29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 138 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2014

Het benutten van kennis is belangrijk voor de samenleving. Het stelt ons in staat onze omgeving te begrijpen en vorm te geven en passende oplossingen te vinden voor onze maatschappelijke uitdagingen. Maatschappelijke uitdagingen vormen de groeimarkten van morgen; kennis en kenniscirculatie zijn daardoor ook van economisch belang. Het wetenschappelijk onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan kennisontwikkeling. Intellectueel eigendom, in het bijzonder in de vorm van octrooien, speelt een relevante rol bij het benutten van kennis. Vanuit dit perspectief zijn in het rapport «Benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek» kansen in beeld gebracht rond het benutten van intellectueel eigendom op resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken treft u hierbij mijn reactie aan op dit rapport van de KNAW, VSNU, NFU en NWO. Het rapport is u op 7 maart 2014 toegezonden (Kamerstuk 29 338, nr. 131).

De concrete aanleiding van mijn verzoek aan de KNAW, VSNU, NFU en NWO was een toezegging in het algemeen overleg op 4 juli 2012 (Kamerstuk 29 338, nr. 117). Dit verzoek betrof het inventariseren en analyseren van de bestaande praktijk bij het benutten van intellectueel eigendom op resultaten van wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder octrooien, vanuit een oogpunt van kansen, en daarbij mogelijk aanbevelingen te doen. Op 20 maart 2013 heb ik u geïnformeerd over dit verzoek en over de sterke ontwikkeling die de kennisinstellingen doormaken op het gebied van kennisbenutting in bredere zin (Kamerstuk 29 338, nr. 118). Deze ontwikkeling, mede ondersteund door overheidssubsidies, is verankerd in de prestatieafspraken van OCW met de instellingen voor hoger onderwijs.

KNAW, VSNU, NFU en NWO hebben gezamenlijk, onder voorzitterschap van de KNAW, hun licht laten schijnen op het deelonderwerp benutting van intellectueel eigendom op resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

De positieve ontwikkelingen die in het rapport worden beschreven, spreken mij aan. Zo wordt onder meer toegelicht dat het gemiddeld aantal jaarlijkse aangevraagde octrooien van Nederlandse universiteiten vergelijkbaar is met het gemiddelde van universiteiten in Europa en de VS. Bij meer dan twee derde van de Nederlandse octrooien is sprake van overdracht van het octrooi aan bestaande of nieuwe bedrijven dan wel verlening van licenties. Octrooien blijven dus niet «op de plank bij de kennisinstellingen liggen».

KNAW, VSNU, NFU en NWO vinden een nationaal octrooifonds niet nodig en niet wenselijk. Dat zou de kritische kostenafweging verstoren voor het al dan niet aanvragen van octrooi. Deze conclusie deel ik.

Het gaat goed in Nederland, én het kan beter, aldus het rapport van de KNAW, VSNU, NFU en NWO. Volgens het rapport is er namelijk onbenut potentieel dat de kennisinstellingen (universiteiten, UMC’s en instituten bij NWO en bij de KNAW) kunnen aanboren. De kern van die boodschap ligt in betere kenniscirculatie, een perspectief dat ook de WRR onlangs heeft geschetst in het rapport «Naar een lerende economie», zodat kennis en ideeën beter worden benut. Als kennis meer gaat stromen, leidt die dynamiek ertoe dat meer kansen worden benut. Dat versterkt welvaart en welzijn in Nederland. Deze brede boodschap heeft het kabinet in zijn reactie op het rapport van de WRR van harte onderschreven (Kamerstuk 27 406, nr. 209).

Kenniscirculatie en valorisatie gaan over meer dan octrooien. Van belang is dat de benutting van kennis van alle disciplines en in alle verschillende vormen meer aandacht krijgt. Daarom heb ik u vorig jaar ook de voorstellen van de VSNU en de Vereniging Hogescholen voor de ontwikkeling van een brede set valorisatie-indicatoren toegestuurd. In deze indicatoren moet de geschakeerdheid van de benutting van kennis zichtbaar worden in het kader van de derde wettelijke taak van universiteiten en hogescholen, te weten dat zij kennis overdragen ten behoeve van de maatschappij. De professionalisering van valorisatie in universiteiten en hogescholen is opgenomen in de prestatieafspraken die de Minister van OCW heeft gemaakt met de instellingen en ze wordt ondersteund door het Valorisatieprogramma van EZ en OCW.

Dit bredere perspectief op kenniscirculatie is te beschouwen als het kader voor de aanbevelingen in het rapport. Het rapport doet vijf aanbevelingen waarmee kennisinstellingen onbenut potentieel kunnen aanboren en nog beter kunnen zorgen voor kenniscirculatie. De kern is in mijn ogen samen te vatten als het benutten van kansen door meer te verbinden en te professionaliseren. Het gaat om het verbinden van kennis en leervermogen zowel binnen als tussen kennisinstellingen en met de (potentiële) gebruikers van kennis in de samenleving waaronder het bedrijfsleven en om verdere professionalisering om de kwaliteit van kenniscirculatie te verhogen. Het gaat om lange-termijn-verbeteringen en dat vraagt dan ook om tijd en een consistente koers. Hieronder noem ik de aanbevelingen en geef ik mijn standpunt daarbij. Daarna ga ik nog in op de mogelijke risico’s in de discussie rond de benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek die in het rapport worden genoemd.

1. Aanbevelingen

1.1 Intervisie

Het rapport stelt dat de VSNU, NFU, NWO en de KNAW onderlinge intervisie van de Technology Transfer Offices (TTO’s) c.q. TTO-functies kunnen organiseren en stimuleren om het doorlopen van de leercurve te versnellen.

Het goede van deze aanbeveling is dat zij kennisinstellingen verbindt en dat zij een verdere professionalisering bevordert. Met intervisie kan de kans worden gecreëerd dat TTO’s op een meer gestructureerde wijze van elkaar leren.

Een eerste bijeenkomst hierover van de VSNU, NFU, NWO en de KNAW met alle TTO’s heeft recent plaatsgevonden. Daarin is besproken hoe de beoogde onderlinge intervisie vormgegeven gaat worden en hoe het overleg een periodiek vervolg krijgt zodat de ontwikkelingen op dit gebied met elkaar gedeeld worden.

1.2 Stevig mandaat

Het rapport geeft aan dat besturen van universiteiten en instituten verder moeten investeren in de kwaliteit van hun TTO’s. Hierbij past dat een TTO een stevig mandaat heeft en dat mandaat ook kan dragen. Daarom moet een TTO in staat zijn om medewerkers met een passend expertiseniveau aan te trekken.

De aanpak streeft een versterking na die mij aanspreekt. Door (medewerkers van) de TTO dichter bij de werkvloer te brengen, komen verbindingen tussen onderzoekers en de gebruikers van kennis buiten de kennisinstellingen soepeler en beter tot stand. Het vraagt ook om een gedegen kennis en professionalisering van TTO-medewerkers en dan zijn zij ook beter verbonden met het onderzoek. Het rapport geeft aan dat een bezetting van 10 fte per 1000/1500 onderzoekers het minimum is. Het rapport verduidelijkt daarbij dat medisch onderzoek om meer bemoeienis op het «octrooideel» van de taken van de TTO vraagt dan bijvoorbeeld historisch onderzoek. Dit vind ik een goede organisatievorm binnen een kennisinstelling.

De beoogde veranderingen zullen worden besproken met de bestuurders van de universiteiten, UMC’s, NWO en KNAW om onderwerpen als het mandaat aan de TTO goed te regelen. Ook het overleg dat onder aanbeveling 1 is genoemd, kan worden benut voor wenselijke veranderingen.

