29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

33 552 Slachtofferbeleid

Nr. 487 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2019

Met deze brief reageren wij op de op 27 maart 2018 door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Toorenburg, waarin het Kabinet is verzocht te onderzoeken hoe een second opinion van een andere lijkschouwer of officier van justitie in geval van twijfel tussen moord of zelfmoord het beste kan worden vormgegeven.1 Wij begrijpen de gedachte achter de motie en hebben daarom de mogelijkheden die er nu zijn onderzocht. In deze brief berichten wij uw Kamer over de uitkomsten van dat onderzoek.

Wij onderschrijven het sentiment dat in de motie is geuit, namelijk dat twijfel bij nabestaanden over de oorzaak van het overlijden van hun naaste kan leiden tot veel onzekerheid en onrust. Nabestaanden kunnen in de eerste dagen na het verlies van hun dierbaren met veel vragen zitten, met name als de oorzaak van en de omstandigheden waaronder hun dierbaren zijn overleden niet helemaal duidelijk zijn. Als hun naaste geen blijk heeft gegeven van suïcidale gedachten en de nabestaanden krijgen van de autoriteiten te horen dat de oorzaak van het overlijden suïcide was, dan is het logisch dat zij hier vragen over hebben. Beantwoording van de vragen van nabestaanden en het verkrijgen van helderheid over de doodsoorzaak van hun dierbare, vinden wij dan ook van groot belang. Dat is niet alleen een belang van de nabestaanden, maar ook een belang van de samenleving als geheel, niet op de laatste plaats indien er vermoedens zijn van mogelijke strafbare feiten.

Wij hebben naar aanleiding van de motie van het lid Van Toorenburg onderzocht welke mogelijkheden nabestaanden hebben om hun vragen te stellen en beantwoord te krijgen. In deze brief berichten wij Uw Kamer hierover.

Als een overledene wordt aangetroffen waarvan de behandelend arts en/of de gemeentelijke lijkschouwer, of bij lijkvinding de politie, op grond van de omstandigheden ter plaatse het vermoeden hebben dat sprake is van zelfdoding, voert de politie in samenwerking met de gemeentelijke lijkschouwer een overlijdensonderzoek uit. Indien nodig kan deze lijkschouwer over de mogelijke doodsoorzaak in collegiaal overleg treden met een andere lijkschouwer. Uit het overlijdensonderzoek moet blijken of inderdaad sprake is van zelfdoding dan wel van een misdrijf, waarnaar een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld.

Indien nabestaanden na het overlijdensonderzoek twijfels hebben over de conclusies daarvan, kunnen zij deze kenbaar maken aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens nader onderzoek laten verrichten, als de van nabestaanden verkregen informatie daartoe aanleiding geeft. Dit kan bestaan uit een opdracht aan het Nederlands Forensisch Instituut om (nader) postmortaal onderzoek uit te voeren.

Ook kunnen nabestaanden aan de officier van justitie verzoeken dat deze in collegiaal overleg treedt met een andere officier van justitie over de conclusies van het overlijdensonderzoek.

Daarnaast hebben nabestaanden op grond van artikel 72 van de Wet op de lijkbezorging de mogelijkheid om via de huisarts of andere medisch behandelaar te verzoeken dat een sectie aan het lichaam wordt verricht.

Wij begrijpen dat nabestaanden in de eerste periode na het overlijden van hun dierbare bezig zijn met het verlies en het regelen van een begrafenis of crematie. In de praktijk ontstaan bij nabestaanden twijfels soms dan ook veel later dan nadat zij kennis hebben genomen van de resultaten van het overlijdensonderzoek. Ondertussen heeft de officier van justitie het lichaam al vrijgegeven en heeft de begrafenis of crematie al plaatsgevonden. In het geval van crematie is een tweede lijkschouw of een sectie niet meer mogelijk. In geval van een begrafenis zal uitsluitend in zeer uitzonderlijke gevallen de officier van justitie bevelen om het lichaam te laten opgraven.

Een mogelijkheid die vervolgens ter beschikking staat aan nabestaanden, is om de officier van justitie te verzoeken het dossier in te zien dan wel (delen daarvan) te verstrekken. Zij kunnen dan eventueel onderzoek laten doen door een externe deskundige (een schouwarts of een patholoog). Ook hebben zij de mogelijkheid om conform artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het Hof een klacht in te dienen tegen de beslissing van de officier van justitie om geen nader onderzoek in te stellen.

Wij realiseren ons dat het moeten zetten van dergelijke stappen, zeker waar het gaat om een artikel 12 klachtprocedure, kan leiden tot meer onrust en onzekerheid bij nabestaanden. Zij willen slechts antwoord op hun vragen krijgen. Het OM ziet het dan ook voor zichzelf als taak om zo open mogelijk te zijn naar nabestaanden die vragen en twijfels hebben. Ook in gevallen waarin niet of onvoldoende kan worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf.

Dit betekent dat op grond van de aangepaste Aanwijzingen slachtofferzorg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens nabestaanden in beginsel altijd inzage krijgen in het dossier. Deze aanpassingen zijn per 1 juli 2018 in werking getreden. Hierbij houdt de officier van justitie wel rekening met de privacybelangen van derden en met de eventuele aanwezigheid van mogelijk schokkende afbeeldingen in het dossier.

Verzoeken om verstrekking van stukken worden door de officier van justitie beoordeeld aan de hand van het belang van nabestaanden bij verstrekking (is het voor eigen gebruik of bijvoorbeeld voor het doen bestuderen van het dossier door een externe deskundige) met inachtneming van de bescherming van de persoonsgegevens van anderen in het dossier, zoals eventuele getuigen of een verdachte.

In het geval het OM wel een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en het onderzoek volgens het OM te weinig aanknopingspunten heeft opgeleverd voor vervolging, kunnen nabestaanden een review aanvragen conform de aanwijzing Review (tweede beoordeling) van het OM.

Een review is een diepgaande systematische herbeoordeling van alle onderzoekinformatie en op grond daarvan genomen beslissingen in zowel opsporings- als vervolgingsfase. Deze review wordt uitgevoerd door deskundigen van het OM en de politie van buiten de politie-eenheid en het parket die het opsporingsonderzoek in de zaak hebben verricht, indien nodig aangevuld met externe deskundigen. Een dergelijke review komt overeen met de second opinion van een andere officier van justitie waar de motie om verzoekt.

Wij zien dat er in het hele proces voldoende momenten en instrumenten aanwezig zijn voor nabestaanden om hun vragen te stellen en zover als mogelijk ook antwoorden te krijgen. Echter, er bereiken ons ook signalen, vanuit uw Kamer en van nabestaanden en deskundigen die wij spreken, dat de praktijk voor slachtoffers en nabestaanden weerbarstig kan zijn als het de toegang en het gebruik van deze instrumenten betreft.

Wij zien hier dan ook ruimte voor verbetering en zullen dit met het OM gaan bespreken. Wij vinden het van belang dat de maatregelen, die het OM heeft genomen om een ruimhartig beleid te voeren en vastgelegd heeft in hun aanwijzingen, een positieve uitwerking moeten hebben naar nabestaanden. Wij gaan afspraken maken met het OM over hoe wij gezamenlijk zicht houden op de invulling van deze maatregelen en de uitwerking daarvan. Hierbij zullen wij in ieder geval in gesprek blijven met relevante deskundigen. Wij zullen uw kamer over de voortgang van deze genomen maatregelen medio 2019 berichten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 33 552, nr. 46; Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 17

Naar boven