29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 114 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2012

Mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie informeer ik u over het overzicht van de Totale Onderzoeksfinanciering 2010–2016 (TOF), naar aanleiding van het verzoek daartoe van de Tweede Kamer van 2 februari 2012.

Het overzicht Totale Onderzoekfinanciering (TOF) 2010–2016 is opgesteld door het Rathenau Instituut (http://www.rathenau.nl/publicaties/voorpublicatie-totale-onderzoek-financiering-tof-2010–2016.html) en betreft een voorpublicatie. Over enkele maanden wordt het definitieve overzicht aan uw Kamer aangeboden.

In het ordedebat van 2 februari 2012 is aan de orde gesteld dat de daling van de investeringen in onderzoek en innovatie nog groter zouden zijn dan berekend bij eenzelfde inventarisatie in 2011, het overzicht Totale Onderzoekfinanciering (TOF) 2009–2015 van het Rathenau Instituut.

Op het TOF-overzicht 2009–2015 heb ik, naar aanleiding van een verzoek daartoe van uw Kamer, op 30 mei 2011 een reactie gegeven (Tweede Kamer, 29 338, nr. 107). Hierin heb ik aangegeven dat dit overzicht een voorlopig karakter had, omdat de maatregelen uit het regeerakkoord nog niet volledig konden worden verwerkt. Ik heb daarbij tevens gemeld dat het overzicht een niet geheel reëel beeld gaf van de situatie wat betreft de overheidsinspanningen op het gebied van R&D. Ook heb ik in deze reactie gemeld dat het Rathenau Instituut op basis van de departementale begrotingen 2012 een actueler beeld zou kunnen schetsen van de positie van de overheidsuitgaven en de gevolgen van het regeerakkoord van 2010.

Uit het rapport van Rathenau blijkt dat het budget voor directe uitgaven voor R&D van de overheid met € 0,7 miljard daalt, van € 5,1 miljard in 2010 naar € 4,4 miljard in 2016. Deze daling wordt met name veroorzaakt door het aflopen van de innovatieprogramma’s, het beëindigen van de additionele voeding uit het Fes en de rijksbrede subsidie- en apparaatstaakstellingen. Na correctie voor de crisis-maatregelen 2009 en 2010 resteert een daling van € 0,5 miljard. Tegenover de daling in directe uitgaven staat een forse stijging van de indirecte uitgaven van de rijksoverheid voor onderzoek en ontwikkeling.

De verschuiving van de uitgaven voor onderzoek is het gevolg van de keuzes die in het regeerakkoord zijn gemaakt om specifiek beleid via subsidies af te bouwen en generiek beleid te ontwikkelen via fiscale stimulering en het beschikbaar stellen van risicokapitaal met het innovatiefonds. Deze keuze is gemaakt in verband met het grote belang dat het kabinet hecht aan de bijdrage die kennis en innovatie leveren aan onze economische én wetenschappelijke positie in de wereld en omdat met effectief beleid ons land sterker uit de economische crisis kan komen.

Daarom stimuleert dit kabinet onderzoek en ontwikkeling via de fiscaliteit (WBSO, RDA en RDA+, Innovatiebox), met het innovatiefonds en door publieke en private partijen intensiever met elkaar te laten samenwerken aan onderzoek en innovatie in de topsectorenaanpak. Hiermee worden ook investeringen van bedrijven zelf in onderzoek aangemoedigd. Eén van de grootste problemen op dit vlak is namelijk het laten toenemen van de investeringen van bedrijven in R&D.

Aan instellingen binnen het publieke domein wordt gevraagd, in het kader van de topsectorenaanpak, een meer gerichte bijdrage leveren aan de innovatiecapacititeit van economie en samenleving. Van universiteiten, NWO en KNAW, TNO en GTI’s wordt verwacht dat zij nog intensiever dan nu al het geval is de samenwerking aangaan met private partijen. Tegelijkertijd hecht het kabinet er veel belang aan dat de ruimte voor vrije fundamentele wetenschap is gewaarborgd.

In de topsectoren wordt nu hard gewerkt aan een intensievere samenwerking van overheid, kennisinstellingen en bedrijven (de Gouden Driehoek). De topteams hebben een ontwerp geleverd voor innovatiecontracten. Daarin wordt afgesproken welke bedrijven en kennisinstellingen welk onderzoek in gang zetten en wie dat betaalt. De bedrijven die betrokken zijn bij de topsectoren zijn bereid ca. € 1,5 miljard in innovatie te investeren in het kader van de innovatiecontracten.

Op 2 april aanstaande zullen de innovatiecontracten definitief worden vastgesteld.

Het beeld dat het Rathenau Instituut schetst behoeft gelet op het bovenstaande de nodige nuancering. Niet alleen moet worden gekeken naar de ontwikkeling in de publieke uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek, maar breder naar het geheel van de (directe en indirecte) publieke uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. Om een goed zicht te krijgen op de inspanningen van de overheid voor kennis en innovatie dienen de uitgaven daarom te worden gecorrigeerd voor de verruiming van het fiscale spoor (WBSO, RDA, RDA+, Innovatiebox). Daarnaast dient een correctie plaats te vinden voor tijdelijke crisismaatregelen en de daling van het BBP door de crisis.

Ik verwijs hiervoor naar het overzicht innovatiemiddelen dat de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 17 oktober 2011 naar de Kamer heeft gezonden (Rijksbreed overzicht innovatiemiddelen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 637, nr. 17). In dit overzicht worden de uitgaven voor kennis en innovatie vergeleken met het precrisisjaar 2008. Hierdoor ontstaat een betere vergelijking omdat in dat jaar geen sprake was van tijdelijke crisismaatregelen en omdat in de jaren daarna het BBP door de crisis is gedaald. Bij een vergelijking van 2016 ten opzichte van 2008 is er inclusief fiscale faciliteiten (exclusief Innovatiebox) sprake van een stijging van de publieke financiering van R&D. De stijging in absolute zin gaat van € 5,1 miljard in 2008 naar € 5,7 miljard in 2016, wat neerkomt op een stijging van 0,86% van het BBP in 2008 tot naar verwachting 0,90% van het BBP in 2016.

Formeel gaat het bij de intensiveringen via het fiscale spoor niet om uitgaven van het Rijk maar om verminderde belastinginkomsten. Volgens internationale afspraken hierover worden uitsluitend directe R&D-uitgaven zichtbaar gemaakt in de statistieken. Dat neemt echter niet weg dat deze indirecte uitgaven dienen te worden meegewogen om zich een evenwichtig beeld te kunnen vormen van de inspanningen van de Rijksoverheid op het terrein van kennis en innovatie. Het Rathenau Instituut zal in de definitieve publicatie van het TOF-overzicht, net als in de publicatie van het TOF-overzicht 2009–2015, aandacht schenken aan deze indirecte uitgaven. Met het oog op de verschillende overzichten die de Tweede Kamer ontvangt en de wisselende presentaties van cijfers over publieke investeringen in onderzoek en innovatie, wil ik samen met de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de mogelijkheid bezien van integratie van innovatieuitgaven in het TOF overzicht.

Tot slot hecht ik eraan u te melden dat het kabinet zich ook in Europees verband inzet voor een zwaarder accent op investeringen in onderzoek en innovatie binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Het kabinet streeft er daarbij naar om -binnen een krappere EU-begroting- de investeringen in onderzoek en innovatie in het Horizon 2020 programma te verhogen ten opzichte van de beschikbare budgetten in de periode 2007–2013.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra

Naar boven