1.3 Transparantie

Volgens het rapport moeten de wetenschapsorganisaties stimuleren dat TTO’s binnen twee jaar via een openbaar toegankelijke website inzichtelijk maken, voor zover niet strijdig met belangen en eventueel geanonimiseerd, welke kansen voor benutting van octrooien universiteiten en instituten hebben benut.

Ik ben voorstander van de beoogde transparantie, ook breder voor intellectueel eigendom, zoals auteursrechten op software. Het rapport geeft immers ook een sprekend voorbeeld van software die binnen een universiteit is ontwikkeld en de professionalisering van de verspreiding ervan. Door licensering zijn wereldwijd vele gebruikers in contact gekomen met deze state-of-the-art software, terwijl de revenuen meer onderzoek binnen die universiteit mogelijk hebben gemaakt.

Een kennisinstelling kan aan (potentiële) belanghebbenden met een website inzichtelijker maken om welk type kennis het bij die instelling zoal gaat. Dat bevordert toekomstige benutting van octrooien en andere vormen van kennisoverdracht.

Kennisinstellingen moeten zorgen voor kenniscirculatie. Het gaat om meer dan alleen een website maken. Zo kunnen ook bijvoorbeeld door een kennisinstelling te organiseren evenementen met onderzoekers en belanghebbenden bijdragen aan betere benutting van intellectueel eigendom op resultaten van wetenschappelijk onderzoek doordat (mogelijk te genereren) kennis zo zichtbaar wordt gemaakt.

1.4 Identificatie van octrooieerbare uitvindingen

Het rapport geeft aan dat de identificatie van octrooieerbare ideeën vraagt om het sterker verankeren van het belang ervan bij onderzoekers. Besturen van universiteiten en instituten moeten hun onderzoekers van dit belang doordringen.

Ook deze aanbeveling streeft een versterking na die mij aanspreekt. De aanbeveling beoogt immers dat toepassing vaker op het netvlies van onderzoekers staat. Het gaat mij dan om intellectuele eigendom in de volle breedte, zoals hierboven reeds aangegeven. Organisaties als Octrooicentrum NL en het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom kunnen onderzoekers op weg helpen over de volle breedte van het intellectueel eigendom.

Bij universiteiten is de aandacht voor benutting van kennis, valorisatie in brede zin, opgenomen in het hrm-beleid. Benutting van kennis is dus een aspect bij de beoordeling van onderzoekers. Het kwaliteitszorgsysteem voor het wetenschappelijk onderzoek, het onlangs herziene Standard Evaluation Protocol (SEP), heeft ook kennisbenutting als aspect van kwaliteit. De Minister van OCW heeft u op 21 maart 2014 geïnformeerd over het herziene SEP (Kamerstuk 29 338, nr. 132). Het herziene SEP noemt octrooien en licenties als mogelijke indicatoren. Vanaf 2015 zullen de kennisinstellingen met dit SEP werken. Voor hogescholen geldt dat het praktijkgerichte onderzoek dat zij doen, moet zijn gericht op beantwoording van een vraag uit de beroepspraktijk en daarmee dus leidt tot valorisatie.

In de dagelijkse praktijk moet dit een effectieve vorm krijgen. Kenniscirculatie vraagt om aandacht ervoor en waardering ervan binnen de kennisinstellingen, op alle niveau’s. Een cultuur waarin dat wordt bevorderd, is de uitdaging.

Met de bestuurders van de universiteiten, UMC’s, NWO en KNAW zal worden besproken hoe deze cultuur vorm krijgt.

1.5 Landelijke TTO’s

Volgens het rapport is een impuls nodig door landelijk in te zetten op specifieke combinaties van sterke wetenschapsgebieden en markten. Deze landelijke functie kan volgens het rapport bij wijze van experiment worden opgezet voor cardiologisch en oncologisch onderzoek en de vertaling daarvan naar diagnostische tests en therapieën. STW zou binnen NWO een tender kunnen uitvoeren voor drie tot vijf aanvullende gespecialiseerde landelijke centra, aldus het rapport.

