29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 107 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2011

In uw brief met kenmerk 2011D22243 vraagt u mij een reactie te geven op de Feiten en cijfers publicatie van het Rathenau Instituut met het overzicht Totale Onderzoek Financiering (TOF) 2009–2015. Het overzicht is enige decennia lang opgesteld door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar vorig jaar is de verantwoordelijkheid hiervoor overgedragen aan het Rathenau Instituut als onderdeel van zijn Science System Assessment taak.

Het Rathenau Instituut geeft aan dat het overzicht een wat ander karakter heeft dan de overzichten in voorgaande jaren. Hiervoor worden twee redenen genoemd. Ten eerste heeft het overzicht een voorlopig karakter, omdat de maatregelen uit het regeerakkoord nog niet volledig verwerkt konden worden. Het overzicht is daarom deels gebaseerd op de oorspronkelijke begrotingen 2011 en deels op aanpassingen in de cijfers. Hierdoor geeft het overzicht een niet geheel reëel beeld van de huidige situatie wat betreft de overheidsinspanningen op het gebied van R&D. Ten tweede is het overzicht nog gebaseerd op de oude departementale indeling en niet op de indeling zoals deze is ontstaan na het verschijnen van het regeerakkoord. Het Rathenau Instituut spreekt de verwachting uit dat een consistent beeld te geven is na het verschijnen van de begrotingen 2012.

De belangrijkste boodschap van het Rathenau Instituut in de publicatie is dat de overheidsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling de komende jaren onder druk staan. Waar de directe overheidsuitgaven afnemen, nemen de indirecte uitgaven via fiscale facilitering via de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, echter wel toe.

Ik wil daar de volgende opmerkingen bij maken:

  • 1) De publicatie geeft een eerste voorlopig beeld van de huidige situatie wat betreft de overheidsuitgaven voor R&D. Het Rathenau Instituut heeft dit op een heldere wijze op een rij gezet, ook door relevante wijzigingen op basis van het Regeerakkoord aan te geven, voor zover die bij het opstellen van de publicatie bekend waren.

  • 2) Het moge duidelijk zijn dat de regering voor de taak staat om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Dat noopt tot het maken van keuzes.

  • 3) Hoewel er sprake is van ombuigingen op het terrein van R&D, is er ook sprake van intensiveringen in de vorm van een verhoging van de WBSO en het instellen van een innovatiefonds. Hiermee vindt een omslag plaats van minder specifieke subsidies naar meer generieke lastenverlichting. Op dit moment zijn deze indirecte fiscale faciliteiten (in de vorm van inkomstenvermindering van de overheid) nog geen onderdeel van de statistische infrastructuur, maar ik heb goede hoop dat over enige tijd hierin verandering gaat komen.

  • 4) De top vijf ambitie, vooral te zien als een richtinggevende ambitie voor concrete maatregelen in het kabinetsbeleid, is een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Zo is de verwachting dat het dit jaar ontwikkelde bedrijfslevenbeleid op termijn positieve effecten zal hebben op de omvang van de private R&D. Een verhoging van de R&D van bedrijven zal leiden tot een betere balans van publieke en private investeringen, zoals te zien is in veel andere landen waarmee Nederland zich kan en wil vergelijken.

  • 5) Een aantal van de maatregelen, zoals het revolving fund dat is voorzien voor de topsectoren, werkt pas volledig door na deze kabinetsperiode.

  • 6) Hoewel investeringen in R&D uiteraard van belang zijn voor de ontwikkeling van een kenniseconomie, is het ook van belang te kijken naar de output en effecten van die investeringen voor het beoordelen van het innovatief vermogen van een land, iets wat in het overzicht niet zichtbaar is. Het kabinet hecht om deze reden veel belang aan (het zichtbaar maken van) kennisvalorisatie ten behoeve van het bedrijfsleven, en dan vooral het midden- en kleinbedrijf, en van maatschappelijke organisaties.

Onderdeel van de top vijf ambitie is de Nederlandse doelstelling om in 2020 2,5% van het bbp aan R&D te besteden. Dit doel is uitgewerkt in het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 voor Nederland dat op 2 mei jl. aan de Europese Commissie is gestuurd en dat als bijlage is gevoegd bij Kamerstuk 21 501-20 nr. 532. Ook hier spelen het bedrijfslevenbeleid en de daaruit voorkomende maatregelen een belangrijke rol.

Een nadere concrete invulling van het kabinetsbeleid met doelstellingen voor onderwijs, wetenschap en innovatie zal plaatsvinden in de begroting 2012. Tevens zal het Rathenau Instituut op basis van de departementale begrotingen 2012 een actueler beeld kunnen schetsen van de positie van de overheidsuitgaven en de gevolgen van het regeerakkoord van 2010.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra

Naar boven