in het voorkomen van ouderenmishandeling en het snel signaleren en handelen. Dat gebeurt op verschillende manieren.

MNN zelf screent nieuwe mentoren door middel van gesprekken en een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Daarnaast geldt in het kwaliteitsbeleid van MNN een landelijke klachtenregeling. In genoemd project «Met mentorschap in veilige handen» wordt een meldcode ontwikkeld (gebaseerd op het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling) en ingevoerd in het kwaliteitssysteem van de aangesloten regionale stichtingen. Daarbij gaat het niet alleen om signaleren en handelen bij ouderenmishandeling door anderen, maar ook – in het voor-komende geval – door de vrijwillige mentor. Ten slotte gaan in het kader van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken II, 33 054, nr. 2) kwaliteitseisen gelden voor mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben. In dat kader zal ook een VOG verplicht worden gesteld.

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoeveel zorginstellingen uit eigen beweging het mentorschap voor bewoners aanvragen of hoeveel zorginstellingen mentoren voor bewoners regelen en vragen daarnaast naar de combinatie van zorginstelling en mentorschap.

Er zijn geen cijfers bekend over zorginstellingen die uit eigen beweging het mentorschap aanvragen of mentoren regelen; dit wordt niet geregistreerd. Wel moeten zorginstellingen die het mentorschap voor een betrokkene aanvragen, motiveren waarom de betrokkene zelf, diens partner of familieleden geen verzoek hebben ingediend (artikel 1:451, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Wat ik in dit kader belangrijk vind, is dat mensen die niet meer beslissingsbekwaam zijn op een adequate wijze worden vertegenwoordigd, zodat de stem van de cliënt in de zorg zo goed mogelijk gehoord kan worden. Om die reden heb ik in het wetsvoorstel Zorg en dwang een bepaling opgenomen die zorgaanbieders verplicht om mentorschap aan te vragen voor die cliënten die geen vertegenwoordiger hebben uit familie- of kennissenkring.

Een zorginstelling kan niet tevens mentor zijn. Artikel 452, zesde lid, van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt nu al dat geen mentor kunnen worden: de direct betrokken of behandelend hulpverlener en personen behorende tot de leiding of tot het personeel van de instelling waar de betrokkene verblijft. In de nota van wijziging van het wetsvoorstel Wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken II, 33 054, nr. 7) worden de personen verbonden met de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt, eveneens uitgesloten van het mentorschap.

In antwoord op de feitelijke vragen die de leden van de SP-fractie mij hebben gesteld, kan ik het volgende melden. Een verzoek tot mentorschap of onderbewindstelling kan bij de kantonrechter worden ingediend door de betrokkene zelf, zijn echtgenoot, partner of andere levensgezel, zijn familieleden tot en met de vierde graad, zijn voogd, curator, bewindvoerder dan wel mentor, het openbaar ministerie en, in geval van mentorschap, door degene die de instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd, exploiteert of die daarvan de leiding heeft. Het eerdergenoemde wetsvoorstel maakt het mogelijk dat beschermingsbewind en mentorschap worden verzocht door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Bij een verzoek tot onder-bewindstelling of mentorschap stelt de rechter de kinderen, ouders, broers en zusters van de betrokkene in de gelegenheid om zich als belanghebbende over het verzoek uit te laten. Indien familieleden van die gelegenheid geen gebruik maken, kan de rechter hun mening niet in zijn beoordeling betrekken. Als een familielid bezwaren uit tegen de instelling van een curatele, bewind of mentorschap, dan wel tegen de benoeming van de voorgestelde vertegenwoordiger, zal de kantonrechter alle belanghebbenden voor een mondelinge behandeling oproepen. In zijn beschikking zal hij, met inachtneming van de belangen van de te beschermen persoon en rekening houdend met alle bezwaren en overwegingen, op het verzoek beslissen.