Ik vermeld hier graag de waarde die het gezamenlijke Valorisatieprogramma van OCW en EZ heeft gehad en nog steeds heeft bij het versterken van de infrastructuur rond benutting van kennis uit onderzoek.

Het spreekt mij aan dat volgens het rapport samenwerking tussen TTO’s op specifieke sterke gebieden voordelen kan bieden voor de deelnemende kennisinstellingen, het bedrijfsleven en de samenleving. Ik zal bezien in hoeverre dit door initiatief van kennisinstellingen/TTO’s tot stand kan komen. Ik zal eventuele verdergaande eigen betrokkenheid bij de aanbeveling bekijken in het kader van de follow-up van de Toekomstvisie wetenschap.

Met het bovenstaande geef ik ook invulling aan hetgeen in de brief van 17 maart 2014 van de Minister van EZ mede namens de bewindslieden van OCW in het vooruitzicht is gesteld in het licht van het toen aanstaande rapport van de KNAW, VSNU, NFU en NWO (Kamerstuk 31 311, nr. 104). Een aantal aspecten uit de Agenda StartUpNL van het lid Lucas (VVD) zou nader worden bekeken aan de hand van dit rapport: de voorgestelde actie 21 over afspraken met universiteiten, KNAW en NWO over het overdragen van intellectueel eigendom aan wetenschappers, en de voorgestelde actie 41 over een visie op de werkwijze van de TTO van universiteiten. Het rapport «Benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek» geeft aanbevelingen voor hoe de TTO’s beter met elkaar verbonden en effectiever kunnen zijn. Zoals uit bovenstaande blijkt, vind ik dat TTO’s nog beter kunnen bijdragen aan kenniscirculatie. Periodiek zal er ook overleg zijn met TTO’s, zoals de bij de eerste aanbeveling genoemde bijeenkomst, waarbij ook OCW en EZ zijn betrokken. Het rapport geeft mij overigens geen aanleiding te veronderstellen dat er kansen liggen in het maken van (andere of meer) afspraken over het overdragen van intellectueel eigendom aan wetenschappers naast de (interne) regels van de kennisinstellingen die er op dit punt al zijn zoals voor een billijke vergoeding aan de universitaire uitvinder(s).

2. Mogelijke risico’s

In het rapport worden twee risico’s benoemd in de discussie rond benutting en octrooien: te hoge verwachtingen over de inkomsten die kennisinstellingen hieruit kunnen verkrijgen en te sterke verwevenheid tussen wetenschap en de overheid, politiek en bedrijfsleven.

Het eerste punt geeft de spanning weer bij kennisinstellingen tussen enerzijds het blijven investeren in kennisbenutting in brede zin en anderzijds een mogelijke focus op octrooien en het waarderen van de geldelijke opbrengsten daarvan. Daarbij breng ik onder de aandacht dat een mogelijke enkele focus op de inkomsten uit octrooien ook geen recht zou doen aan de bredere betekenis die octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek kunnen hebben voor de samenleving. Met octrooien kunnen kennisinstellingen bijdragen aan ondernemerschap bij bestaande bedrijven, het ontwikkelen van start-ups, regionale ontwikkeling, welvaart en welzijn, terwijl van deze octrooien een inspirerende werking kan uitgaan richting studenten en bedrijven.

Bij het tweede onderdeel gaat het om het belang van integer handelen. Op dit belang is ingegaan in de brief van 17 oktober 2013 naar aanleiding van het rapport van de KNAW «Vertrouwen in de wetenschap» en het rapport van de WRR en het Rathenau Instituut «Hoeveel vertrouwen hebben Nederlanders in wetenschap?» (Kamerstuk 27 406, nr. 207).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven