28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2010

Bij de presentatie van mijn Toekomstvisie op de Veehouderij (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 973, nr. 18) en de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 973, nr. 34) heb ik aangegeven u nog voor de zomer van 2010 te informeren over de voortgang. Hierbij bied ik u de voortgangsrapportage aan.1

Deze rapportage beschrijft de voortgang die is geboekt sinds het uitbrengen van de Toekomstvisie en de Uitvoeringsagenda en maakt de balans op waar we staan op weg naar een duurzame veehouderij in 2023. Met deze brief geef ik tevens een reactie op het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Voortgang naar een duurzame veehouderij, ontwikkelingen tussen 2000 en 2010».

Visie en aanpak

Kernboodschap van mijn visie uit 2008 is dat de veehouderij in Nederland zich in 2023 moet hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij, met een breed draagvlak in de samenleving. Daarmee bedoel ik een veehouderij die produceert met respect voor mens, dier en milieu waar ook ter wereld. In mijn visie heb ik op hoofdlijnen beschreven hoe de hiervoor benodigde duurzaamheidsprong kan worden gerealiseerd. Een belangrijke voorwaarde is samenwerking tussen een brede groep maatschappelijke partijen (ondernemers, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties en overheden).

Deze samenwerking is op 19 mei 2009 bekrachtigd met de ondertekening van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij door een brede groep partijen die de noodzaak voelt en zich wil inzetten voor een integraal duurzame veehouderij. Het gaat hierbij omkoepelorganisaties in de agrarische sector, maatschappelijke organisaties, een bank, provincies en het Rijk. Met tevredenheid stel ik vast dat we het afgelopen jaar binnen dit samenwerkingsverband voor de Uitvoeringsagenda op een positieve wijze invulling hebben gegeven aan de beoogde samenwerking gericht op de verdere verduurzaming van de veehouderij.

In de Uitvoeringsagenda zijn de gemeenschappelijke speerpunten en uitdagingen geformuleerd om de nodige stappen te zetten op weg naar 2023.

De deelnemende partijen hebben de afgelopen periode samengewerkt aan een groot aantal activiteiten zoals beschreven in deze voortgangsrapportage (zie bijlage 1).

In deze rapportage is de voortgang per speerpunt weergegeven.

Het PBL concludeert in het rapport «Voortgang naar een duurzame veehouderij, ontwikkelingen tussen 2000 en 2010» dat de veehouderij de afgelopen tien jaar duurzamer is geworden als het gaat om milieu en dierenwelzijn. Dit uit zich in het feit dat veel boeren overstappen op een duurzamere bedrijfsvoering, mede onder invloed van overheidssubsidies, regelgeving en wensen van de consument. Wel is een versnelling van deze verduurzaming nodig. Dit vereist volgens het PBL extra inspanningen van boeren, overheid, consumenten en andere betrokken partijen.

Ik ben blij dat het rapport er ligt. Het bevestigt dat we op de goede weg zitten. Het laat daarnaast ook zien dat er nog veel moet gebeuren om een verdere versnelling en opschaling van de verduurzaming te realiseren. Dit is waar ik mijn beleid de afgelopen jaren op heb ingezet en nog steeds op inzet. Om concrete resultaten te boeken bij de verduurzaming van de veehouderij, is nadrukkelijk aandacht en daadwerkelijke inzet nodig vanuit de samenleving om de versnelling en opschaling naar de brede praktijk te realiseren. Daarom is het van belang dat we met elkaar de samenwerking aan blijven gaan en alle energie zetten om daadwerkelijke forse stappen te realiseren, ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Het samenwerkingsverband voor de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij richt zich hierbij onder andere op het initiëren en versnellen van initiatieven en het zoeken naar oplossingen van knelpunten die zich voordoen.

Richting en beweging

Een jaar na de start van de Uitvoeringsagenda ligt er nu de eerste voortgangsrapportage. Ik constateer dat er op de zes beschreven speerpunten van de uitvoeringsagenda volop beweging is in de goede richting. Maar tevens constateer ik – zoals ook het PBL aangeeft – dat er nog flinke opgaven liggen om een duurzaamheidsprong te maken. In de verschillende sectoren zie ik dat er vele kansrijke initiatieven zijn opgezet die een goede basis vormen om die duurzaamheidsprong te kunnen maken. Op een aantal terreinen zie ik bewegingen waardoor ik het vertrouwen heb dat we de komende jaren de verdere noodzakelijke vooruitgang kunnen boeken:

1. Maatschappelijke oriëntatie van de sector

De sector is zich er steeds meer van bewust dat voor verdere verduurzaming een dialoog met de samenleving van groot belang is. Ook het PBL constateert steeds meer bereidheid bij veehouders om burgers te informeren over hun bedrijf en om de dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd constateert zij dat de zichtbaarheid van de dierlijke productie nog niet groot is. Op het punt van zichtbaarheid zijn de afgelopen jaren goede stappen gezet, maar de opgave voor de sector blijft echter evident. Wederzijds begrip en contact is nodig om de ontwikkeling te kunnen borgen naar een veehouderij die rekening houdt met maatschappelijke eisen.