De Raad voor de rechtspraak heeft cijfers over het aantal eindbeschikkingen inzake mentorschap. Dit zijn beschikkingen tot instelling en opheffing van een mentorschap, en tot benoeming en ontslag van een mentor. In 2008 waren er circa 4900 eindbeschikkingen, in 2009 5100, in 2010 6000 en in 2011 6500. Daar moet bij worden gezegd dat dit lang niet allemaal professionele mentoren of vrijwilligers betreft; de meeste mentoren worden binnen de familie gevonden. Mentoren kunnen worden ontslagen door de kantonrechter op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer aan de eisen voldoet om mentor te kunnen worden. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal ontslagen mentoren.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben drie vragen gesteld over de huidige stand van zaken rond mentorschap. In reactie op de vraag of er in Nederland voldoende mensen beschikbaar zijn die mentor willen worden, kan ik aangeven dat er drie soorten mentoren zijn. Zoals gezegd komen de meeste mentoren uit de familiekring. Daarnaast zijn er beroepsmentoren, die voor meerdere personen optreden als mentor. Tot slot zijn er vrijwilligers die meestal voor één persoon als mentor optreden. Op dit moment zijn er geen berichten dat er een structureel tekort aan mentoren is. Als het gaat om vrijwillige mentoren kan ik opmerken dat de ene regionale stichting Mentorschap er beter in slaagt om vrijwilligers te vinden, of heeft er meer ervaring mee, dan de ander.

De tweede vraag van de leden van de CDA-fractie gaat over hoe het staat met de uitwerking van het projectvoorstel van MNN. Hoe concreet – in welk stadium – is het project nu? Zoals ik bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie aangaf, is het projectplan in november 2012 ingediend. Het project start begin 2013.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of er al zicht is op eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn om het werk van MNN te borgen. Er is zicht op het bedrag dat MNN en de regionale stichtingen nodig hebben om hun huidige werk te kunnen borgen. Op welke manier dat het beste kan, is onderwerp van gesprek. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie, is het streven dat dit vroege voorjaar af te kunnen ronden.

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of is onderzocht in hoeverre zorgaanbieders een financiële bijdrage kunnen leveren aan mentorschap.

In een overleg met de koepels is dat aspect eveneens aan de orde geweest. Er is een bereidheid bij zorgaanbieders om een financiële bijdrage te leveren. De uitwerking daarvan vind ik primair een aangelegenheid van MNN en de betrokken koepels. Ik verwijs hiervoor verder naar het antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie.

Vervolgens vragen deze leden naar de hoogte van de bijdrage die voor mentorschap nodig is. Uit onderzoek dat MNN heeft laten verrichten naar de kosten van mentorschap, blijkt dat er voor de regionale stichtingen vaste kosten zijn, zoals huisvesting en personeelskosten, en variabele kosten die samenhangen met de mentoren, zoals diens onkosten en scholingskosten. Ook kunnen er variabele kosten worden gemaakt die niet (uitsluitend) samenhangen met de mentoren, zoals het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten over vertegenwoordiging. Deze bijeenkomsten staan open voor alle vertegenwoordigers, zowel vanuit de familie als vanuit MNN. Daarnaast heeft ook de landelijke ondersteuning van MNN kosten. Omgerekend naar kosten per cliënt zou men kunnen concluderen dat de vergoeding die door de kantonrechter wordt toegekend (afhankelijk van de caseload per coördinator) te laag is, of dat er activiteiten door MNN en de aangesloten regionale stichtingen worden uitgevoerd die niet worden gedekt door het kantonrechterstarief. MNN geeft via een begroting aan circa € 500.000 per jaar nodig te hebben voor zowel de landelijke ondersteuning als kosten die niet rechtstreeks aan cliënten zijn toe te rekenen. Daarover ben ik met MNN in gesprek.

Hoewel ik begrip heb voor het feit dat aan mij wordt gevraagd welke andere mogelijkheden er zijn om MNN, landelijk en regionaal, structureel te financieren, ben ik van mening dat deze vraag niet primair door mij moet worden beantwoord. U weet dat ik in goed overleg ben met MNN over de wijze waarop we het bedrag dat MNN nodig zegt te hebben, moeten beoordelen.

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie een toelichting op het bedrag van € 200.000 dat via de motie-Recourt beschikbaar is gesteld voor MNN om de jaren 2012 en 2013 te overbruggen.

Ik ga er vanuit dat MNN zelf heeft aangegeven aan dit bedrag vooralsnog genoeg te hebben. Immers, in 2012 vond er nog een kleine subsidiëring van de regionale stichtingen plaats in het kader van de afbouw. De motie-Recourt heb ik vervolgens uitgevoerd. Aan de motie-Wiegman ben ik reeds eerder dan in oktober 2012 tegemoet gekomen, door in maart 2012 een gesprek met betrokken veldpartijen te arrangeren over de borging van het werk van MNN en de regionale stichtingen mentorschap.

Naar boven