29 214 Subsidiebeleid VWS

Nr. 48 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2010

De vaste kamercommissie van VWS heeft mij in een algemeen overleg op 3 december 2009 (Kamerstuk 29 214, nr. 45) verzocht om een gezamenlijk met het veld gedragen visie op de versterking van de derde partijrol in de stelsels van zorg en ondersteuning. Daarnaast heeft de commissie gevraagd om een daarbij passende evenwichtige wijze van bekostiging van de koepels en platforms van patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties (pgo).

Hoewel het mijn verantwoordelijkheid is om te bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden er middelen ter beschikking worden gesteld voor het vertegenwoordigen van patiënten, gehandicapten en ouderen wil ik een nieuwe bekostigingssystematiek voor de koepels en de platforms bij voorkeur zo veel mogelijk laten aansluiten op voorstellen van het veld zelf om de cliënt krachtig te vertegenwoordigen in de stelsels van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid van de pgo-beweging om te bepalen hoe zij zich organiseert en hoe zij haar prioriteiten stelt.

Ik ben in overleg gegaan met de koepels en platforms (CG-Raad, CSO, Platform GGZ, Platform VG en NPCF) over hun rol bij het versterken van de positie van de cliënt in de stelsels van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie. Daarnaast was Zorgbelang-Nederland nauw betrokken. Ik heb mij beperkt tot de koepels en de platforms omdat de meeste van de ruim 200 landelijk werkende pgo-organisaties lid zijn van één of meerdere van deze organisaties. Daarnaast spraken ook verschillende leden van de vaste kamercommissie bij het algemeen overleg op 3 december 2009 over deze organisaties als de vijf vingers die samen een vuist namens de cliënt moeten kunnen maken. Om de visie daadwerkelijk een gezamenlijk gedragen visie te laten zijn, zijn werkconferenties gehouden met organisaties van zorgaanbieders en zorgverzekeraars, de VNG, LOC (medezeggenschap) en de Consumentenbond. Gezamenlijk is van gedachten gewisseld wat voor deze partijen de derde partijrol in de stelsels van zorg en ondersteuning inhoudt en wat daarvoor nodig is.

De conceptvisies die de koepels en de platforms mij presenteerden stemden mij positief. Ik had verwacht u te kunnen informeren over de ambities en maatregelen van het veld zelf om te komen tot een sterkere stem van de cliënt. Helaas is op het laatste moment op bestuurlijk niveau geen overeenstemming bereikt over een gezamenlijke visie. De voorzitters van het Platform VG en het Landelijk Platform GGz hebben mij hierover bericht op 2 juli jongstleden, zie bijlage1. Ik heb nog een uiterste poging gedaan om de partijen ertoe te bewegen een gezamenlijke visie te laten vaststellen. Ik moet helaas constateren dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Mede gelet de motie van de leden Willemse-Van der Ploeg c.s. over het bevorderen van de gelijkwaardigheid en nevengeschiktheid van het Landelijk Platform GGz en het Platform VG (29 214, nr. 42) vind ik een visie die alleen door de besturen van de NPCF en de CG Raad is vastgesteld onvoldoende. Ik beraad mij op een nieuw traject om te komen tot een nieuw bekostigingsvoorstel voor de koepels en de platforms. Hierbij is de rol die zij vervullen binnen het pgo-veld om de positie van de cliënt te versterken onverminderd het uitgangspunt.

Tot en met 2011 ontvangen de koepels en de platforms in ieder geval nog de instellingssubsidie die zij krijgen op basis van de Subsidieregeling pgo.

De gezamenlijke visie van de koepels en de platforms vormde tevens een belangrijke bouwsteen voor het plan om, in samenspraak met de cliënten- en de patiëntenorganisaties, te onderzoeken hoe de positie van deze organisaties structureel kan worden versterkt. U heeft mij om dit plan verzocht met de motie van de leden Koser Kaya en Van Miltenburg (32 123 XVI, nr. 66). Ik beraad mij er eveneens op hoe ik dit plan nu voortzet en op welke wijze ik gebruik kan maken van de ideeën die daaromtrent bestaan.

Zoals toegezegd start ik in het najaar van 2010 met de evaluatie van de Subsidieregeling PGO. Ik laat deze evaluatie door een onafhankelijk bureau uitvoeren. De criteria van de evaluatie zullen worden opgesteld in overleg met pgo-organisaties, PGO-support en de Programmaraad. Het doel van de evaluatie is kijken of de in de Subsidieregeling PGO gestelde doelen via de huidige subsidiesystematiek worden bereikt. Deze evaluatie rond ik na februari 2011 af, zodat ook de start van de tweede ronde projectsubsidies meegenomen wordt. De uitkomsten van de evaluatie zal ik in ieder geval betrekken bij het voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek.

U heeft mij tevens verzocht om met zorgverzekeraars in overleg te treden over de mogelijkheid en wenselijkheid om pgo-organisaties mede te financieren vanuit de middelen voor de zorgverzekeringswet (Zvw): motie van de leden Van Dijken en Vendrik (29 214, nr. 40). Gelet op de uitdagingen waar het volgende kabinet voor staat en de recente discussies over de pakketaanspraken moet ik uitspraken over de wenselijkheid en mogelijkheid om premiemiddelen hiervoor in te zetten over laten aan het komende kabinet.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven