29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 141 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 28 maart 2018 over het onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel (Kamerstuk 29 517, nr. 139).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 april 2018 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 14 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel. Zij hebben enkele vragen.

De voornoemde leden lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) het van harte toejuicht dat betrokken partijen met elkaar in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en dat hij de Kamer over de uitkomsten zal informeren. Ziet de Minister ook nog een rol voor zichzelf in dit proces en wat gaat hij doen met de resultaten van het door het Veiligheidsberaad uitgevoerde onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel, het landelijke beeld van het onderzoek beleving brandweerpersoneel en het duidingsdocument belevingsonderzoek?

Repressieve brandweerlieden maken zich zorgen dat de inzet op brandveilig leven als bezuinigingsmaatregel wordt aangewend of als reden wordt gebruikt om opkomsttijden ruimer te nemen. Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren en daarbij in te gaan op de efficiëntie en effectiviteit van de inzet van brandweerlieden op preventie, zoals het geven van voorlichting of het plaatsen van rookmelders.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het feit dat nagenoeg niemand van de respondenten van mening is dat het werken met een variabele voertuigbezetting de kwaliteit van de hulpverlening van de brandweer verbetert.

Ongeveer de helft van de respondenten kan zich vinden in de stelling dat regels rond schoon werken zo streng zijn dat ze in de praktijk niet goed na te leven zijn. De voornoemde leden vragen of de Minister bekend is met dit signaal en of hij ook aanleiding ziet deze regels onder de loep te nemen.

Deze leden lezen dat de resultaten uit het kwalitatieve deel van het onderzoek verder kunnen worden verdiept door nadere analyse op respondentkenmerken. Kan de Minister zowel reflecteren op de geconstateerde verschillen bij de uitsplitsing naar de aard van de aanstelling (beroeps, vrijwillig of combi-aanstelling) als op de geconstateerde regionale verschillen?

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel. Zij hebben nog enkele vragen omtrent dit onderzoek.

De voornoemde leden lezen in het gedeelte van het onderzoek over brandweerstatistiek dat er geen eenduidig en strikt beeld gegeven kan worden van het totaal aantal mensen in repressieve functies bij de brandweer. Deze leden kunnen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) weldegelijk deze cijfers vinden. Kan de Minister aangeven waarom het onderzoek over brandweerstatistiek in die zin onvolledig is?

De aan het woord zijnde leden lezen daarnaast in het onderhavige onderzoek dat in de periode vanaf 2015, volgens cijfers aangeleverd door de verschillende veiligheidsregio’s, geen forse toe- of afname in het repressieve personeel te zien is. In cijfers gepubliceerd door het CBS lezen deze leden dat de personeelsafname vanaf 2015 weliswaar gering is, maar indien de personeelssterkte over een langere periode bekeken wordt, de personeelsafname toch fors is. De leden van de CDA-fractie lezen dat het totaal aantal mensen dat operationeel beschikbaar is voor de brandweer in Nederland tussen 2010 en 2017 met ruim 3000 personen is afgenomen. De voornoemde leden vragen de Minister om opheldering, aangezien zij de conclusie van het onderhavige onderzoek dat er geen forse toe-of afname in het repressieve personeel is, gezien de cijfers van het CBS, niet kunnen ondersteunen.

Deze leden lezen in het onderhavige onderzoek verder dat het totale hoeveelheid personeel in 2017 is gestegen met 6.5%. Deze leden constateren wederom in de cijfers gepubliceerd door het CBS dat deze conclusie niet ondersteund wordt. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om nogmaals duidelijk uiteen te zetten hoe het nu precies zit met de totale hoeveelheid personeel beschikbaar voor de brandweer in Nederland. Speelt hier wellicht ook een rol dat er grote verschillen zitten tussen veiligheidsregio’s wat betreft de registratie van het beschikbare personeel?

De leden van de CDA-fractie lezen in het onderhavige onderzoek dat de brandweer in Nederland voor een groot gedeelte steunt op vrijwilligers. Daarnaast constateren zij dat de hoeveelheid vrijwilligers al jaren gestaag daalt. De voornoemde leden vragen de Minister in hoeverre de brandweer nog op voldoende aanwas van nieuwe vrijwilligers kan rekenen. Hoe is de Minister van plan deze trend te keren?

De voornoemde leden vragen hoe het staat met de democratische controle op de brandweer in Nederland. Zijn er ontwikkelingen te melden rond het al eerder gesignaleerde gebrek aan mogelijkheden voor gemeenteraadsleden om daadwerkelijk zicht en controle te krijgen op de besturing van hun regionale brandweer?

De aan het woord zijnde leden begrijpen – mede uit het onderhavige onderzoek – dat er regionale verschillen zijn tussen de functionaliteit van brandweerkorpsen. Deze leden maken zich zorgen over deze verschillen. Zij begrijpen – mede naar aanleiding van recent gegeven antwoorden op Kamervragen – dat het aan het bestuur van elke veiligheidsregio is om op basis van het door hen opgestelde regionaal risicoprofiel keuzes te maken ten aanzien van aanvullende specialismen. Duikteams zijn bijvoorbeeld een aanvullend specialisme. Leiden dergelijke regionale verschillen tot een verschil in beschermingsgraad en tot een vorm van rechtsongelijkheid? De voornoemde leden vragen hoe deze afweging gemaakt wordt en of dat in overleg gaat met alle veiligheidsregio’s. Is er democratische controle op deze afweging en heeft de Minister – als stelselverantwoordelijke – hier ook invloed?

Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel. Zij willen van de gelegenheid gebruik maken om het ongelooflijk belangrijke werk dat brandweermannen en -vrouwen voor de inwoners van Nederland doen te prijzen. Zowel de beroepsbrandweer als vrijwillige brandweer leveren een onmisbare bijdrage aan onze samenleving. Brandweermannen en -vrouwen behoren tot de selecte groep mensen die zich – vaak met gevaar voor eigen leven – dagelijks letterlijk in de vuurlinie begeven om onze veiligheid te waarborgen. De aan het woord zijnde leden spreken hiervoor hun dank en bewondering uit.

De voornoemde leden juichen het toe dat onderhavig onderzoek is uitgevoerd en zijn positief over het feit dat het Veiligheidsberaad heeft besloten om de onderzoeken periodiek te herhalen. Op deze manier wordt belangrijk inzicht gegeven in de manier hoe brandweermensen hun werk en de organisatie ervaren en waar mogelijkheden voor verbetering liggen.

De leden van de D66-fractie lezen dat naast de grote betrokkenheid bij het werk en trots van het personeel op het vak, zorgen onder het brandweerpersoneel leven over de plaats van brandweerlieden in de organisatie. Er wordt een kloof ervaren door de werkvloer met het management. Bovendien wordt gesteld dat er te weinig geluisterd wordt naar de ideeën die leven op de werkvloer. Hoe duidt de Minister deze uitkomsten? Is de Minister bereid met de verantwoordelijken in gesprek te gaan om tot praktische, zichtbare maatregelen te komen die deze ervaren kloof kunnen verkleinen? Op welke manier kunnen initiatieven en ideeën van de werkvloer meer ruimte krijgen en beter benut worden?

De voornoemde leden constateren dat preventieve en repressieve werkzaamheden in de beleving van brandweerpersoneel nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Zij begrijpen de constatering dat preventieve maatregelen niet mogen leiden tot het verruimen van de opkomsttijden, maar zien ook de winst die nog behaald kan worden in het kader van preventieve maatregelen om de brandveiligheid van mensen te vergroten. Kan de Minister toelichten welke stappen vooralsnog zijn gemaakt op het gebied van preventieve brandveiligheid? Kan de Minister voorts toelichten hoe ook binnen de brandweerorganisatie zelf de voorkoming, beperking en bestrijding van risico’s beter en meer verbonden worden zodat brandweerlieden beter bewust zijn van de relatie tussen preventie en repressie?

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de brandweerorganisatie en het brandweerpersoneel zich terecht zorgen maken over de beperkte aanwas van nieuwe vrijwilligers. Zij onderstrepen het feit dat juist het behoud van die vrijwilligheid essentieel is voor zowel de brandweerzorg als de rampenbestrijding. Klopt het dat de aanwas van nieuwe vrijwilligers afneemt? Kan de Minister de cijfers van nieuwe vrijwilligers in de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen? Welke oorzaken liggen eraan ten grondslag dat er steeds minder vrijwilligers bij de brandweer komen? Ook zijn deze leden benieuwd of er zicht is op een ideale verhouding tussen beroepsbrandweer en brandweervrijwilligers. Zijn daar voorgeschreven percentages voor? Zo ja, worden deze momenteel gehaald?

De leden van de D66-fractie constateren dat het management laag gewaardeerd wordt door het brandweerpersoneel. Dit heeft ongetwijfeld uiteenlopende oorzaken, maar zij menen ook dat binnen de brandweerorganisatie een vrij hiërarchische manier van leidinggeven wordt gebezigd. Kan de Minister aangeven of dit klopt? Wat is de visie van de Minister op de manier van leidinggeven binnen de brandweerorganisatie?

De voornoemde leden constateren naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek dat de meerderheid van de respondenten positief is over de diversiteit in het korps. Zij zien echter ook dat 94% van de respondenten man is en slechts 6% vrouw en dat dit in feite een afspiegeling is van de gehele man/vrouw-verhouding in de brandweerorganisatie. Daar komt bij dat niet alleen op dit vlak de diversiteit binnen de brandweerorganisatie minimaal is, maar dat tevens weinig personen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse werkzaam zijn bij de brandweer. De organisatie is hiermee geenszins een representatieve afspiegeling van de maatschappij. Daarbij verwachten de aan het woord zijnde leden dat dit tevens effect heeft op de interne cultuur binnen de brandweer, waar sprake blijkt te zijn van discriminatie en seksuele intimidatie. Hoe duidt de Minister dit? Hoeveel klachten en meldingen zijn er de afgelopen jaren gemaakt van discriminatie bij de brandweer? Hoeveel klachten en meldingen zijn er de afgelopen jaren gemaakt van seksuele intimidatie binnen de brandweer? Welke initiatieven lopen er om discriminatie en seksuele intimidatie binnen de brandweerorganisatie tegen te gaan? Welke initiatieven lopen er om de diversiteit in de breedste zin van het woord bij de brandweer te vergroten? Is er zicht op de effectiviteit van dergelijke initiatieven? Is de Minister bereid met de organisatie te onderzoeken hoe de diversiteit binnen de brandweerorganisatie in de breedste zin van het woord vergroot kan worden?

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens het verzamelen van de onderzoeksgegevens tegen verschillende beperkingen werd aangelopen. Zo hanteren veiligheidsregio’s niet dezelfde set personele kerndefinities en worden verschillende personele registratiesystemen gebruik zodat koppeling van de systemen onmogelijk is. Is de Minister het eens dat deze differentiatie tussen de verschillende veiligheidsregio’s onwenselijk is? Zo ja, op welke wijze is de Minister bereid deze differentiatie aan te pakken en te werken naar een eenduidige werkwijze?

Tevens vinden de voornoemde leden het zorgelijke dat de specificatie ziektemeldingen van het werken met gevaarlijke stoffen en meldingen van posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) niet worden geregistreerd. Uiteraard dient uiterst zorgvuldig met deze gegevens om te worden gaan, maar heeft de Minister op enige wijze zicht op de aantallen ziektemeldingen van het werken met gevaarlijke stoffen en meldingen van PTSS? Zo ja, hoe duidt de Minister deze cijfers? Is er een stijging of een daling zichtbaar van dergelijke meldingen? Op welke wijze worden brandweerlieden die kampen met PTSS geholpen?

Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

De leden van de SP-fractie maken zich al lange tijd zorgen over de brandweer. De kloof tussen de werkvloer en de leiding, de uitruk op maat en de onderbezetting baart hen zorgen. Het aangeboden rapport bevestigd dat deze zorgen terecht zijn. De voornoemde leden hebben dan ook een aantal opmerkingen en vragen.

De aan het woord zijnde leden hebben al vaker vragen gesteld over de leegloop bij de brandweer of het uitrukken op maat. Omdat de bevoegdheden echter niet bij de Minister liggen maar bij de veiligheidsregio’s is moeilijk grip te krijgen op deze problematiek. Zowel het lokale bestuur als het landelijke bestuur hebben hier immers weinig directe zeggenschap. Deze leden zien dit als een groot probleem in de brandweerzorg. Zo zijn er grote verschillen in de veiligheidsregio’s onderling, bijvoorbeeld bij het uitrukken op maat. Nagenoeg geen van de respondenten vindt dat de kwaliteit van de hulpverlening van de brandweer verbetert door variabele voertuigbezetting. Zeker gezien eerdere incidenten waarbij er brandweermensen als eerste ter plekke zijn maar niet kunnen handelen. De voornoemde leden vragen dan ook aan de Minister deze flexibele voertuigbezetting onmogelijk te maken. Dit is immers zowel voor de brandweermensen frustrerend, als voor de betrokkenen bij de brand. Het gevaar dat brandweermensen toch een brandend gebouw binnen gaan omdat zij willen handelen zodra zij ter plekke zijn is reëel. Omstanders kunnen immers ook druk uitoefenen omdat de brandweer immers ter plekke is.

De voornoemde leden vragen verder naar de brandweerstatistieken. Zo zijn er veiligheidsregio’s die geen statistieken bijhouden over PTSS. Er zijn geen duidelijke cijfers over het aantal mensen in repressieve functies bij de brandweer. Volgens de cijfers van het CBS is er echter een forse afname te zien in personeel. Dat vinden deze leden een erg kwalijke zaak. Zij delen de zorgen van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers over de statistieken over de prestaties van de brandweer. Het CBS heeft echter een waardevolle bijdrage aan het verzamelen van deze gegevens. Genoemde leden vragen dat het CBS ook in de toekomst door kan gaan met het verzamelen van gegevens over de brandweer.

De leden van de SP-fractie constateren dat door de afname van beschikbare mensen er onderbezetting op sommige kazernes is en dat opkomsttijden niet altijd worden gehaald. De voornoemde leden maken zich hier ernstige zorgen over. Een oplossing hiervoor is volgens hen nadrukkelijk niet, zoals hierboven al uiteengezet, de variabele voertuigbezetting. Investeren in de brandweer en een ander model van zeggenschap zouden wel problemen kunnen oplossen. Zo zien de genoemde leden immers ook dat er «slechts een ruime minderheid vindt dat er sprake is van wederzijds begrip tussen werkvloer en management». Wat gaat de Minister hierop ondernemen? Is hij bereid de zeggenschap over de brandweer weer bij het ministerie te beleggen, of echt lokaal te houden zodat er betere democratische controle mogelijk is door de gemeenteraad? Zo nee, waarom niet?

Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat er slechts een kleine meerderheid brandweerlieden vindt dat zij voldoende in staat worden gesteld hun vakbekwaamheid op peil te houden en dat zij voldoende kunnen oefenen. Ook dat baart zorgen bij de voornoemde leden. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de veiligheid van zowel het brandweerpersoneel als de betrokkenen bij een brand beter gewaarborgd worden? Niet alle veiligheidsregio’s zijn blijkbaar in staat hiervoor zorg te dragen. Ook geeft een ruime minderheid van de brandweerlieden aan de wettelijke rusttijden in acht te nemen. Wat gaat de Minister hier aan doen?

De voornoemde leden stellen dat zij zich terecht zorgen maken over de staat van de brandweer en hoe er met het brandweerpersoneel wordt omgegaan. Genoemde leden hopen dat ook de Minister zich nu genoodzaakt ziet om in te grijpen en veranderingen door te voeren over het zeggenschapsmodel, zoals dat nu belegd is bij de veiligheidsregio’s. Het geluid van de werkvloer is immers van groot belang en wordt nu te weinig gehoord.

Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met de resultaten van het door het Veiligheidsberaad uitgevoerde onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel, het landelijke beeld van het onderzoek beleving brandweerpersoneel en het duidingsdocument belevingsonderzoek. Deze leden hebben op enkele punten behoefte aan een nadere toelichting.

Het brandweerpersoneel is trots op het vak. De voornoemde leden zijn trots op het brandweerpersoneel en hechten eraan hun waardering voor deze mannen en vrouwen uit te spreken die dag en nacht klaar staan voor het bestrijden van brand, hulp bij rampen of andere hulpverlening betreft.

Een belangrijk aandachtspunt dat uit de focusgroepen naar voren kwam is de positie van vrijwilligers ten opzichte van beroepsbrandweerlieden. Het gevoel bestaat dat in de brandweerorganisatie meer aandacht zou zijn voor beroepsbrandweerlieden dan voor vrijwilligers. Nagenoeg iedereen vindt dat het steeds lastiger wordt om nieuwe vrijwilligers te werven. Het regeerakkoord heeft expliciet aandacht voor de inzet van vrijwilligers bij de brandweer. Op welke wijze geeft de Minister invulling aan de afspraak in het regeerakkoord dat deze inzet wordt ondersteund? Is de Minister met deze leden van mening dat de brandweer niet zonder vrijwilligers kan? Wat kan de Minister eraan bijdragen dat deze vrijwilligers de aandacht krijgen die ze verdienen? Veel vrijwilligers combineren hun functie bij de brandweer met een reguliere baan. Dat kan knelpunten opleveren. Ziet de Minister mogelijkheden om ruimte en begrip bij werkgevers te vergroten en ziet hij daarbij een rol voor zichzelf?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij te lezen dat het Veiligheidsberaad heeft besloten om de onderzoeken periodiek te herhalen. De voornoemde leden vragen de Minister in te gaan op de zorgen die de Vakvereniging Brandweervrijwilligers in een brief heeft geuit over de beschikbaarheid van betrouwbare statistische gegevens, nu het CBS ervoor heeft gekozen om de brandweerstatistiek te schrappen uit het statistisch programma en er weliswaar financiering voor 2017 en 2018 is toegezegd, maar het vervolg onzeker is. In hoeverre is ook de beschikbaarheid van betrouwbare data in de toekomst gewaarborgd?

II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid

Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

Vraag 1

De voornoemde leden lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) het van harte toejuicht dat betrokken partijen met elkaar in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en dat hij de Kamer over de uitkomsten zal informeren. Ziet de Minister ook nog een rol voor zichzelf in dit proces en wat gaat hij doen met de resultaten van het door het Veiligheidsberaad uitgevoerde onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel, het landelijke beeld van het onderzoek beleving brandweerpersoneel en het duidingsdocument belevingsonderzoek?

Antwoord op vraag 1

Het onderzoek Brandweerstatistiek en beleving brandweerpersoneel is in opdracht van het Veiligheidsberaad uitgevoerd. De veiligheidsregio’s zijn de werkgever van het brandweerpersoneel. Het is daarmee primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad om aan de slag te gaan met de uitkomsten. Het Veiligheidsberaad heeft aangegeven tijdens haar overleg in juni in gezamenlijkheid keuzes maken ten aanzien van de prioritering van thema’s uit het onderzoek en de te nemen vervolgstappen.

Op 31 mei a.s. vindt mijn jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, de bestuurlijk portefeuillehouder Brandweer van het Veiligheidsberaad en de voorzitter van Brandweer Nederland plaats. Ik zal met hen dan van gedachten wisselen over de thema’s die in het belevingsonderzoek aan de orde zijn gekomen.

In overleggen van mij met het Veiligheidsberaad komt het vervolgtraject van deze onderzoeken zeker ook aan de orde; ik acht die van groot belang.

De uitkomsten van het onderzoek benut ik onder meer bij het in het Regeerakkoord aangekondigde programma om de inzet van vrijwilligers te bevorderen. Tot slot raken thema’s zoals variabele voertuigbezetting en opkomsttijden aan de regelgeving. Deze uitkomsten bekijk ik in samenhang met het rapport van de Inspectie over de inrichting van de repressieve brandweerzorg om na te gaan of en welke maatregelen op landelijk niveau van toegevoegde waarde zijn.

Vraag 2

Repressieve brandweerlieden maken zich zorgen dat de inzet op brandveilig leven als bezuinigingsmaatregel wordt aangewend of als reden wordt gebruikt om opkomsttijden ruimer te nemen. Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren en daarbij in te gaan op de efficiëntie en effectiviteit van de inzet van brandweerlieden op preventie, zoals het geven van voorlichting of het plaatsen van rookmelders.

Antwoord op vraag 2

Per brief van 25 november 2015 (Kamerstuk 29 517, nr. 105) heeft mijn voorganger u het door de veiligheidsregio’s opgestelde rapport RemBrand aangeboden. In dit rapport wordt toegelicht dat naast het behoud van de huidige repressieve brandweerzorg, investeringen die dienen ter voorkoming van brand zoals brandveilig gedrag, grote effecten kunnen hebben in het terugbrengen van schade en slachtoffers door brand. Ik onderschrijf dit.

Op regionaal niveau is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor het dekkingsplan. Brandveiligheidsmaatregelen zijn géén motivatie voor ruimere opkomsttijden. Er bestaat geen causaal verband tussen het toepassen van een brandveiligheidsmaatregel (zoals het plaatsen van een rookmelder) en extra opkomsttijd. Wel kunnen in gebieden die voor de brandweer lastiger bereikbaar zijn compenserende maatregelen worden ingezet op gebied van preventie.

Vraag 3

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het feit dat nagenoeg niemand van de respondenten van mening is dat het werken met een variabele voertuigbezetting de kwaliteit van de hulpverlening van de brandweer verbetert.

Antwoord op vraag 3

Het bestuur van de veiligheidsregio kan besluiten tot een andere samenstelling van basisbrandweereenheden, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel.

Vraag 4

Ongeveer de helft van de respondenten kan zich vinden in de stelling dat regels rond schoon werken zo streng zijn dat ze in de praktijk niet goed na te leven zijn. De voornoemde leden vragen of de Minister bekend is met dit signaal en of hij ook aanleiding ziet deze regels onder de loep te nemen.

Antwoord op vraag 4

Ik heb kennis genomen van het onderzoek en daarmee ook van dit aspect. Aanvullend op de reguliere Arbowet- en regelgeving heeft Brandweer Nederland in nauwe samenwerking met de korpsen een handreiking «Schoon Werken» opgesteld. Daar is in de afgelopen periode ervaring mee opgedaan. Deze handreiking wordt op korte termijn geëvalueerd. Hanteerbaarheid en uitvoerbaarheid zijn items van deze praktijkevaluatie. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend actie op te ondernemen.

Vraag 5

Deze leden (van de VVD fractie) lezen dat de resultaten uit het kwalitatieve deel van het onderzoek verder kunnen worden verdiept door nadere analyse op respondentkenmerken. Kan de Minister zowel reflecteren op de geconstateerde verschillen bij de uitsplitsing naar de aard van de aanstelling (beroeps, vrijwillig of combi-aanstelling) als op de geconstateerde regionale verschillen?

Antwoord op vraag 5

De verschillen in beleving tussen de diverse aanstellingen verbazen mij niet. Deze verschillen kunnen mogelijk verklaard worden door de beperkte interactie tussen beroeps en vrijwilligers. Er zijn maar weinig posten waar zowel beroeps als vrijwilligers werken en ze samen een Tankautospuit bemannen. Daarnaast hebben we binnen de kaders van de wet 25 autonome veiligheidsregio’s die eigen afwegingen maken met betrekking tot de brandweer binnen de regio. Eerder uitgevoerde landelijke Inspectieonderzoeken laten ook verschillen tussen regio’s zien.

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

Vraag 6

De voornoemde leden lezen in het gedeelte van het onderzoek over brandweerstatistiek dat er geen eenduidig en strikt beeld gegeven kan worden van het totaal aantal mensen in repressieve functies bij de brandweer. Deze leden kunnen op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) weldegelijk deze cijfers vinden. Kan de Minister aangeven waarom het onderzoek over brandweerstatistiek in die zin onvolledig is?

Antwoord op vraag 6

Zowel de Brandweerstatistiek van het CBS als het onderzoek van het Veiligheidsberaad zijn gebaseerd op gegevens van de veiligheidsregio’s. Daarbij geldt dat verschillende variabelen (zoals informatiebehoefte, gehanteerde definities, tijdscontext en vraagstelling) van invloed zijn op de uitkomsten van statistisch onderzoek. Tijdens het onderzoek Brandweerstatistiek van het Veiligheidsberaad is gebleken dat optellingen niet zonder meer te maken zijn. Zo bleken er veelal geen sluitende registraties te zijn, werden verschillende methoden van registratie gehanteerd en verschillende systemen gebruikt, was er sprake van wijziging van personele functies en definities door de jaren heen, en bleken er geen eensluidende definities tussen regio’s te zijn. Desondanks is het cijfermateriaal van het onderzoek Brandweerstatistiek over het jaar 2017 redelijk compleet, waardoor dat jaar nu als het ijkpunt kan worden beschouwd. Het Veiligheidsberaad heeft besloten tot het periodiek herhalen van het onderzoek (longitudinaal onderzoek) door het Instituut Fysieke Veiligheid in samenwerking met de veiligheidsregio’s. Ook het CBS wordt hier door het Instituut Fysieke Veiligheid bij betrokken.

Vraag 7

De aan het woord zijnde leden lezen daarnaast in het onderhavige onderzoek dat in de periode vanaf 2015, volgens cijfers aangeleverd door de verschillende veiligheidsregio’s, geen forse toe- of afname in het repressieve personeel te zien is. In cijfers gepubliceerd door het CBS lezen deze leden dat de personeelsafname vanaf 2015 weliswaar gering is, maar indien de personeelssterkte over een langere periode bekeken wordt, de personeelsafname toch fors is. De leden van de CDA-fractie lezen dat het totaal aantal mensen dat operationeel beschikbaar is voor de brandweer in Nederland tussen 2010 en 2017 met ruim 3000 personen is afgenomen.

De voornoemde leden vragen de Minister om opheldering, aangezien zij de conclusie van het onderhavige onderzoek dat er geen forse toe-of afname in het repressieve personeel is, gezien de cijfers van het CBS, niet kunnen ondersteunen?

Antwoord op vraag 7

Per 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s in werking getreden en per 1 januari 2014 is de regionalisering van de brandweer in wetgeving verplicht gesteld. Dit zijn beide belangrijke gebeurtenissen die van invloed zijn geweest op de organisatie van de veiligheidsregio en het personeelsbestand. De conclusie van het onderzoek richt zich op de periode 2015–2017. De cijfers van het CBS laten voor diezelfde periode evenmin forse wijzigingen in het totale operationele personeelsbestand zien; 2015: 24.135, 2016: 23.951 en 2017: 23.958.

Vraag 8

Deze leden lezen in het onderhavige onderzoek verder dat de totale hoeveelheid personeel in 2017 is gestegen met 6.5%. Deze leden constateren wederom in de cijfers gepubliceerd door het CBS dat deze conclusie niet ondersteund wordt.

De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om nogmaals duidelijk uiteen te zetten hoe het nu precies zit met de totale hoeveelheid personeel beschikbaar voor de brandweer in Nederland?

Vraag 9

Speelt hier wellicht ook een rol dat er grote verschillen zitten tussen veiligheidsregio’s wat betreft de registratie van het beschikbare personeel?

Antwoord op vraag 8 en vraag 9

De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling, waaronder de inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. De registratie van het personeel is een regionale verantwoordelijkheid.

Bij het geven van een werkelijkheidsgetrouw en sluitend beeld van personele bezettingen spelen zaken als definitiekwesties (wie wordt wel/niet meegerekend, en is het resultaat in fte’s, in personen of in aantal functies?) en de gebruikte rekenmethode (hoe wordt iemand met zowel een beroeps- als vrijwilligersaanstelling meegeteld?). Afhankelijk van de gekozen uitgangspunten, variëren uitkomsten van statistieken. Binnen het onderzoek Brandweerstatistiek zijn daarom bijvoorbeeld landelijk termen (zoals «vrijwilliger») gedefinieerd. Dit ter bevordering van de eenduidigheid van de data die door de regio’s aangeleverd worden.

Vraag 10

De leden van de CDA-fractie lezen in het onderhavige onderzoek dat de brandweer in Nederland voor een groot gedeelte steunt op vrijwilligers. Daarnaast constateren zij dat de hoeveelheid vrijwilligers al jaren gestaag daalt.

De voornoemde leden vragen de Minister in hoeverre de brandweer nog op voldoende aanwas van nieuwe vrijwilligers kan rekenen. Hoe is de Minister van plan deze trend te keren?

Antwoord op vraag 10

Het organisatiemodel van de brandweer is gebaseerd op vrijwilligers. Binnen dat model zijn zij onmisbaar. De veiligheidsregio’s geven aan dat de beschikbaarheid van vrijwilligers verschilt per regio en per post. Dit is afhankelijk van diverse elementen waaronder karakter van het gebied. In het Regeerakkoord heeft het kabinet een programma aangekondigd om de inzet van vrijwilligers samen met de veiligheidsregio’s te bevorderen. Ik ben met het Veiligheidsberaad in overleg om invulling te geven aan het programma. Daarbij worden ook de vakorganisaties betrokken. Ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.

Ook is het thema vrijwilligheid – met daarin begrepen issues als continuïteit van de brandweerzorg, waaronder de inzet van vrijwilligers en het onderzoeken van nieuwe vormen van vrijwilligerschap – opgenomen in de «Landelijke agenda brandweerzorg» van de gezamenlijke veiligheidsregio’s.

Vraag 11

De voornoemde leden vragen hoe het staat met de democratische controle op de brandweer in Nederland. Zijn er ontwikkelingen te melden rond het al eerder gesignaleerde gebrek aan mogelijkheden voor gemeenteraadsleden om daadwerkelijk zicht en controle te krijgen op de besturing van hun regionale brandweer?

Antwoord op vraag 11

Zoals eerder aan uw Kamer bericht (Kamerstuk 29 517, nr. 136) is de thematiek van democratische controle van gemeenteraden op de veiligheidsregio’s (en daarmee op de brandweer) een onderwerp dat binnen de brede context van initiatieven rond de versterking van de politieke verantwoording van gemeenschappelijke regelingen moet worden bekeken.

Gekeken is naar mogelijkheden om aan te sluiten bij recente initiatieven die plaatsvonden rond de gemeenteraadsverkiezingen. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de VNG Academie een leerplatform ontwikkeld voor nieuwe gemeenteraadsleden: www.leerplatformraadsleden.nl. Aan de hand van enkele e-learningmodules kunnen raadsleden daar hun kennis over diverse onderwerpen vergroten. Eén van de modules geeft inzicht in de verschillende vormen van samenwerkingsverbanden en de instrumenten die de raad ten aanzien van regionale samenwerkingsverbanden tot zijn beschikking heeft. In de module « Veiligheid» wordt onder meer specifiek ingegaan op de veiligheidsregio en hoe raadsleden invloed kunnen uitoefenen op de veiligheidsregio. Mijn ministerie heeft hieraan een inhoudelijke bijdrage geleverd.

Mijn ministerie is daarnaast in gesprek met het Ministerie van BZK over de ontwikkelingen rond versterking van de politieke verantwoording van gemeenschappelijke regelingen. De Minister van BZK werkt aan een beleidsbrief, waarin de kaders voor wijzigingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden benoemd. Hiermee wordt nader invulling gegeven aan de afspraak uit het Regeerakkoord om de Wet gemeenschappelijke regelingen aan te passen om de politieke verantwoording over gemeenschappelijke regelingen te verbeteren.

Vraag 12

De aan het woord zijnde leden begrijpen – mede uit het onderhavige onderzoek – dat er regionale verschillen zijn tussen de functionaliteit van brandweerkorpsen. Deze leden maken zich zorgen over deze verschillen. Zij begrijpen – mede naar aanleiding van recent gegeven antwoorden op Kamervragen – dat het aan het bestuur van elke veiligheidsregio is om op basis van het door hen opgestelde regionaal risicoprofiel keuzes te maken ten aanzien van aanvullende specialismen. Duikteams zijn bijvoorbeeld een aanvullend specialisme.

Leiden dergelijke regionale verschillen tot een verschil in beschermingsgraad en tot een vorm van rechtsongelijkheid?

Antwoord op vraag 12

Op een aantal punten ten aanzien van bijvoorbeeld brandweerzorg maar ook het risicoprofiel zijn minimum kwaliteitseisen vastgelegd in de regelgeving. Binnen deze kaders is het aan het verlengd lokaal bestuur om de brandweerzorg in te vullen en daarin zelf afwegingen te maken. Deze ruimte tot maatwerk geeft de mogelijkheid om de brandweerzorg af te stemmen op de risico’s en behoeften van de gemeenten binnen de regio.

Vraag 13

De voornoemde leden vragen hoe deze afweging gemaakt wordt en of dat in overleg gaat met alle veiligheidsregio’s?

Antwoord op vraag 13

Om regio’s te ondersteunen bij het maken van een bestuurlijke afweging kunnen door de veiligheidsregio’s zelf in gezamenlijkheid handreikingen worden opgesteld. Een voorbeeld hiervan is de handreiking «Bestuurlijk afwegingskader brandweerduiken». De afweging vindt op regionaal niveau plaats. Het is aan de betrokken gemeenteraden om hier het bestuur op te bevragen.

Vraag 14

Is er democratische controle op deze afweging en heeft de Minister – als stelselverantwoordelijke – hier ook invloed?

Antwoord op vraag 14

De democratische controle is een verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenteraden. Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van veiligheidsregio’s, waaronder de brandweerzorg. Hiermee ben ik ook verantwoordelijk voor de regelgeving die op het stelsel van veiligheidsregio’s van toepassing is. De Inspectie Justitie en Veiligheid ziet toe op de wettelijke taakuitvoering door de veiligheidsregio’s.

Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

Vraag 15

De leden van de D66-fractie lezen dat naast de grote betrokkenheid bij het werk en trots van het personeel op het vak, zorgen onder het brandweerpersoneel leven over de plaats van brandweerlieden in de organisatie. Er wordt een kloof ervaren door de werkvloer met het management. Bovendien wordt gesteld dat er te weinig geluisterd wordt naar de ideeën die leven op de werkvloer.

Hoe duidt de Minister deze uitkomsten?

Antwoord op vraag 15

In het algemeen geldt dat de betrokkenheid van brandweermensen bij het vak hoog is. Wel hebben de ontwikkelingen van de afgelopen jaren effecten op de organisaties en mensen gehad. De brandweer in Nederland heeft in de afgelopen jaren de grootste reorganisatie in zijn geschiedenis gerealiseerd. De voormalige ca. 400 gemeentelijke brandweerkorpsen, bestaande uit ca. 1.000 lokale posten, zijn samengevoegd tot 25 brandweerregio’s. Daarbij is «de winkel open gebleven», zonder concessies te doen aan de veiligheid in de samenleving of van het repressief brandweerpersoneel. Dat is mede te danken aan de professionaliteit van het brandweerpersoneel.

De reorganisatie heeft verschillende voordelen opgeleverd. Repressieve brandweermensen hebben in het onderzoek waardering geuit voor de professionalisering die de organisatie doormaakt. Maar elke schaalvergroting – dus ook deze – voedt gevoelens van afstand en vervreemding. Daarom is het belangrijk dat ook de binding met de eigen post en de direct leidinggevende hoog wordt gewaardeerd.

De ervaren kloof tussen werkvloer en management heeft al langere tijd de aandacht. Door Brandweer Nederland zijn in samenwerking met de vakorganisaties reeds diverse initiatieven ontplooid. Ook zijn er diverse initiatieven in de veiligheidsregio’s genomen om de afstand tussen het management en de werkvloer te verkleinen en de onderlinge afstemming te bevorderen. Het onderzoek bevestigt het belang om voor dit onderwerp aandacht te blijven vragen, zowel op regionaal als landelijk niveau.

Vraag 16

Is de Minister bereid met de verantwoordelijken in gesprek te gaan om tot praktische, zichtbare maatregelen te komen die deze ervaren kloof kunnen verkleinen?

Antwoord op vraag 16

Op 31 mei a.s. vindt mijn jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, de bestuurlijk portefeuillehouder Brandweer van het Veiligheidsberaad en de voorzitter van Brandweer Nederland plaats. Het onderzoek Beleving brandweerpersoneel wordt dan tevens besproken. In dit overleg ga ik vanuit mijn verantwoordelijkheid het gesprek aan met vertegenwoordigers van bestuur, management en vakorganisaties over de ervaren kloof en hoe hiermee om te gaan.

Vraag 17

Op welke manier kunnen initiatieven en ideeën van de werkvloer meer ruimte krijgen en beter benut worden?

Antwoord op vraag 17

Ik leg deze vraag graag voor aan de deelnemers van het overleg op 31 mei a.s. Daarnaast hecht ik er aan dat het personeel van de veiligheidsregio’s hierover binnen de regio’s met elkaar in gesprek gaat.

Vraag 18

De voornoemde leden constateren dat preventieve en repressieve werkzaamheden in de beleving van brandweerpersoneel nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Zij begrijpen de constatering dat preventieve maatregelen niet mogen leiden tot het verruimen van de opkomsttijden, maar zien ook de winst die nog behaald kan worden in het kader van preventieve maatregelen om de brandveiligheid van mensen te vergroten.

Kan de Minister toelichten welke stappen vooralsnog zijn gemaakt op het gebied van preventieve brandveiligheid?

Vraag 19

Kan de Minister voorts toelichten hoe ook binnen de brandweerorganisatie zelf de voorkoming, beperking en bestrijding van risico’s beter en meer verbonden worden zodat brandweerlieden beter bewust zijn van de relatie tussen preventie en repressie?

Antwoord op vraag 18 en 19

Er kan nog winst worden behaald met preventieve maatregelen om de brandveiligheid te vergroten. Dit sluit aan bij de (toekomst)visie van de brandweer in Nederland, «Brandweer over Morgen». Eén en ander is uitgewerkt in het rapport «RemBrand, brandveiligheid is coproductie», dat mijn voorganger in 2015 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. (Kamerstuk 29 517, nr. 105)

Op basis van dit rapport heeft het Veiligheidsberaad het programma RemBrand ingesteld. Dit is een interdisciplinair brandveiligheidsprogramma om de samenleving duurzaam brandveilig te maken. Met dit programma worden de opkomsttijden van de brandweer in een breder perspectief geplaatst: het is minstens zo belangrijk om brand te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen (weten hoe te) kunnen vluchten bij brand voordat de brandweer er is. Een risicogerichte brandveiligheidsaanpak met doelgroepenbenadering (bv. ouderen die langer zelfstandig thuis blijven wonen), een snelle detectie van brand, inzet op brandveilig meubilair en kennis van preventie bij de repressieve brandweermensen zijn efficiënte en effectieve maatregelen om brand, slachtoffers en schade te voorkomen dan wel te beperken. Binnen het programma RemBrand is daarom gekeken naar de hele keten van brandveiligheid. Kern van de aanpak is dat de brandweer, om levens te kunnen redden, meer inzet op preventieve maatregelen, maar het repressief optreden wel op peil houdt.

Vraag 20

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat de brandweerorganisatie en het brandweerpersoneel zich terecht zorgen maken over de beperkte aanwas van nieuwe vrijwilligers. Zij onderstrepen het feit dat juist het behoud van die vrijwilligheid essentieel is voor zowel de brandweerzorg als de rampenbestrijding. Klopt het dat de aanwas van nieuwe vrijwilligers afneemt?

Antwoord op vraag 20

De veiligheidsregio’s geven aan dat de beschikbaarheid van vrijwilligers verschilt per regio en per post. Dit is afhankelijk van diverse elementen waaronder karakter van het gebied.

Vraag 21

Kan de Minister de cijfers van nieuwe vrijwilligers in de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord op vraag 21

Mijn ministerie beschikt niet over de cijfers van nieuwe vrijwilligers in de afgelopen vijf jaar (2013–2018). Registratie van het personeel is een regionale verantwoordelijkheid van de werkgever; de veiligheidsregio’s. Zie antwoorden op vraag 8 en 9.

De Brandweerstatistiek van het CBS geeft enkel het totaal aantal vrijwilligers per jaar weer. Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) heeft mij laten weten dat er de afgelopen twee jaar ruim 2.000 nieuwe vrijwilligers zijn opgeleid tot Manschap A, op basis van beschikbare cijfers van de veiligheidsregio’s. Ook dit geeft geen volledig inzicht, omdat beroeps die tevens als vrijwilligers werken reeds over een opleiding beschikken. Vanaf 2017 worden de aantallen vrijwilligers landelijk op uniforme wijze bijgehouden, waardoor ook zicht is op de aanwas van nieuwe vrijwilligers.

Vraag 22

Welke oorzaken liggen eraan ten grondslag dat er steeds minder vrijwilligers bij de brandweer komen?

Antwoord op vraag 22

Repressieve brandweermensen in het onderzoek Brandweerstatistiek, zowel beroeps als vrijwillig, ervaren dat het steeds lastiger is om nieuwe vrijwilligers te werven. De aanwas van vrijwilligers laat overigens wel een verschillend beeld zien: op sommige plaatsen zijn er wachtlijsten, terwijl het op andere plaatsen in Nederland moeilijk is om nieuwe vrijwilligers te vinden. Ook zijn er plaatsen waar de brandweer zoekt naar mogelijkheden binnen het vrijwilligerschap om een post toch open te houden. Daarnaast moet er onderscheid gemaakt worden in de hoeveelheid vrijwilligers en de beschikbaarheid van die vrijwilligers op verschillende tijdstippen.

Een landelijke tendens lijkt te zijn dat mensen bereid zijn vrijwilligerswerk te doen als dit flexibeler en in korter durende verbanden kan worden ingevuld. Daarnaast wonen en werken mensen minder in dezelfde plaats dan vroeger, waardoor de bezetting van vrijwilligers op bepaalde tijden marginaal is. Verwachting is dat deze tendens de brandweer ook zal raken. Vrijwilligheid is dan ook voor de komende tijd onverminderd een belangrijk aandachtspunt.

Vraag 23

Ook zijn deze leden benieuwd of er zicht is op een ideale verhouding tussen beroepsbrandweer en brandweervrijwilligers.

Vraag 24

Zijn daar voorgeschreven percentages voor? Zo ja, worden deze momenteel gehaald?

Antwoord op vraag 23 en vraag 24

Deze afweging wordt regionaal gemaakt en is afhankelijk van de benodigde dekking en de frequentie van incidenten. Vaak is het zo dat in een meer landelijke omgeving – met minder incidenten – meer vrijwilligers ingezet worden. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio maakt deze afweging zelfstandig. Er zijn geen voorgeschreven percentages.

Vraag 25

De leden van de D66-fractie constateren dat het management laag gewaardeerd wordt door het brandweerpersoneel. Dit heeft ongetwijfeld uiteenlopende oorzaken, maar zij menen ook dat binnen de brandweerorganisatie een vrij hiërarchische manier van leidinggeven wordt gebezigd.

Kan de Minister aangeven of dit klopt?

Antwoord op vraag 25

De brandweer is van oudsher in sturingstermen een hiërarchische organisatie. Die hiërarchie komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het dragen van het uniform en de rangonderscheidingstekens. De bijbehorende manier van sturing geeft onder meer duidelijkheid ten tijde van operationele inzet.

Het is de vraag of het ongemak dat blijkens de belevingsrapportage door de brandweermensen op de werkvloer wordt ervaren het gevolg is van een hiërarchisch ingestoken organisatiemodel. Zo worden ploegchefs bijvoorbeeld bijzonder positief gewaardeerd. Een andere verklaring kan zijn dat de brandweerorganisaties de afgelopen jaren tijdens de regionalisatie een centralere aansturing hebben gehanteerd om de organisatie op orde te brengen. Elke veiligheidsregio kiest zijn eigen wijze van sturing en betrokkenheid van mensen, passend bij zijn eigen wensen en context.

Vraag 26

Wat is de visie van de Minister op de manier van leidinggeven binnen de brandweerorganisatie?

Antwoord op vraag 26

Het is aan de veiligheidsregio’s om de gewenste stijl te bepalen.

Vraag 27

De voornoemde leden constateren naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek dat de meerderheid van de respondenten positief is over de diversiteit in het korps. Zij zien echter ook dat 94% van de respondenten man is en slechts 6% vrouw en dat dit in feite een afspiegeling is van de gehele man/vrouw-verhouding in de brandweerorganisatie. Daar komt bij dat niet alleen op dit vlak de diversiteit binnen de brandweerorganisatie minimaal is, maar dat tevens weinig personen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse werkzaam zijn bij de brandweer. De organisatie is hiermee geenszins een representatieve afspiegeling van de maatschappij. Daarbij verwachten de aan het woord zijnde leden dat dit tevens effect heeft op de interne cultuur binnen de brandweer, waar sprake blijkt te zijn van discriminatie en seksuele intimidatie.

Hoe duidt de Minister dit?

Antwoord op vraag 27

Ik herken dat de diversiteit bij de brandweer beperkt is. Meer diversiteit is ook voor de brandweer belangrijk. Overigens zijn er veiligheidsregio’s die daar ook specifiek op inzetten.

Vraag 28

Hoeveel klachten en meldingen zijn er de afgelopen jaren gemaakt van discriminatie bij de brandweer?

Vraag 29

Hoeveel klachten en meldingen zijn er de afgelopen jaren gemaakt van seksuele intimidatie binnen de brandweer?

Antwoord op vraag 28 en 29

Er zijn geen landelijke cijfers bekend van meldingen van discriminatie of seksuele intimidatie bij de brandweer.

Vraag 30

Welke initiatieven lopen er om discriminatie en seksuele intimidatie binnen de brandweerorganisatie tegen te gaan?

Antwoord op vraag 30

Veiligheidsregio’s hebben als werkgever een eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van beleid of maatregelen op dit vlak. Medewerkers in de regio’s kunnen met signalen of klachten terecht bij de vertrouwenspersonen van de betreffende veiligheidsregio.

Vraag 31

Welke initiatieven lopen er om de diversiteit in de breedste zin van het woord bij de brandweer te vergroten? Is er zicht op de effectiviteit van dergelijke initiatieven?

Antwoord op vraag 31

Diverse regio’s zijn actief bezig met het bevorderen van diversiteit in de eigen organisatie. Daarnaast hechten de regio’s als collectief waarde aan het investeren op dit thema. Diversiteit is daarom voor de komende jaren een speerpunt in de gezamenlijke «Landelijke agenda brandweerzorg». Op basis daarvan ontwikkelt de Raad Brandweercommandanten momenteel een landelijk programma diversiteit.

Vraag 32

Is de Minister bereid met de organisatie te onderzoeken hoe de diversiteit binnen de brandweerorganisatie in de breedste zin van het woord vergroot kan worden?

Antwoord op vraag 32

Ik ben bereid om hierover met de betrokken partijen in gesprek te gaan. Ik zal dit onderwerp ook agenderen voor mijn jaarlijkse overleg op 31 mei a.s. met de vakorganisaties, de bestuurlijk portefeuillehouder Brandweer van het Veiligheidsberaad en de voorzitter van Brandweer Nederland. Ik vind het een goede ontwikkeling dat diversiteit een speerpunt is in de gezamenlijke «Landelijke agenda brandweerzorg».

Vraag 33

De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens het verzamelen van de onderzoeksgegevens tegen verschillende beperkingen werd aangelopen. Zo hanteren veiligheidsregio’s niet dezelfde set personele kerndefinities en worden verschillende personele registratiesystemen gebruik zodat koppeling van de systemen onmogelijk is.

Is de Minister het eens dat deze differentiatie tussen de verschillende veiligheidsregio’s onwenselijk is? Zo ja, op welke wijze is de Minister bereid deze differentiatie aan te pakken en te werken naar een eenduidige werkwijze?

Antwoord op vraag 33

Dit is het gevolg van de autonomie van de 25 veiligheidsregio’s – binnen de kaders van de regelgeving. Ik acht het van belang, ook in het kader van vergelijkbaarheid en leren van elkaar, dat een grotere uniformiteit tot stand wordt gebracht. Het stemt mij positief dat de veiligheidsregio’s inmiddels het belang van onderling vergelijkbare data erkennen. Om de regio’s daarbij te faciliteren is in 2017 besloten tot het inrichten van een Kenniscentrum Data-analyse veiligheidsregio’s bij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Daarbij zoekt het IFV de samenwerking met het CBS door middel van een data-alliantie. Met deze data-alliantie wordt de bij het CBS opgebouwde kennis op het gebied van de brandweerstatistiek gecombineerd met de vakinhoudelijke kennis van de veiligheidsregio’s om zo de informatievoorziening van en voor de veiligheidsregio’s naar een hoger niveau te brengen. Doel is te komen tot betrouwbare en objectieve informatie die aansluit bij de behoeften van de veiligheidsregio’s.

Vraag 34

Tevens vinden de voornoemde leden het zorgelijk dat de specificatie ziektemeldingen van het werken met gevaarlijke stoffen en meldingen van posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) niet worden geregistreerd. Uiteraard dient uiterst zorgvuldig met deze gegevens om te worden gaan, maar heeft de Minister op enige wijze zicht op de aantallen ziektemeldingen van het werken met gevaarlijke stoffen en meldingen van PTSS? Zo ja, hoe duidt de Minister deze cijfers? Is er een stijging of een daling zichtbaar van dergelijke meldingen? Op welke wijze worden brandweerlieden die kampen met PTSS geholpen?

Antwoord op vraag 34

De aantallen ziektemeldingen van het werken met gevaarlijke stoffen en meldingen van posttraumatische stressstoornis worden niet bijgehouden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In aanvulling op de reguliere arbozorg en collegiale nazorg op de werkvloer is in 2016 het landelijke Steunpunt Brandweer voor brandweerlieden met psychosociale klachten (en hun collega’s en familie) geopend. In de periode 2016–2017 zijn er 175 telefoontjes binnengekomen, waarvan er 51 hebben geleid tot individuele huptrajecten. De pilot loopt tot eind 2018. Deze zomer vindt afstemming plaats over de voortzetting van het Steunpunt. Dit Steunpunt wordt gefaciliteerd door Stichting de Basis. Deze stichting faciliteert soortgelijke steunpunten bij Defensie en Politie waardoor direct gebruik wordt gemaakt van de ervaringen bij deze geüniformeerde organisaties.

Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

Vraag 35

De aan het woord zijnde leden hebben al vaker vragen gesteld over de leegloop bij de brandweer of het uitrukken op maat. Omdat de bevoegdheden echter niet bij de Minister liggen maar bij de veiligheidsregio’s is moeilijk grip te krijgen op deze problematiek. Zowel het lokale bestuur als het landelijke bestuur hebben hier immers weinig directe zeggenschap. Deze leden zien dit als een groot probleem in de brandweerzorg. Zo zijn er grote verschillen in de veiligheidsregio’s onderling, bijvoorbeeld bij het uitrukken op maat. Nagenoeg geen van de respondenten vindt dat de kwaliteit van de hulpverlening van de brandweer verbetert door variabele voertuigbezetting. Zeker gezien eerdere incidenten waarbij er brandweermensen als eerste ter plekke zijn maar niet kunnen handelen. De voornoemde leden vragen dan ook aan de Minister deze flexibele voertuigbezetting onmogelijk te maken.

Dit is immers zowel voor de brandweermensen frustrerend, als voor de betrokkenen bij de brand. Het gevaar dat brandweermensen toch een brandend gebouw binnen gaan omdat zij willen handelen zodra zij ter plekke zijn is reëel. Omstanders kunnen immers ook druk uitoefenen omdat de brandweer immers ter plekke is.

Antwoord op vraag 35

Zie ook vraag 3. Het bestuur van de veiligheidsregio kan besluiten tot een andere samenstelling van basisbrandweereenheden, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. Dit laatste punt is van groot belang. Regio’s geven hieraan uitvoering door het uitvoeren van een Risico-inventarisatie en evaluatie en het opleiden en oefenen voor het werken met variabele voertuigbezetting. Ik zie geen aanleiding om dit niet langer toe te staan.

Vraag 36

De voornoemde leden vragen verder naar de brandweerstatistieken. Zo zijn er veiligheidsregio’s die geen statistieken bijhouden over PTSS. Er zijn geen duidelijke cijfers over het aantal mensen in repressieve functies bij de brandweer. Volgens de cijfers van het CBS is er echter een forse afname te zien in personeel. Dat vinden deze leden een erg kwalijke zaak. Zij delen de zorgen van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers over de statistieken over de prestaties van de brandweer. Het CBS heeft echter een waardevolle bijdrage aan het verzamelen van deze gegevens. Genoemde leden vragen dat het CBS ook in de toekomst door kan gaan met het verzamelen van gegevens over de brandweer.

Antwoord op vraag 36

Zie ook vraag 33. De veiligheidsregio’s hebben aangegeven over de eigen data te willen beschikken en zelf de kennis te willen opbouwen om deze data te kunnen analyseren. Het recent opgeleverde onderzoek Brandweerstatistiek vormt een belangrijke eerste stap. Om de continuïteit te waarborgen en de veiligheidsregio’s en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) de gelegenheid te bieden om tot een toekomstbestendige oplossing te komen heeft het ministerie de financiering voor 2017 en 2018 op zich genomen.

Om de regio’s daarbij te faciliteren is in 2017 besloten tot het inrichten van een Kenniscentrum Data-analyse veiligheidsregio’s bij het IFV. Daarbij zoekt het IFV de samenwerking met het CBS door middel van een data-alliantie. Met deze data-alliantie wordt de bij het CBS opgebouwde kennis op het gebied van de brandweerstatistiek gecombineerd met de vakinhoudelijke kennis van de veiligheidsregio’s om zo de informatievoorziening van en voor de veiligheidsregio’s naar een hoger niveau te brengen. Doel is te komen tot betrouwbare en objectieve informatie die aansluit bij de behoeften van de veiligheidsregio’s. Het IFV heb ik een bijdrage verstrekt ten behoeve van het ontwikkelen van de data-alliantie met het CBS.

Vraag 37

De leden van de SP-fractie constateren dat door de afname van beschikbare mensen er onderbezetting op sommige kazernes is en dat opkomsttijden niet altijd worden gehaald. De voornoemde leden maken zich hier ernstige zorgen over. Een oplossing hiervoor is volgens hen nadrukkelijk niet, zoals hierboven al uiteengezet, de variabele voertuigbezetting. Investeren in de brandweer en een ander model van zeggenschap zouden wel problemen kunnen oplossen. Zo zien de genoemde leden immers ook dat er «slechts een ruime minderheid vindt dat er sprake is van wederzijds begrip tussen werkvloer en management».

Wat gaat de Minister hierop ondernemen? Is hij bereid de zeggenschap over de brandweer weer bij het ministerie te beleggen, of echt lokaal te houden zodat er betere democratische controle mogelijk is door de gemeenteraad? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 37

Met de komst van de Wet veiligheidsregio’s in 2010 en de verplichte regionalisering van de brandweer in 2014 is expliciet gekozen voor het inrichten van regionale brandweerkorpsen. Uw verzoek om over te gaan naar een nationale brandweer of een lokale brandweer beoogt een stelselwijziging. Er is op dit moment geen aanleiding om hiertoe over te gaan. In 2019 vindt de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s plaats. Ik wacht deze evaluatie af.

Vraag 38

Verder lezen de aan het woord zijnde leden dat er slechts een kleine meerderheid brandweerlieden vindt dat zij voldoende in staat worden gesteld hun vakbekwaamheid op peil te houden en dat zij voldoende kunnen oefenen. Ook dat baart zorgen bij de voornoemde leden.

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de veiligheid van zowel het brandweerpersoneel als de betrokkenen bij een brand beter gewaarborgd worden?

Antwoord op vraag 38

Op basis van dit onderzoek is er geen verband aan te tonen tussen «een kleine meerderheid die….» en «noodzaak tot beter waarborgen van veiligheid van brandweerpersoneel». Om dit verband aannemelijk te maken zou een verdiepend onderzoek nodig zijn.

Uit het onderzoek Beleving brandweerpersoneel blijkt een hoge waardering voor vakbekwaamheid binnen de organisatie. De afgelopen jaren is door de brandweer veel geïnvesteerd in vakbekwaamheid. Het «Versterkingsplan brandweeronderwijs» is daar het belangrijkste voorbeeld van, maar ook de modernisering van de opleidingen en de komst van de «Elektronische leeromgeving» kunnen worden genoemd.

De meerderheid van de respondenten vindt dat ze voldoende in staat wordt gesteld om vakbekwaamheid op peil te houden. Ook is de waardering voor brandweeroefeningen overwegend positief ten aanzien van kwaliteit en relevantie. Wel moeten oefeningen sneller geactualiseerd en herzien worden, gezien het gegeven van steeds minder uitrukken en daarmee minder ervaring, een veranderende en complexer wordende samenleving, en steeds meer beschikbare kennis over ons optreden en over risico’s en effecten. Hier wordt door de brandweer samen met het Instituut Fysieke Veiligheid op ingespeeld door meer casuïstiek toe te voegen en variatie aan te brengen in oefeningen.

Vraag 39

Niet alle veiligheidsregio’s zijn blijkbaar in staat hiervoor zorg te dragen. Ook geeft een ruime minderheid van de brandweerlieden aan de wettelijke rusttijden in acht te nemen. Wat gaat de Minister hier aan doen?

Antwoord op vraag 39

Werk- en rusttijden zijn een verantwoordelijkheid van de werkgever – de veiligheidsregio’s – waarop toezicht wordt gehouden door de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

Vraag 40

Een belangrijk aandachtspunt dat uit de focusgroepen naar voren kwam is de positie van vrijwilligers ten opzichte van beroepsbrandweerlieden. Het gevoel bestaat dat in de brandweerorganisatie meer aandacht zou zijn voor beroepsbrandweerlieden dan voor vrijwilligers. Nagenoeg iedereen vindt dat het steeds lastiger wordt om nieuwe vrijwilligers te werven. Het regeerakkoord heeft expliciet aandacht voor de inzet van vrijwilligers bij de brandweer.

Op welke wijze geeft de Minister invulling aan de afspraak in het regeerakkoord dat deze inzet wordt ondersteund?

Antwoord op vraag 40

Over de invulling van het programma gericht op de inzet van vrijwilligers ben ik in overleg met het Veiligheidsberaad. Daarbij worden ook de vakorganisaties betrokken. Ik verwacht u hierover na de zomer te kunnen informeren.

Vraag 41

Is de Minister met deze leden van mening dat de brandweer niet zonder vrijwilligers kan? Wat kan de Minister eraan bijdragen dat deze vrijwilligers de aandacht krijgen die ze verdienen? Veel vrijwilligers combineren hun functie bij de brandweer met een reguliere baan. Dat kan knelpunten opleveren.

Antwoord op vraag 41

Uit de Brandweerstatistiek komt naar voren dat de huidige brandweerorganisatie voor meer dan 70% uit vrijwilligers bestaat. Zij zijn cruciaal voor een adequate brandweerzorg. In het in het Regeerakkoord aangekondigde programma ten behoeve van de inzet van vrijwilligers zal aandacht zijn voor de knelpunten die vrijwilligers ervaren en voor factoren die nieuwe aanwas beperken.

Vraag 42

Ziet de Minister mogelijkheden om ruimte en begrip bij werkgevers te vergroten en ziet hij daarbij een rol voor zichzelf?

Antwoord op vraag 42

Binnen het in het Regeerakkoord aangekondigde programma ten behoeve van de inzet van vrijwilligers zal ook aandacht zijn voor de rol van de werkgever en hoe deze bij de brandweer betrokken kan worden.

Vraag 43

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij te lezen dat het Veiligheidsberaad heeft besloten om de onderzoeken periodiek te herhalen. De voornoemde leden vragen de Minister in te gaan op de zorgen die de Vakvereniging Brandweervrijwilligers in een brief heeft geuit over de beschikbaarheid van betrouwbare statistische gegevens, nu het CBS ervoor heeft gekozen om de brandweerstatistiek te schrappen uit het statistisch programma en er weliswaar financiering voor 2017 en 2018 is toegezegd, maar het vervolg onzeker is.

Antwoord op vraag 43

Zie antwoord op vraag 36.

Vraag 44

In hoeverre is ook de beschikbaarheid van betrouwbare data in de toekomst gewaarborgd?

Antwoord op vraag 44

Ik monitor de ontwikkelingen nauwgezet en heb er vertrouwen in dat het Veiligheidsberaad en het Instituut Fysieke Veiligheid samen met het CBS de benodigde stappen zetten om de beschikbaarheid van betrouwbare data in de toekomst te waarborgen.

Naar boven