29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 365 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 augustus 2018

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 15 juni 2018 inzake de toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties (Kamerstukken 29 521 en 33 694, nr. 363).

De Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Justitie en Veiligheid hebben deze vragen beantwoord bij brief van 5 juli 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Kunt u alsnog en afzonderlijk een feitelijk antwoord geven op de feitelijke vragen 35, 36 en 38, zoals gesteld in de eerste feitelijke vragenronde?

Antwoord

Vraag 35

Streeft u ook naar een fair share als het gaat om de inzet van de krijgsmacht niet in VN-verband? In hoeverre blijft Nederland hier na vertrek uit Mali aan voldoen?

Zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief «Toekomstige Inspanningen in Missies en Operaties» (Kamerstukken 29 521 en 33 694, nr. 363) hecht het kabinet aan de rol van Nederland als betrouwbare partner en de Nederlandse fair share als het gaat om de inzet van de krijgsmacht in militaire missies. De inzet in missies vindt plaats in zowel EU, VN, NAVO of een ad-hoc internationaal coalitieverband.

Een besluit tot inzet van de krijgsmacht is altijd een brede afweging die plaatsvindt aan de hand van het Toetsingskader (2014), waarbij de organisatie (NAVO, EU, VN of coalitieverband) alleen niet doorslaggevend is.

Vraag 36

Houdt het NAVO-secretariaat bij wat een fair share voor de verschillende lidstaten zou zijn? Zo ja, kunt u hier inzicht in verschaffen?

De NAVO houdt niet bij wat een fair share voor de verschillende lidstaten is. Wel staat in de «Overview» ten aanzien van de NATO Defence Planning Capability Review 2017/2018, die uw Kamer deze week zal toegaan, dat de Nederlandse bijdragen naar de mening van de NAVO evenredig («commensurate») zijn aan de omvang van de Nederlandse strijdkrachten.

Vraag 38

In hoeverre delen de internationale partners, met name grote militaire samenwerkingspartners als Duitsland en de Verenigde Staten, de Nederlandse kijk op de geïntegreerde aanpak? Waar zitten de grootste verschillen?

Nederland werkt nauw samen met partners als Duitsland, de Verenigde Staten, de EU en de VN om een geïntegreerde aanpak van conflicten en crises te bewerkstelligen. Daarbij is brede overeenstemming dat zowel voor de analyse als de daadwerkelijke aanpak inzet geïntegreerd te werk moet worden gegaan. Concreet werkt Nederland bijvoorbeeld nauw samen met Duitsland op het gebied van conflictpreventie. In zowel EU als VN-verband dringen we aan op het versterken van de geïntegreerde aanpak. Ook met de VS werkt Nederland samen om inzet op stabiliteit zoveel mogelijk geïntegreerd aan te pakken. Dit wordt ook gereflecteerd in de recent gepubliceerde Stabilisation Assistance Review van de Amerikaanse regering. Deze is ontwikkeld door USAID, het State Department en het Amerikaanse Ministerie van Defensie. Daarin wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het belang van inbedding in politieke (vredes)processen, samenwerking tussen internationale en lokale actoren, civiel-militaire samenwerking, het belang diplomatie voor stabilisatie, en conflict-sensitieve benaderingen van stabilisatieprogramma’s gericht op rechtsstaatontwikkeling en Security Sector Assistance. Verschillen zijn er bijvoorbeeld als het gaat om geografische focus en prioriteiten, specifieke nationale niches en toegevoegde waarde, beschikbare middelen en beleidsinstrumenten, en gereedheid van de krijgsmacht. Daarbij dient vermeld te worden dat Nederland internationaal voorop loopt als het gaat om de geïntegreerde aanpak, mede door de interdepartementale samenwerking als het gaat om de inzet in missies.

Vraag 2

In hoeverre gaat u de volgende artikel 100 brieven niet zozeer uitgebreider maar wel volledig en duidelijk in op de gevolgen van de bijdrage voor de Defensieorganisatie?

Antwoord

De inzet van het kabinet is om niet alleen uitgebreider maar ook volledig en duidelijk in te gaan op de gevolgen van de bijdrage voor de Defensieorganisatie. In de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Inzet van de Nederlandse krijgsmacht in de VN-missie in Mali van 20 juni jl., wordt de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om in artikel 100 – brieven «met meer nadruk en helderheid» in te gaan op de gevolgen van de missie voor de gereedheid en de geoefendheid als geheel, door het kabinet volledig onderschreven.

Vraag 3

Als u stelt dat irreguliere migratie niet legaal is wanneer het niet volgens de geldende regels verloopt, bedoelt u dat dat u irreguliere migratie als illegaal beschouwt?

Antwoord

Onder irreguliere migratie wordt alle vormen van migratie verstaan die niet via de reguliere kanalen verlopen. Met illegaal wordt in dat verband niets anders bedoeld dan vallend buiten het gereguleerde wettelijk kader. Verder verwijs ik u voor de definitie van irreguliere migratie naar de eerdere beantwoording van 3 juli jl. hierover (Kamerstuk 29 521, nr. 364).

Vraag 4

Kunt u een concretere antwoord geven op de vraag hoe een meer proportionele bijdrage aan de internationale inspanningen om dreigingen voor Europa en Nederland tegen te gaan en de internationale rechtsorde te versterken er uit ziet? Is dat gerelateerd aan de Nederlandse welvaart of hanteert u een ander uitgangspunt om het proportionele deel van Nederland te bepalen? Zo ja, welk uitgangspunt hanteert u daarbij?

Antwoord

Zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief «Samenhang Nederlandse inspanningen in missies», van 4 september 2017 (Kamerstuk 33 694 nr. 11) hanteert het kabinet een aantal uitgangspunten als het gaat om de inzet in missies. Proportionaliteit is daar een van. Dat wil zeggen dat Nederland zich inspant om met gelijkgestemde landen een bijdrage te leveren aan missies, dit is immers een gedeelde verantwoordelijkheid. De verslechterde veiligheidssituatie rondom Europa van de afgelopen jaren onderstreept de noodzaak hiervan alleen nog maar meer. Het kabinet hanteert echter geen rekenmodel om tot de Nederlandse proportionele bijdrage te komen. Een besluit tot inzet wordt genomen aan de hand van het Toetsingskader (2014) en is een brede afweging, waarbij meerdere en vaak ook onvoorspelbare en niet kwantificeerbare variabelen een rol spelen.

Vraag 5

Waarom wijkt u af van het in voorgaande jaren gehanteerde beleid waarbij de jaarlijkse inzetbaarheidsrapportage openlijk met de Kamer is gedeeld, waarbij uiteraard de gevoelige informatie gebundeld en vertrouwelijk aangeboden kan worden?

Antwoord

Zoals bekend is informatie over de inzetbaarheid en gereedheid van een krijgsmacht operationeel gevoelig. Om die reden wordt de rapportage vertrouwelijk aangeboden. De Kamer heeft op 16 mei jl. de laatste inzetbaarheidsrapportage ontvangen (kamerstuk 34 919, nr 6). Met Prinsjesdag zal de Kamer de volgende rapportage ontvangen. Ook deze zal vertrouwelijk worden aangeboden. Van deze procedure wordt niet afgeweken.

Vraag 6

De deelname aan de missie is Mali is een zogeheten modulaire deelname waarbij u de VN zou verzoeken om tijdige vervanging te regelen, in hoeverre heeft u dit gedaan en in hoeverre is de VN hieraan tegemoet gekomen?

Antwoord

Nederland zet zich sinds het begin van de bijdrage aan de VN-missie MINUSMA in voor de overdracht van taken aan andere landen en afbouw van de bijdrage. Zo heeft Duitsland in 2016 de Intelligence Surveillance and Reconnaissance Company (ISR) van Nederland overgenomen. Ook hebben Denemarken en Tsjechië in 2016 een deel van de taken van de Nederlandse Special Forces overgenomen. In 2017 heeft Duitsland de helikoptercapaciteit van Nederland overgenomen evenals het beheer van Kamp Castor. De inzet op overdracht van taken heeft ertoe geleid dat de Nederlandse bijdrage de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Van ongeveer 450 militairen in 2014 tot maximaal 250 militairen in 2018. Ook procentueel gezien nam de Nederlandse bijdrage af, van ruim boven de vier procent in 2014 naar ruim onder de twee procent in 2018, terwijl het totaal aantal militairen in MINUSMA op basis van het mandaat is gestegen van 11.200 in 2014 naar 13.289 in 2018. Nu Nederland heeft aangekondigd de laatste module, namelijk die van de lange afstandverkenners, per 1 mei 2019 te beëindigen, is het aan de VN om een opvolger of opvolgers te zoeken. Nederland zal de VN hierbij ondersteunen.

Nederland zet zich tevens actief in voor het moderniseren van VN-missies en ondersteunt de VN hierbij. Dit is ook een van de prioriteiten tijdens de Nederlandse zetel in de VN- Veiligheidsraad. Het verbeteren van de Force Generation, waaronder het instellen van rotatieschema’s, zodat cruciale capaciteiten continu beschikbaar zijn voor VN-missies vormt hiervan een belangrijk onderdeel.

Vraag 7

Heeft u zelf contact gehad met landen die de Nederlandse modulaire bijdrage aan de missie in Mali zouden kunnen overnemen? En zo nee, waarom niet?

Antwoord

Op alle niveaus heeft Nederland de afgelopen jaren veelvuldig contact gehad met partners die delen van de Nederlandse bijdrage hebben overgenomen, waaronder Duitsland. Zie ook het antwoord op vraag zes. Ook heeft Nederland zich actief ingespannen om andere landen bij MINUSMA te betrekken. Zo heeft Canada kort geleden aangekondigd ook helikopters in te gaan zetten in MINUSMA, waarmee Canada de taken van Duitsland in MINUSMA, voor wat betreft de inzet van helikopters, overneemt.

Richting onze belangrijkste partners heeft Nederland aangegeven bereid te zijn de VN te ondersteunen bij het vinden van een opvolger en daarbij tegelijkertijd benadrukt dat dit primair een taak van de VN is.

Vraag 8

Kunt u een concrete omschrijving geven van «enablers»? Kunt u nog even toelichten wat die noodzakelijke additionele «enablers» zijn?

Antwoord

Enablers zijn ondersteunende elementen die taakuitvoering mogelijk maken, zoals counter-IED, logistieke ondersteuning en genie-capaciteit. Er wordt thans in Afghanistan mede gebruik gemaakt van ondersteuning van de NAVO en van Duitsland als lead nation. Omdat er vanwege de reeds operationele NAVO-Resolute Support missie al enablers in het gebied aanwezig zijn, en de enablers die eerder nodig waren voor de inzet in Irak voldoende zijn voor het Special Operations Advise Teams (SOAT), hoeven er geen extra enablers uit de krijgsmacht te worden onttrokken.

Vraag 9

Heeft u in de beslissing om de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Mali (MINUSMA) te beëindigen andere aspecten betrokken dan de draagkracht van de krijgsmacht? Zo ja, welke?

Antwoord

Het besluit tot deelname of beëindiging van een missie is een brede afweging, waarbij onder andere de Nederlandse belangen, de Nederlandse meerwaarde, beschikbare capaciteiten en de effecten van de inzet op de gereedstelling een rol spelen. Zoals gesteld in de Kamerbrief «Toekomstige inspanningen in missies en operaties» heeft Nederland zich vanaf het begin van de missie in VN-verband ingespannen voor de overdracht van taken en zal dat blijven doen. Het kabinet heeft besloten de huidige bijdrage aan MINUSMA per 1 mei 2019 te beëindigen. Dit is ook nodig om de basisgereedheid en het voortzettingsvermogen na jarenlange intensieve inzet weer op het gewenste niveau te brengen.

Vraag 10

Waarom is capaciteitsopbouw in Irak een taak voor de NAVO?

Antwoord

Eind 2016 is op verzoek van Irak de NAVO Training en Capacity Building Iraq (NCTB-I) activiteit gestart. De NAVO adviseert en traint sindsdien op bescheiden schaal de Iraakse strijdkrachten op o.a. het gebied van IED-bestrijding, Security Sector Reform, civiel-militaire planning, medische vaardigheden en onderhoud van materieel uit de voormalige Sovjet-Unie. Nederland leverde hiervoor twee trainers. Een «kernteam» van de NAVO coördineert de activiteiten ter plaatse.

Op verzoek van Irak en in nauw overleg met de anti-ISIS coalitie wordt de huidige NAVO-activiteit omgezet in een capaciteitsopbouwmissie ten behoeve van het versterken van de Iraakse veiligheidssector middels training en advies aan onder andere het Ministerie van Defensie. De missie zal een bijdrage leveren aan het verder stabiliseren van post-ISIS Irak.

Nu ISIS militair verslagen is in Irak neemt het belang van stabilisatie-activiteiten vis-a-vis militaire operaties (gevechtseenheden) toe. In tegenstelling tot de EU en de VN, die meer expertise hebben op het gebied van nationbuilding, heeft de NAVO de specifieke expertise op het gebied van Defence Capacity Building (DCB)-activiteiten in fragiele veiligheidsomgevingen en dus ook een rol te vervullen in Irak op dit gebied. Met deze missie draagt de NAVO bij aan het weerbaarder maken van Irak waaronder in de strijd tegen terrorisme.

Vraag 11

Kunt u iets meer zeggen over de mogelijke «hernieuwde maritieme inzet»?

Antwoord

Zoals in antwoord op de reeds beantwoorde Kamervragen 14, 15, 17 en 91 van 3 juli jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 364) gesteld, wordt op dit moment nog bezien of een maritieme inzet in internationaal verband mogelijk is. De besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden en over de uitkomst wordt uw Kamer in de tweede helft van 2018 geïnformeerd.

Naar boven