29 407 Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

Nr. 181 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2013

Met deze brief geef ik gevolg aan de toezeggingen die ik onder meer heb gedaan tijdens het Algemeen Overleg van 17 (Kamerstuk 29 407, nr. 178) en van 31 oktober 2013, om de Kamer te informeren over een aantal onderwerpen. Dit betreft:

  • 1. De door Nederland gegeven beantwoording van vragen voor het in opdracht van de Europese Commissie door het internationale bureau ICF GHK uitgevoerde onderzoek naar migratie en sociale zekerheid;

  • 2. Cijfers over de verhouding tussen de arbeidsmigratie vanuit Nederland naar andere lidstaten en vice versa;

  • 3. Verzoek van de gemeente Rotterdam over uitbreiding van de uitwisseling van gegevens met andere overheidsorganisaties met het oog op de registratie van arbeidsmigranten;

  • 4. Het inningspercentage van de € 90 miljoen aan boetes die zijn opgelegd aan malafide uitzendbureaus;

  • 5. Gecertificeerde versus niet-gecertificeerde uitzendbureaus;

  • 6. Onderbouwing van de lastenverlichting bij de herziening Wet arbeid vreemdelingen.

1. De door Nederland gegeven beantwoording van vragen voor het in opdracht van de Europese Commissie door ICF GHK uitgevoerde onderzoek naar migratie en sociale zekerheid

Met mijn brief van 16 oktober jl. informeerde ik u over de conclusies van het onderzoek van het internationale bureau ICF GHK naar migratie en sociale zekerheid, dat is verricht op verzoek van de Europese Commissie.1 In deze brief gaf ik aan dat ook Nederland ten behoeve van dit onderzoek antwoorden op de gestelde vragen gaf. De antwoorden treft u aan in bijlage 12. De in deze antwoorden opgenomen cijfers over de Wajong3 zijn niet goed verwerkt in het onderzoekrapport van het ICF GHK. Volgens dit onderzoekrapport werden in 2011 870 uitkeringen aan niet actieve EU-migranten krachtens de Wajong betaald (0,4% van het totaal aantal Wajong-uitkeringen). Volgens mijn gegevens zijn dat echter 1750 uitkeringen (0,9%). De juiste cijfers liggen dus hoger dan de cijfers in het onderzoeksrapport van het ICF GHK.

Daarom heb ik de Administratieve Commissie van de Europese Commissie verzocht om zowel rectificatie van de cijfers als om de opname van een aantal nuancerende opmerkingen.4

Tevens blijf ik van mening dat op grond van het ICF GHK rapport weinig conclusies zijn te trekken over uitkeringstoerisme door niet actieve EU-migranten in Nederland. De reden daarvoor is dat het onderzoek daartoe te beperkt is, want het omvat alleen de Wajong en de Toeslagenwet5 en niet bijvoorbeeld de bijstandsuitkering. In de Wajong en Toeslagenwet gaat het op dit moment weliswaar om lage aantallen uitkeringen voor niet actieve EU-migranten, maar er is wel sprake van een toename.

2. Cijfers over de verhouding tussen de arbeidsmigratie vanuit Nederland naar andere lidstaten en vice versa

Mijn tweede toezegging betreft het aantal Nederlanders dat in andere lidstaten werkt en het aantal EU-burgers dat in Nederland werkt. Dezelfde vraag werd gesteld bij de schriftelijke voorbereiding van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2014. Bij deze laatstgenoemde vraag werd door de Tweede Kamer verwezen naar cijfers uit een column van de heer Bouman.6

Statistieken van EUROSTAT laten zien dat in 2012 circa 500 duizend Nederlanders in andere EU-lidstaten leefden en 310 duizend personen uit andere EU-lidstaten in Nederland. Het aantal EU-burgers dat in Nederland werkte, bedroeg circa 166 duizend. Er werkten ruim 228 duizend Nederlanders in andere EU-lidstaten. Deze cijfers komen overeen met de cijfers die de heer Bouman in zijn column noemt. Hij spreekt in zijn column over een «immigratietekort» van 0,7 procent. Hij doelt hiermee op het feit dat het aantal Nederlanders dat in 2012 in andere EU-lidstaten werkte groter was dan het aantal EU-burgers dat in Nederland werkte. Dit verschil (circa 62 duizend), is uitgedrukt als percentage van het totaal aantal arbeidzame personen in Nederland (in 2012 circa 8,4 miljoen). De werkelijke aantallen kunnen echter afwijken van de hierboven genoemde cijfers, omdat deze hiervoor genoemde cijfers alleen betrekking hebben op geregistreerde personen. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat een substantieel deel van de migranten niet is geregistreerd.

3. Verzoek van de gemeente Rotterdam over uitbreiding van de uitwisseling van gegevens met andere overheidsorganisaties met het oog op de registratie van arbeidsmigranten

Deze toezegging betreft een reactie op Kamervragen tijdens het Algemeen Overleg EU-arbeidsmigratie van 17 oktober 2013 (Kamerstuk 29 407, nr. 178), naar aanleiding van signalen van de gemeente Rotterdam, dat meer gedaan zou kunnen worden om de registratie van EU-migranten te verbeteren via gegevensuitwisseling met andere overheidorganisaties.

Het kabinet voert in overleg met de VNG en een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, een actief beleid ter verbetering van de in- en uitschrijving van EU-arbeidsmigranten. Bij een hogere kwaliteit van de basisregistratie kunnen gemeenten de gemeentelijke voorzieningen immers beter afstemmen op het aantal inwoners. EU-migranten kunnen na inschrijving aanspraak maken op dezelfde rechten en plichten als andere inwoners van Nederland. Daarom richt het Rijk zich op een zo volledig mogelijke registratie van migranten. Dat betekent dat iedereen die zich moet registreren dat ook doet, dat de informatie zo compleet mogelijk is en dat mensen zich uitschrijven als ze weer vertrekken. De invoering van de Wet Basisregistratie Personen en de pilot Registratie Eerste Verblijfsadres zijn voorbeelden van maatregelen voor het verbeteren van de basisregistratie.

Een ander aandachtspunt is het verbeteren van de informatiedeling tussen verschillende overheidsorganisaties. Gemeenten kunnen de Inspectie SZW verzoeken om adresgegevens van door de Inspectie aangetroffen werknemers met hen te delen. Ook kunnen gemeentelijke afdelingen burgerzaken sinds juli 2013 adresgegevens raadplegen uit de polisadministratie van UWV via SUWInet-Inkijk.

Als mensen binnen een periode van een half jaar langer dan vier maanden in Nederland verblijven, moeten zij zich als ingezetene inschrijven. Met de komst van de RNI wordt de afstemming tussen de bestaande sectorale registraties van niet-ingezetenen daardoor verbeterd, maar ook kunnen de gegevens over niet-ingezetenen uit een centrale registratie eenvoudiger dan voorheen worden verstrekt aan de verschillende overheidsorganen die deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken.

Degenen die werken zijn straks bekend als niet-ingezetenen in de RNI, samen met andere personen die een actieve relatie met de Nederlandse overheid hebben en niet in Nederland wonen. Voor Rijk en gemeenten is het belangrijk te weten hoeveel EU-arbeidsmigranten in Nederland wonen en werken. Bijvoorbeeld om effectief huisvestingsbeleid te maken en te handhaven. Uit de registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) kunnen uit hoofde van andere wet- en regelgeving rechten en plichten voortvloeien. Bijvoorbeeld het recht op inschrijving als woningzoekende en de plicht om gemeentelijke belastingen te betalen. Veel arbeidsmigranten zijn echter niet in de GBA geregistreerd. Een deel van de arbeidsmigranten is niet verplicht zich te laten registreren omdat ze hier heel kort verblijven, een deel staat onbewust niet of niet goed geregistreerd en een andere deel wil bewust buiten beeld blijven. Voor de migranten die zich onbewust of bewust niet laten registreren is een aantal in meer of mindere mate dwingende maatregelen ingesteld.

Samen met de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en met gemeenten, waaronder de gemeente Rotterdam, zal ik in dit kader graag nader verkennen welke mogelijkheden er zijn om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van gemeenten of niet-ingezetenen na vier maanden nog economisch actief zijn. Zolang er voor het voorgaande punt geen oplossing is gevonden, willen gemeenten, waaronder Rotterdam, de inkijkfunctie bij SUWInet verbreden: zij willen graag inzicht in wie de werkgever van een EU-arbeidsmigrant is. Dan kunnen zij via de werkgever achterhalen of arbeidsmigranten na vier maanden nog steeds in Nederland werken en zich dus als ingezetene moeten laten registreren.

De Inspectie SZW deed een onderzoek naar de beveiliging van de gegevens die gemeenten via SUWInet ontvangen7. SUWInet is een toepassing die is ontwikkeld om de samenwerking tussen de SVB, het UWV en de gemeentelijke sociale diensten te bevorderen voor taken in het domein werk en inkomen, te bevorderen. In dit onderzoek is geconstateerd dat slechts vier procent van de 80 onderzochte gemeenten aan de zeven essentiële normen voldoet. Om redenen van privacy, beheersbaarheid en verantwoordelijkheidsverdeling is het niet wenselijk deze functie verder uit te breiden Daarom is uitbreiding van gegevens die het UWV via SUWInet aan gemeenten levert momenteel niet aan de orde.

4. Het inningspercentage van de € 90 miljoen aan boetes die zijn opgelegd aan malafide uitzendbureaus

In de voortgangsbrief Aanpak Malafide Uitzendbureaus (AMU) van 15 oktober jl. (Kamerstuk 17 050, nr. 442) staan de bedragen die in de periode 2012–2013 in het kader van de aanpak malafide uitzendbureaus aan sancties8 zijn opgelegd door Inspectie SZW, de Belastingdienst en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU). In totaal gaat het om ruim € 90 miljoen. Inmiddels is ongeveer 70 procent van de boetes geïnd die de Inspectie SZW heeft opgelegd. Een deel van de opgelegde boetes is nog niet inbaar, omdat de betalingstermijn nog niet is verstreken. Deze boetes zijn namelijk recent opgelegd.

Voor de Belastingdienst geldt dat het nog te vroeg is om aan te geven welk deel aan navorderings- en naheffingsaanslagen plus boetes daadwerkelijk is geïnd. Daarvoor zijn de opgelegde aanslagen te recent. Hoewel de Belastingdienst doorgaans goede invorderingsresultaten heeft, leidt het opleggen van aanslagen in de uitzendbranche doorgaans tot relatief veel bezwaar- en beroepsprocedures. Hierdoor is het noemen van bedragen en percentages in deze fase niet mogelijk.

De SNCU kan niet exact aangeven welk percentage van de door hun stichting opgelegde boetes is betaald. De stichting heeft nog geen inzicht in de recente inningspercentages, maar geeft aan dat op basis van ervaringen uit het verleden ongeveer 40 procent wordt betaald. Een deel van het geld wordt niet betaald, omdat de beboete bureaus zijn gestopt of failliet zijn gegaan.

5. Gecertificeerde versus niet-gecertificeerde uitzendbureaus

Tijdens het Algemeen Overleg Handhaving op 31 oktober 2013 is gevraagd inzicht te geven in de verdeling van de overtredingen over gecertificeerde en niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Tijdens het VAO Arbeidsmarkt op 14 november (Handelingen II 2013/14, nr. 24, VAO Arbeidsmarktbeleid SZW (AO d.d. 31 oktober 2013) is hier ook naar gevraagd en ook of informatie kan worden gegeven over hoe deze cijfers zich verhouden tot het aantal mensen dat wordt uitgezonden. Onderstaand wordt op beide vragen ingegaan.

Cijfers project intermediairs

De Inspectie SZW maakt bij de selectie van uitzendbureaus die ze controleert gebruik van risicoanalyse en/of meldingen en signalen die ze van derden ontvangt. Dit doet de Inspectie SZW om de kans op het vinden van overtredingen te vergroten en misstanden aan te pakken. In 2012 heeft de Inspectie SZW in het project intermediairs 349 uitzendbureaus gecontroleerd. 9 Bij 95 van deze gecontroleerde uitzendbureaus heeft de Inspectie SZW overtredingen aangetroffen. Van deze 95 waren 45 gecertificeerd en 50 niet. In percentages betekent dit dat 23 procent van de gecontroleerde gecertificeerde uitzendbureaus de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) of de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) overtreden heeft tegenover 33 procent van de gecontroleerde niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Eind 2012 waren 3.100 ondernemingen gecertificeerd.

Kanttekeningen bij de cijfers

Van belang is bij deze cijfers te realiseren dat:

  • er gericht onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van meldingen en risico-analyse. Deze percentages zeggen alleen iets over het percentage overtredingen van gecontroleerde uitzendbureaus en zijn niet te extrapoleren naar de hele sector omdat het geen aselecte steekproef betreft. Deze gegevens zijn dus niet representatief voor de hele sector;

  • er voor een goed beeld sprake zou moeten zijn van een aselecte steekproef, maar dat zou geen efficiënte inzet van inspectiemiddelen is. Immers, de Inspectie SZW kan beter daar controleren waar de verwachting is dat er iets aan de hand is;

  • er geen versleuteling is van het aantal overtredingen ten opzichte van het totaal aantal uitzendkrachten dat de betreffende onderneming plaatst omdat deze cijfers niet beschikbaar zijn. Zo telt bijvoorbeeld één overtreding bij een onderneming met 100.000 uitzendkrachten even zwaar als 10 overtredingen bij een onderneming met 15 uitzendkrachten.

Door bovengenoemde punten kan slechts beperkte waarde worden gehecht aan deze cijfers als beeld voor de vergelijking tussen gecertificeerde en niet-gecertificeerde uitzendbureaus en van de sector als geheel.

Malafiditeit

Deze cijfers geven aan dat er zowel bij gecertificeerde als niet-gecertificeerde uitzendbureaus de Wav of WML wordt overtreden. De cijfers laten voorts zien dat bij de gecontroleerde niet-gecertificeerde uitzendbureaus dat percentage tien procentpunten hoger ligt. Het percentage overtredingen zegt niets over de mate van malafiditeit. Van malafiditeit is sprake als een uitzendbureau systematisch en moedwillig de wet overtreedt. Het kan bij deze overtredingen ook gaan om niet moedwillige fouten.

Balans opmaken

Zoals ik in de voortgangsbrief AMU van 15 oktober jl. (Kamerstuk 17 050, nr. 442) heb aangegeven zal ik in maart 2014 de balans opmaken van de verbeteringen van de zelfregulering.10 Daarbij zal bekeken worden of de kwaliteit en het onderscheidende karakter van het keurmerk voldoende is verbeterd en het aantal gecertificeerde uitzendbureaus is toegenomen. Hierbij zal ik ook de voors en tegens bezien van een nauwere samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid naar aanleiding van de motie Kerstens.11

6. Onderbouwing van de lastenverlichting bij de herziening Wav

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wav op 17 april 2013 (Handelingen II 2013/14, nr. 76, item 8, blz. 77–88) heb ik toegezegd te onderbouwen waarom de administratieve lasten voor de werkgevers als gevolg van deze wet zullen afnemen.

Allereerst hoeven inleners niet langer een kopie van de identiteitsbewijzen van werknemers uit de Europese Economische Ruimte te bewaren. Dit scheelt de inlenende werkgevers circa € 1,7 miljoen per jaar. Daarbij is van de volgende veronderstellingen uitgegaan. Er werken 100.000 EU-burgers via een uitzendbureau in Nederland die gemiddeld 1,5 arbeidscontract afsluiten. Het bewaren van een identiteitsbewijs gedurende vijf jaar kost 20 minuten en de kosten per uur bedragen € 35,–.

Daarnaast zullen de administratieve lasten voor de individuele werkgever die een tewerkstellingsvergunning (twv) aanvraagt weliswaar stijgen, maar omdat het aantal twv ’s daalt, zullen de lasten per saldo lasten afnemen. Doordat een twv nog maar voor maximaal een jaar kan worden verleend, moeten werkgevers vaker een twv aanvragen als het hen niet lukt om de vacature door middel van prioriteitgenietend aanbod te vervullen. Dit betekent dat een werkgever opnieuw zal moeten werven en daarvoor de benodigde advertenties e.d. zal moeten plaatsen. Echter, omdat het de verwachting is dat als gevolg van deze wet nog maar zelden een (arbeidsmarktgetoetste) twv zal worden afgegeven, zal de totale administratieve lastendruk substantieel dalen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 29 407, nr. 177.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

X Noot
4

De Administratieve Commissie is een Commissie die is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

X Noot
5

Deze wet vult het inkomen aan tot het sociaal minimum van personen die een uitkering ontvangen krachtens de WW, ZW, WIA, WAO, Wajong, WAZ, Wazo of IOW.

X Noot
7

Kamerstuk 32 761, nr. 55.

X Noot
8

Bijvoorbeeld boetes, naheffingen, schadevergoedingen en nabetalingen.

X Noot
9

Deze cijfers zijn anders dan de cijfers uit het Jaarverslag 2012 van de Inspectie SZW. In het jaarverslag van de Inspectie SZW zijn cijfers opgenomen over afgeronde productiezaken in 2012. Dat kunnen dus ook onderzoeken zijn die in 2011 gestart zijn. De cijfers over onderverdeling gecertificeerd en niet-gecertificeerd in 2012 betreffen door de Inspectie SZW in 2012 gestarte onderzoeken. Hier is voor gekozen voor de vergelijking met cijfers over overtredingen van gecertificeerde en niet-gecertificeerde uitzendbureaus die reeds gecommuniceerd zijn over eerdere jaren.

X Noot
10

Kamerstuk 17 050, nr. 446.

X Noot
11

Kamerstuk 17 050, nr. 446.

Naar boven