29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 128 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2014

Met deze brief kom ik tegemoet aan de toezegging die ik deed tijdens het AO Milieuraad van 10 december 2013 u te informeren over de stand van zaken met betrekking tot drie moties uit 2009.

Tijdens het AO van 11 juni 2009 (Kamerstuk 29 338, nr. 88) is met de Tweede Kamer uitvoerig van gedachten gewisseld over de strategie omgaan met risico’s van nanomaterialen, welke per brief van 5 juni 20091 aan de Tweede Kamer was gezonden. In het daarop volgende VAO is door de Kamer door middel van drie moties2 verzocht om snellere acties op een drietal onderdelen. De Tweede Kamer is vervolgens over de uitvoering van deze moties geïnformeerd per brief van 12 november 20093.

De strategie voor het omgaan met risico’s van nanomaterialen past in mijn beleid ten aanzien van het omgaan met onzekere risico’s, dat onderdeel uitmaakt van mijn beleidsbrief Modernisering Milieubeleid die ik u binnenkort toestuur. Het omgaan met risico’s waarvan de aard en omvang nog onzeker is, zal ook expliciet een plek krijgen in de door mij in juli 20134 toegezegde proeve van een afwegingskader veiligheids- en risicovraagstukken op het terrein van infrastructuur, ruimte en milieu.

Ten aanzien van de drie genoemde moties meld ik u het volgende.

Motie Besselink en Gesthuizen (84): De Kamer [...] verzoekt de regering om met meer snelheid en urgentie aan de geplande risicoanalyses rond de nanodeeltjes te werken; Verzoekt de regering voorts om de producenten van producten met nanodeeltjes een eerste (openbare) risicoanalyse op te dragen zodat begin 2010 de eerste onderzoeken op mogelijke risico’s zijn gestart.

De Tweede Kamer is middels diverse brieven5 geïnformeerd over de inzet van Nederland op dit dossier. Ten aanzien van de risicobeoordeling van nanosilica in levensmiddelen informeerde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u in januari 20126. In het voorjaar van 2014 ontvangt u van mijn collega van VWS de resultaten van het vervolgonderzoek. Met de Tweede Kamer is afgesproken in te zetten op een Europese aanpak van risicobeoordeling van nanomaterialen. De motie is hiermee in uitvoering.

Onderdelen van het uitvoeren van de motie zijn het agenderen van dit punt in de Milieuraad van juni 2011 en een brief verstuurd door mijn ambtsvoorganger namens tien lidstaten om de Europese Commissie te verzoeken om de relevante Europese wet- en regelgeving, waaronder de stoffenverordening REACH, beter toepasbaar te maken7. In het kader van deze verordening zijn producenten in principe verplicht een risicoanalyse uit te voeren van stoffen die op de markt worden gebracht. De informatie die op basis van deze verordening over nanomaterialen wordt verstrekt, blijkt echter veelal onvoldoende.

De Nederlandse acties hebben er onder andere toe bijgedragen dat de Europese Commissie eerst in oktober 2011 een definitie van nanomaterialen heeft vastgesteld en inmiddels werkt aan aanpassing van de bijlagen van REACH om te verhelderen welke informatie nodig is om risico’s van nanomaterialen te kunnen beoordelen. De recente publieke consultatie van de Europese Commissie, en de Nederlandse reactie daarop8, is onderdeel van de procedure om te komen tot deze aanpassing. Verwacht wordt dat het voorstel tot aanpassing van de REACH bijlagen in mei verschijnt.

Bovendien is op 1 maart 2013 het grote Europese onderzoeksproject, NANoREG, gestart onder coördinatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, gericht op het beter geschikt maken en Europees harmoniseren van meetmethoden en -strategieën ten behoeve van de risicobeoordeling van nanomaterialen. Hierover informeerde ik u reeds uitvoeriger per brief in september 20139.

Motie Besselink en Gesthuizen (85): De Kamer [...] verzoekt de regering om op korte termijn te reguleren dat er een meldingsplicht komt voor het gebruik van nanodeeltjes in producten, en dat er een centraal onafhankelijk instituut is waar een overzicht kan worden verkregen van in de markt aanwezige nanohoudende producten.

Zoals eerder gemeld door mijn ambtsvoorgangers en de Minister van Economische Zaken geniet het de voorkeur van het kabinet en de Tweede Kamer om niet op nationaal niveau een meldingsplicht inzake het gebruik van nanodeeltjes in producten te reguleren gezien het internationale karakter van de ketens van producenten, verwerkers en afnemers van nanomaterialen. Daarom wordt aan deze motie invulling gegeven door als Nederland in Europa in te zetten op een meldingsplicht voor het gebruik van nanodeeltjes in producten.

Echter, het uitblijven van afdoende regelgeving op EU-niveau leidt naar verwachting tot meer nationale initiatieven (Frankrijk heeft al een nanowet aangenomen; België, Duitsland, Denemarken en Italië hebben al concrete initiatieven hiertoe in voorbereiding). Dergelijke initiatieven leiden tot verstoring van de interne markt en lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Adequate Europese regelgeving kan dergelijke verstoring voorkomen. Het is aan de Europese Commissie om te zorgen dat er tijdig Europese regelgeving wordt ontwikkeld die tegemoet komt aan de behoefte van lidstaten. De Europese Commissie werkt inmiddels aan een «impact assessment» voor een dergelijke registratie. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat besluitvorming over een eventueel Europees registratiesysteem begin 2015 wordt verwacht.

De motie is met de Nederlandse inzet in de EU, zowel wetenschappelijk, ambtelijk als politiek, in uitvoering.

Gewijzigde Motie Besselink en Gesthuizen (87): De Kamer [...] verzoekt de regering het expertisecentrum KIR Nano vóór kerst 2009 voor de meest toegepaste nanodeeltjes referentiewaarden op te laten stellen ten behoeve van gebruik door bedrijven, totdat het voor de Gezondheidsraad mogelijk is om voor de diverse nanodeeltjes grenswaarden vast te stellen.

Over deze motie is al eerder gemeld10 dat deze is afgedaan: Bij brief11 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontving u begin augustus 2010 het rapport «Tijdelijke nanoreferentiewaarden» waarmee uitvoering is gegeven aan deze derde motie.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Kamerstuk 29 338, nr. 80 (5-6-2009).

X Noot
2

Kamerstuk 29 338, nr. 84, 85 en 87 (2-7-2009).

X Noot
3

Kamerstuk 29 338, nr. 90 (12-11-2009).

X Noot
4

Handelingen EK, 2012–2013, nr. 33, item 11

X Noot
5

Kamerstuk 29 338 nr. 100 (20-1-2011), Kamerstuk 29 338, nr. 105 (25-5-2011), Kamerstuk 29 338, nr. 116 (22-5–2012), Kamerstuk 29 338, nr. 124 (5-9-2013).

X Noot
6

Kamerstuk 26 991, nr. 332 (10-1-2012)

X Noot
8

Kamerstuk 22 112, nr. 1715 (15-10-2013).

X Noot
9

Kamerstuk 29 338, nr. 124 (5-9-2013).

X Noot
10

Kamerstuk 29 338 nr. 100 (20-1-2011).

X Noot
11

Kamerstuk 25 883, nr. 173 (10-8-2010).

Naar boven