Een goed voorbeeld daarvan is het project «Varkenshouderij 2.0» waarbij consumenten en producenten met elkaar in gesprek gaan om het systeem van productie en afzet op duurzame wijze te innoveren.

2. Kracht van samenwerking in de keten

In het afgelopen jaar is met het werken aan de Uitvoeringsagenda een unieke samenwerking ontstaan van ketenpartijen met maatschappelijke organisaties. Er zijn wisselende coalities ontstaan die samen werken aan het wegnemen van belemmeringen op verschillende duurzaamheidthema’s. In het oplossen van deze knelpunten ligt de sleutel om verdere stappen te kunnen maken. Het PBL geeft aan dat het overheidsbeleid, gericht op het faciliteren van het samenspel tussen de ondernemers en de samenleving perspectief biedt. «De spreiding in duurzaamheidsprestaties tussen bedrijven is nog groot en er is dus ruimte voor verbetering», aldus het PBL. Om te kunnen investeren in duurzaamheid en innovatie is voldoende economisch perspectief van belang. Een echte sprong ontstaat als op alle drie de duurzaamheidaspecten (people, planet en profit) daadwerkelijk stappen voorwaarts gezet kunnen worden. Zo heeft de introductie van het Beter Leven kenmerk door de Dierenbescherming een belangrijke aanjaagfunctie vervuld richting ketenpartijen om nieuwe diervriendelijkere en duurzame dierlijke producten te ontwikkelen en aan de consument aan te bieden. Volgens de Monitor Duurzame Dierlijke Producten 2009, die recent is verschenen, is het marktaandeel van diervriendelijke vlees- en eiproducten in de winkelschappen vorig jaar bijna verdubbeld. Een mooi resultaat. Naast initiatieven van andere retailers en voedingsbedrijven is het initiatief van Albert Heijn, VION en de Dierenbescherming om medio 2011 het gangbaar geproduceerde varkensvlees in de winkelschappen te vervangen door vlees dat voldoet aan het Beter Leven kenmerk een uitgesproken voorbeeld van de ontwikkelingen in de markt. Andere voorbeelden zijn het initiatief «Duurzame Zuivelketen» van LTO en NZO en het ontwikkelen van een integraal duurzaam marktsegment van Stichting Natuur en Milieu samen met een groep varkenshouders en met de zuivelketen. Kortom, ik constateer dat er veel perspectiefvolle ontwikkelingen plaatsvinden. In toenemende mate is bij internationaal opererende markt- en ketenpartijen op de Noordwest-Europese markt een trend waar te nemen waarbij maatschappelijke eisen, die verder gaan dan de wettelijke eisen, worden geïnternaliseerd in veehouderijketens. Deze markttrend zal naar mijn verwachting de komende jaren doorzetten zowel in Nederland als Noordwest-Europa en toont een omslag in de wijze van produceren.

3. Fundamentele systeeminnovaties

Ik stel met tevredenheid vast dat we de afgelopen periode goede voortgang hebben geboekt met het realiseren van integraal duurzame stallen in de verschillende sectoren. De concrete cijfers, zoals weergegeven in de «monitoring integraal duurzame stallen» heb ik u recent toegezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 286, nr. 413). Grote groepen ondernemers en ketenpartijen hebben geïnvesteerd in stalsystemen die verder gaan dan de wet voorschrijft. Deze ontwikkeling is mede gestimuleerd door regelingen als het Small Business Innovation Research (SBIR) programma integraal duurzame stal- en houderijssystemen, de Investeringsregeling Duurzame Stallen en de Maatlat duurzame veehouderij.

Daarnaast zijn veel innovatieve herontwerpen ontwikkeld voor geheel nieuwe stal- en houderijsystemen voor diverse diersoorten die als fundament kunnen dienen voor verdere systeemontwikkeling. Bij deze herontwerpen is het streven naar integrale duurzaamheid als vertrekpunt gekozen. Eén van de belangrijke uitgangspunten hierbij is het voorzien in de behoeften van het dier om natuurlijk gedrag te kunnen vertonen. Dit is van belang om het welzijn van dieren daadwerkelijk te kunnen verbeteren; een aspect waar ook het PBL in haar rapportage aandacht voor vraagt. Voorbeelden van dergelijke herontwerptrajecten zijn Varkansen, Kracht voor Koeien en Houden van Hennen. De komende periode vinden deze herontwerptrajecten op systeemniveau ook plaats voor de kleinere sectoren (konijnen, kalkoenen, eenden en vleeskalveren). Bij de ontwerpen staat het combineren van duurzaamheidthema’s op het bedrijf en in de keten centraal. Het komt nu aan op doorontwikkeling van deze ontwerpen naar toepassing in de praktijk samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De eerste stappen op dit terrein zijn al gezet. Zo zijn en worden in de legpluimveehouderij in de praktijk nieuwe integraal duurzame houderijsystemen gerealiseerd (Rondeel en De Plantage) en wordt als vervolg op Varkansen onder leiding van LTO Nederland en de Dierenbescherming een innovatieprogramma opgezet dat is gericht op het realiseren van prototypen en de uitrol in de praktijk van geheel nieuwe stallen.

4. Duurzaamheid houdt niet op bij de grens

Het is van belang dat bij investeringen in duurzaamheid terdege rekening wordt gehouden met de internationale context en met het feit dat afspraken ook in Europees en mondiaal verband gestalte moeten krijgen. Om hierop vooruitgang te boeken, vind ik het belangrijk dat we in Nederland voorop lopen op verschillende terreinen. Ik ben blij te kunnen melden dat dergelijke in Nederland genomen initiatieven nu internationaal vervolg hebben gekregen. Zoals het voorstel van de Europese Commissie 2 juni jl. om eind dit jaar een Verklaring van Brussel vast te stellen over castratie van beerbiggen. Dit voorstel is door diverse Europese overheden, brancheorganisaties en NGO’s omarmd. De Verklaring van Noordwijk diende hierbij als voorbeeld. De kracht van deze verklaring is dat het zoeken naar alternatieven voor onverdoofde castratie een initiatief en verantwoordelijkheid is van de gehele varkensvleesketen (producenten, verwerkers, retail) met een ondersteunende rol van de overheid en de Dierenbescherming. De ontwikkelingen in de afgelopen periode laten zien dat deze werkwijze tot snelle en concrete resultaten hebben geleid. Een ander voorbeeld is het proces rond de internationale «Round Table on Responsible Soy» waar onlangs overeenstemming is bereikt over certificeerbare criteria voor duurzaam geproduceerde soja. Nederlandse marktpartijen en maatschappelijke organisaties hebben hierbij een actieve inbreng geleverd. De gemaakte afspraken zullen ertoe leiden dat marktpartijen de komende jaren steeds meer duurzaam geproduceerde soja gaan vragen voor de dierlijke productie in Nederland.

Verder is ook de totstandkoming van de Global Research Alliance on Agricultural Greenhouse Gases van belang. Dit mondiale samenwerkingsverband heeft als doel de uitstoot van broeikasgassen in de landbouwsector te reduceren en tegelijkertijd de landbouw productie te verhogen om aan de stijgende vraag naar meer en ander voedsel te kunnen voldoen in de komende jaren.

In april van dit jaar heeft in Nieuw-Zeeland de oprichtingsvergadering plaatsgevonden. Nederland coördineert samen met Nieuw-Zeeland in dit verband de Research Group «veehouderij».

Tot slot kan ik nog melden dat recentelijk ook in FAO-verband de verduurzaming van de veehouderij expliciet aan de orde is geweest. In dit kader zullen verdere stappen worden gezet om te werken aan verduurzaming op mondiaal niveau, zoals het ontwikkelen van een mondiaal netwerk van geïnteresseerde landen, private instellingen en NGO’s om de mondiale verduurzaming te versnellen.

Verder op de ingeslagen weg

Ik constateer met het PBL dat de veehouderij de afgelopen jaren op vele fronten een beweging heeft gemaakt naar meer duurzaamheid. Er zijn meer integraal duurzame stallen, het dierenwelzijn is over de hele linie vooruitgegaan en er zijn goede stappen gezet op het gebied van groene energieproductie, energiebesparing, milieu en klimaat. Dit heeft tot zichtbare verbeteringen geleid.

Tegelijk constateer ik met het PBL dat er nog forse opgaven liggen om de gewenste doorbraken te realiseren. De gezamenlijke inspanning zal erop gericht moeten zijn dat ondernemers, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties hiervoor met elkaar de juiste stappen kunnen zetten. De wijze waarop het samenwerkingsverband van de Uitvoeringsagenda nu functioneert en de voortgang die daarmee is geboekt, geeft mij het vertrouwen dat ik hiermee heb ingezet op de juiste koers.

Het komend jaar zullen de ondertekenaars van de Uitvoeringsagenda verder samenwerken aan het nader concretiseren van het gemeenschappelijk perspectief voor een duurzame veehouderij. Hierbij zullen op de verschillende thema’s tussendoelen voor 2015 worden geformuleerd. Het nader invullen van het tijdpad van verduurzaming is van belang om – zoals ook het PBL aangeeft – de duurzaamheiddoelen daadwerkelijk te kunnen realiseren.

Voor de zomer van 2011 zult u worden geïnformeerd over de voortgang rond de Toekomstvisie en de Uitvoeringsagenda.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven