Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2014
Uw Kamer heeft mij in brief van 30 oktober 2014, en in brief van 13 november 2014
enkele vragen gesteld over het alcoholslotprogramma.
Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie geef ik u hierbij antwoord.
U verzoekt te vernemen wanneer er van de zijde van Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (verder de Afdeling) duidelijkheid over het alcoholslotprogramma
te verwachten is. Tevens verzoekt u zo spoedig mogelijk geïnformeerd te worden over
de uitspraak en de gevolgen hiervan voor het alcoholslotprogramma. Ik zal uw Kamer
zo spoedig mogelijk informeren over de uitspraak en de consequenties hiervan. Het
is aan de Afdeling te bepalen wanneer uitspraak wordt gedaan. Ik kan uw Kamer daarom
niet melden wanneer dit zal zijn.
Uw Kamer verzoekt mij verder te reageren op het signaal dat het Openbaar Ministerie
(OM) niet in beroep gaat tegen uitspraken van de rechter waarbij de oplegging van
een maatregel in het kader van het alcoholslotprogramma wordt vernietigd. Zoals u
weet wordt het alcoholslotprogramma niet in strafrecht, maar in het bestuursrecht
opgelegd. Dit zijn gescheiden trajecten. Het OM kan dus niet in beroep gaan tegen
uitspraken over een bestuursrechtelijke maatregel opgelegd door het CBR. Wel is het
mogelijk dat het OM door de strafrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard als in
het bestuursrechtelijke traject al een alcoholslotprogramma is opgelegd; er zou dan
volgens de strafrechter sprake zijn van dubbele bestraffing. Het OM heeft daar cassatieberoep
tegen ingesteld. Naar verwachting zal de Hoge Raad in maart 2015 uitspraak doen. Indien
het OM de komende periode door zou gaan met het aanbrengen van alcoholzaken waarin
een ASP is opgelegd, brengt dit zowel de officier van justitie als de strafrechter
in een ongemakkelijke positie. Gelet hierop heeft het College van procureurs-generaal
besloten om met ingang van 1 december de officieren van justitie te instrueren om
zaken waarin al een ASP is opgelegd door het CBR tot nader order niet op zitting te
brengen. Mocht er toch nog een ASP-zaak op zitting staan of komen waarin het OM door
de strafrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat door het CBR reeds een ASP
is opgelegd, is de lijn overigens nog steeds dat de officier van justitie in hoger
beroep gaat.
Uw Kamer verzoekt mij tevens in te gaan op de vraag hoe de ontwikkelingen die zich
in de strafrechtkolom voordoen ten aanzien van de toepassing van het alcoholslotprogramma
zich verhouden tot het opschorten van het opleggen van het alcoholslotprogramma door
het CBR. Daarover kan ik u melden dat zich geen ontwikkelingen in de strafrechtkolom
hebben voorgedaan die van invloed zijn geweest op het besluit van het CBR om tijdelijk
geen alcoholslotprogramma’s op te leggen. Dit besluit is genomen op basis van signalen
van de Raad van State, waarover ik u eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 29 398, nr. 425).
Tot slot vraagt u mij aan te geven in welke mate het alcoholslotprogramma de facto
nog wordt uitgevoerd zoals eerder door regering en Kamer beoogd en met welk effect.
Het alcoholslotprogramma wordt, voor degenen die al deelnemen, nog steeds uitgevoerd
zoals beoogd. Het verschil is dat er tijdelijk geen extra instroom is van nieuwe deelnemers
aan het programma. De effecten van het alcoholslotprogramma over de afgelopen 2,5 jaar
zijn onderzocht in een wettelijk voorgeschreven evaluatie, die u onlangs hebt ontvangen
(Kamerstuk 29 398, nr. 430). Deze evaluatie is vooral gericht op de uitvoering van het programma en mogelijke
verbeteringen daarbij en nog niet zozeer op effecten op de verkeersveiligheid.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus