Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28844 nr. 132 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 28844 nr. 132 |
Vastgesteld 21 december 2017
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief d.d. 7 december 2017 inzake reactie op uitzending Nieuwsuur d.d. 6 december 2017 over het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) (Kamerstuk 28 844, nr. 130).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 december 2017 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 19 december 2017 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn geschrokken van de berichtgeving rond het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). De onafhankelijkheid van het WODC dient boven elke twijfel verheven te zijn. Deze leden betreuren het zeer dat er reden lijkt te zijn te twijfelen aan de werkwijze van het WODC in relatie tot de beleidsafdelingen. Zij keuren, indien dat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, het uitoefenen van politieke druk op wat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek had moeten zijn, ten stelligste af en hebben de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen of er naar uw oordeel in 2013 en 2014 politieke druk is uitgeoefend op de twee onderzoeken naar het drugsbeleid. Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Wat zijn de precieze inhoudelijke wijzigingen die in de onderzoeken zijn doorgevoerd?
Deze leden vragen of er meer onderzoeken zijn waarbij sprake is geweest van politieke druk. Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
De leden van de VVD-fractie vragen wat er is veranderd na de aanscherping van het Protocol WODC in augustus 2016. Wat was de reden van deze aanscherping? Dateren alle bevindingen van Nieuwsuur van voor deze aanscherping? Laat u ook onderzoeken of deze aanscherpingen voldoende zijn om dergelijke misstanden in de toekomst te voorkomen? Welke maatregelen heeft u voor ogen om te waarborgen dat geen politieke sturing op onderzoeken van het WODC meer zal plaatsvinden? Wanneer kan de Tweede Kamer de uitkomst van de aangekondigde maatregelen verwachten?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde brief. Het verontrust deze leden dat er verdenkingen zijn gerezen van bestuurlijke beïnvloeding van onderzoeken uitgevoerd door het WODC. Binnen de Kamer wordt er waarde gehecht aan de onderzoeken van het WODC. Daarom is het van groot belang dat men garant kan staan voor de onafhankelijkheid, kwaliteit en betrouwbaarheid van deze onderzoeken. Daarnaast is er voldoende aanleiding om kritisch te zijn op hoe de afhandeling van de klacht is gegaan.
Voornoemde leden hebben nog wel vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de in de interne klacht genoemde onderzoeken. Onderdeel van de klacht is dat klager het onjuist vindt dat een conclusie uit het onderzoek «Het Besloten club- en het Ingezetencriterium voor coffeeshops» uit 2013 herschreven diende te worden. Kunt u aangeven wat de motivatie was achter deze herschrijving? Hoe beoordeelt u deze herschrijving? Deelt u de mening van de klager dat dit een aanzienlijke inhoudelijke wijziging is van de conclusie?
Een tweede onderdeel van de klacht betreft het kiezen van een offerte voor het doen van een extern onderzoek. Hierbij werd er aangestuurd op het kiezen voor een bepaald onderzoeksinstituut terwijl bleek dat een keuze voor andere offertes wellicht meer in de rede lag. De aan het woord zijnde leden vragen in dit verband hoe dergelijke offertes worden beoordeeld en geselecteerd. Welke criteria worden hierbij gehanteerd en wie besluit uiteindelijk met welke offerte men akkoord gaat?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie of er bij de keuze voor een extern onderzoek naar de werkzaamheden na de inwerkingtreding van het nieuwe Protocol WODC, dus na augustus 2016, voldoende is gekeken naar andere opties. Bijvoorbeeld onderzoek naar bepaalde afdelingen binnen het WODC waarover klager spreekt? Deze leden vragen of u de keuze voor een onderzoek naar de periode na de aanscherping van het Protocol WODC kunt motiveren. Is er niet ook aanleiding onderzoeken van voor die tijd aan een nader onderzoek te onderwerpen?
Het protocol is in augustus 2016 verder aangescherpt teneinde de onafhankelijke positie van het WODC te versterken. Wat was de precieze aanleiding van de aanscherping van het protocol? Kunt u aangeven of de interne klacht hierbij een rol heeft gespeeld? Heeft de indiener van de klacht bijgedragen aan de invulling van de aanscherping?
U geeft in de reactie aan dat in 2014 een onafhankelijke visitatiecommissie op basis van een achttal rapporten van het WODC en gesprekken met stakeholders is gekeken naar de academische kwaliteit van het WODC. Voornoemde leden vragen hoe het ondanks deze controle door de visitatiecommissie het nog steeds zo mis heeft kunnen gaan? Kunt u aangeven waar het aan schortte in deze meer-ogen-constructie? Heeft de visitatiecommissie in 2014 aanbevelingen gedaan? Zo ja, wat is hier mee gedaan?
De leden van de CDA-fractie vragen of u bekend bent met het Landelijk Orgaan Wetenschappelijk Integriteit (LOWI)? Ziet u toegevoegde waarde in het laten aansluiten van het WODC bij het LOWI? Zo nee, waarom niet?
Afhandeling melding
De leden van de CDA-fractie merken op dat een onderdeel van de klacht is niet alleen de gang van zaken, maar ook hoe er daarna is omgegaan met deze klacht. Er komt een externe commissie die de klacht gaat onderzoeken, die ook openstaat voor eventuele nieuwe klachten. Betekent dit ook dat andere klachten die sinds die tijd zijn ingediend tegen het licht worden gehouden? Hoeveel interne klachten zijn er sinds 2014 ingediend vanuit het WODC? Hoeveel van deze klachten zijn er ingediend sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Protocol?
Voornoemde leden lezen dat in 2016 de Kamer geïnformeerd is over onder meer de jaarverslagen van de voormalig vertrouwenspersonen. Hoe kan het dat het jaarverslag over het jaar 2013 ontbreekt? In eerdere vragen hierover geeft u aan dat het jaarverslag om onbekende redenen ontbreekt, echter lijkt het deze leden gezien de situatie van groot belang dat of het jaarverslag of de reden voor het ontbreken van het jaarverslag boven water komt. Deelt u dit?
Verder hebben de leden van de CDA-fractie ook vragen over het jaarverslag van de vertrouwenspersoon van 2014. Waarom is er in 2014 sprake van een piek van 41 meldingen? Waarom wordt er in het jaarverslag niet gesproken over een melding van mogelijke integriteitsschending?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met ontzetting kennisgenomen van de berichtgeving van Nieuwsuur van 6 december 2017 over het WODC. Zij hebben hierover vele vragen. Zij verzoeken u de vragen afzonderlijk te beantwoorden en de antwoorden aangaande de brief over de WODC-onderzoeken zo spoedig mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.
Vragen over (de onderzoeken naar) het drugsbeleid, waarover is bericht in de uitzending van Nieuwsuur
Beïnvloeding onderzoeken
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie in 2013 sturing wilde hebben op de uitvoering van het onderzoek naar de wietpas door het WODC. Zo ja, op welke wijze uitte hij dit? Zo nee, waarom werd de uitvoering van het onderzoek dan aangepast?
Kan de originele eerste versie van het rapport over de wietpas van juni 2013 (zoals naar verwezen in de klacht van de klokkenluider) aan de Kamer worden gestuurd, met daarin gemarkeerd de wijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van commentaar van de beleidsafdeling en ambtelijke top? Kunnen de volledige mailconversaties waarover in de uitzending van Nieuwsuur op 6 december jl. gesproken wordt en waaruit blijkt dat de toenmalige Minister sturing wilde op het onderzoek naar de internationale juridische kaders voor wietteelt aan de Kamer worden gezonden?
Voornoemde leden vragen welke druggerelateerde onderzoeken sinds Rutte-I in opdracht of mede in opdracht van J&V zijn uitgevoerd. Welke zijn daarbij uitgevoerd door het WODC? Welke niet, en hoe was dan de constructie? Zijn er druggerelateerde onderzoeken uitgevoerd in opdracht van J&V en/of VWS die niet gepubliceerd mochten worden? Zo ja, welke en waarom? Kunt u deze documenten alsnog aan de Kamer sturen?
De aan het woord zijnde leden vragen of er aanwijzingen zijn dat andere onderzoeken van het WODC op enigerlei wijze zijn beïnvloed of gemanipuleerd door de beleidsafdeling van het Ministerie van J&V, zoals (bijvoorbeeld) het WODC-rapport over de export van cannabis uit 2014. Bent u bereid hiernaar onderzoek te doen? Zijn er aanwijzingen dat andere onderzoeken die in opdracht van de Minister van J&V of VWS zijn uitgevoerd door externe partijen, zoals Bureau Intraval, het Trimbos-instituut of het Bonger Instituut van de Universiteit van Amsterdam, op enigerlei wijze zijn beïnvloed of gemanipuleerd door de beleidsafdeling van het Ministerie van J&V of VWS? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De Staatssecretaris van VWS was destijds coördinator van het drugsbeleid. Was het Ministerie van VWS op de hoogte van het beïnvloeden of manipuleren van rapporten van het WODC door de beleidsafdeling van het Ministerie van J&V? Zo ja, welk gevolg heeft VWS hieraan gegeven?
De leden van de D66-fractie vragen gezien de uitzending van Nieuwsuur, welke objectieve wetenschappelijke onderbouwing er overblijft voor de invoering van het ingezetenencriterium en de wietpas. Hoe ziet u in dit licht de aangepaste conclusie over overlast? Hebben de gewraakte WODC-rapporten bijgedragen aan de invoering van het beleid ten aanzien van coffeeshops, zoals afstand tot scholen en het ingezetenencriterium? Is de onderbouwing daarmee nu twijfelachtig geworden en is heroverweging dus noodzakelijk?
Deze leden vragen wat de manipulatie door het WODC van onderzoeksgegevens betekent voor onder andere de uitspraak en het advies van de advocaat-generaal van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de rechtszaak over de wietpas in Maastricht en Tilburg?1 Hoeveel coffeeshops zijn er gesloten naar aanleiding van beleid dat gestoeld is op – naar nu blijkt – gemanipuleerd onderzoek?
Klopt de reconstructie uit het NRC2 waarin uiteen is gezet hoe voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten een exportpercentage van 80% noemt, hetgeen de onderzoekers in het WODC-rapport nog onverantwoord achtten? Deelt u de mening van de onderzoekers dat er geen percentage genoemd had mogen (en kunnen) worden op basis van het onderzoeksrapport? Waar was de uitspraak van 80% op gebaseerd? Wat klopt er en wat niet? Is er (inmiddels) enig objectief wetenschappelijk onderzoek over de omvang van de export van cannabis? Zo ja, welk?
Inhoudelijke aspecten
Gezien de uitzending van Nieuwsuur, welke objectieve wetenschappelijke onderbouwing blijft er over dat regulering of legalisering door internationale verdragen niet mag, gezien het verschil in opdracht van «Internationaal recht en cannabis» (2014) van «Internationaal recht en cannabis II» (2016)? Zo ja, wat is deze?
Op schriftelijke vragen van de leden Bergkamp (D66) en Kooiman (SP) (2016Z10954) over legale wietteelt als positieve mensenrechtenverplichting (zoals «Internationaal recht en cannabis II» concludeerde) werd door uw voorganger destijds afwijzend gereageerd. Kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo nee, kunt u het antwoord herzien?
Deelt u de mening dat bij de experimenten over een gesloten coffeeshopketen het WODC, of een andere rijkskennisinstelling, niet betrokken mag zijn?
Op welke wijze garandeert u de onafhankelijkheid van opzet, uitvoering en evaluatie van de experimenten over een gesloten coffeeshopketen met uw collega van VWS? Kan er een onafhankelijke begeleidingscommissie bij de opzet, uitvoering en evaluatie betrokken worden die zich richt op de betrouwbaarheid en het welslagen ervan?
Klopt het dat een hoog THC-gehalte en een hoog CBD-gehalte elkaar neutraliseren, waardoor de discussie vanuit het ministerie over de schadelijkheid van 15% THC, maar een deel van de waarheid laat zien? Is er ooit bewijs geleverd dat uitsluitend door het roken van wiet psychoses ontstaan? Zo ja, welke wetenschappelijke publicaties liggen hieraan te grondslag?
Deelt u de mening dat het huidige cannabisbeleid op weinig wetenschappelijke basis stoelt?
Kunt u toezeggen dat alle gebruikte kennisdocumenten voor het coffeeshop- en wietbeleid sinds het kabinet Rutte-I grondig worden doorgelicht, opdat we straks beleid kunnen maken op basis van gedegen, op wetenschap gestoelde, kennis?
Vragen naar aanleiding van de brief over de WODC-onderzoeken (handelen en werkwijze J&V)
Afhandeling klacht klokkenluider
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de klacht van de klokkenluider in 2014 en de herhaalde klacht in 2017 is ontvangen en aan wie deze klachten waren geadresseerd.
Wie waren bij het Ministerie van J&V en het WODC (verder) op de hoogte van de klachten?
Wat was zowel in 2014 als in 2017 de gebruikelijke gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van dergelijke klachten? Kunt u de destijds geldende protocollen, en eventuele andere relevante regelgeving, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen of de klachten destijds zijn afgehandeld overeenkomstig de toen geldende protocollen en andere relevante regelgeving. Zo nee, op welke punten is daarvan afgeweken en waarom?
Zijn de klachten destijds gemeld aan de secretaris-generaal en/of de bewindspersoon van V&J? Zo ja, op welk moment? Wat is daarmee verder gedaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u in een tijdlijn aangeven welke stappen met betrekking tot deze klacht zijn ondernomen sinds de eerste ontvangst in 2014 en na ontvangst van de herhaalde klacht in 2017, en telkens aangeven waarom die stappen zijn gezet?
Waarom hebben de klachten niet geleid tot (nader) onderzoek? Wie heeft de beslissing genomen om geen (nader) onderzoek te laten plaatsvinden? Welke inschatting is daarover destijds gemaakt? Wie waren daarbij betrokken?
Zijn de beslissingen om de klachten niet (nader) te onderzoeken gedeeld of besproken met de secretaris-generaal en/of de bewindspersoon? Zo ja, waarom en op welk moment? Zo nee, waarom niet?
Is het juist dat in het Jaarverslag 2014 van de Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen bestuursdepartement deze kwestie niet is terug te vinden? Zo ja, waarom niet? Zijn er meer van deze jaarverslagen die naar de Kamer gezonden kunnen worden?
Klopt het dat de klacht in 2016 onder de aandacht van de secretaris-generaal is gebracht? Wat was hiervoor de aanleiding? Op welke wijze is hier door de secretaris-generaal vervolg aan gegeven?
Is op enig moment (sinds de eerste klacht in 2014) rechtstreeks contact geweest tussen de klokkenluider en de secretaris-generaal of andere hoge ambtenaren? Zo ja, op welk(e) moment(en) en waarom? Wat was de aard en inhoud van die contacten?
In de brief van 7 december 2017 schrijft u dat uw huidige beeld is dat op individueel en op systematisch niveau opvolging door het ministerie is gegeven aan de bewuste melding die ook in Nieuwsuur ter sprake kwam. Ondanks deze zin acht u extern onderzoek aangewezen. Wat zijn exact de overwegingen om extern onderzoek te laten doen? Hoe is opvolging gegeven aan de klacht? Wat bedoelt u met het onderscheid tussen «individueel en systematisch niveau»?
In de brief van 7 december 2017 schrijft u dat er een aantal nieuwe instrumenten in werking is getreden. Sinds wanneer zijn deze in werking getreden? Kunnen deze met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel klachten met betrekking tot het WODC zijn er binnen het Ministerie van V&J geweest van 2010 tot heden? Hoe zijn deze afgewikkeld?
Hoeveel klachten met betrekking tot invloed op onderzoek zijn er binnen het Ministerie van V&J geweest van 2010 tot heden? Hoe zijn deze afgewikkeld?
Is er door u zelfstandig onderzoek gelast naar andere gevallen van beïnvloeding van onderzoek door uw ministerie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
WODC
Hoe is het WODC ingebed bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en hoe is de financiering geregeld?
Wat is de benoemingsprocedure van de directeur van het WODC?
Heeft het WODC dezelfde woordvoerder(s) als het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Waarom is het WODC niet aangesloten bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke integriteit (LOWI)? Overweegt u een dergelijke aansluiting? Zo nee, waarom niet?
Zijn er, naast de Nederlandse gedragscode Wetenschapsbeoefening en het Protocol WODC, nog andere regels of voorschriften voor het WODC?
Zijn er voorschriften, (beleids)regels of andere normen voor de omgang van (beleids)ambtenaren met het WODC?
De eerste klacht is ingediend in 2014 heeft betrekking op de periode 2011–2013. Waarom beperkt u het onderzoek tot de periode ná 2016? Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de periode vóór 2016? Zo nee, waarom niet?
Wat was de aanleiding om het Protocol WODC in 2016 aan te scherpen? Kunt u de besluitvorming hieromtrent naar de Kamer doen toekomen?
Bent u bereid te bekijken of en op welke wijze het WODC beter op afstand van het ministerie kan worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Bent u voornemens maatregelen te nemen om politieke beïnvloeding van het WODC of enig ander onderzoeksinstituut door de ambtelijke top te voorkomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat in 2014 door een visitatiecommissie onderzoek is gedaan naar het WODC? Kunt u het opgeleverde rapport aan de Kamer doen toekomen? Hoe duidt u de uitspraak dat beïnvloeding door een beleidsafdeling en sturing van bovenaf kwesties zijn die een externe visitatiecommissie niet opmerkt?
Op welke manier zult u waarborgen dat externe onderzoekscommissies die nu zijn aangesteld om onderhavige berichtgeving en incidenten te onderzoeken, grondiger en inhoudelijker te werk kunnen gaan, dan de bestaande visitatiecommissie?
Hoe duidt u de uitspraken van drie onderzoekers3 dat de verwevenheid van ambtenarij en onafhankelijk onderzoek groter is dan wordt gedacht?
Hoe duidt u de uitspraak van de onderzoeker, die stelde dat een onderzoek van hem in opdracht van het Ministerie J&V aangaande acquisitiefraude niet gepubliceerd is omdat de resultaten te gevoelig waren?4
Kan aan de Kamer een overzicht worden gezonden van alle bij de overheid aangesloten onderzoeksinstituten? Op welke wijze zijn deze ingebed?
Cultuur binnen J&V
Op welke wijze is de ambtelijke top naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur betreffende deze klacht aangesproken?
Klopt het dat in 2016 het traject «V&J Verandert» door de secretaris-generaal is opgestart om binnen het Ministerie van V&J de gesloten cultuur tegen te gaan en transparantie, integriteit en een veilig werkklimaat te bevorderen? Hoe verhoudt dit verandertraject zich tot het feit dat de klokkenluider, toen zij haar klacht begin 2017 opnieuw indiende, geen antwoord kreeg? Waarom gebeurde dit niet, ondanks de doelen gesteld in dit traject?
Hoeveel klachten zijn er sinds de start van het traject «VenJ Verandert» ingediend en in hoeveel van deze gevallen zijn formele onderzoeken gestart?
Raakt het traject «VenJ Verandert» ook aan de werkwijze en cultuur binnen het WODC? Zo ja, kunt u hier concrete voorbeelden van geven? Zo nee, waarom niet?
Is de directeur van het WODC aangesproken op zijn handelingen naar aanleiding van de klacht uit 2014? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd?
Zijn er eerdere klachten wat betreft de handelingen van de zittende directeur van het WODC ingediend? Zo ja, hoeveel en hoe is hiermee omgegaan? Kunt u hiervan documentatie aan de Kamer doen toekomen?
Betreft het traject «VenJ Verandert» tevens het voorkomen van politieke beïnvloeding van onderzoeksresultaten? Zo ja, u hier concrete voorbeelden van geven? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze is volgens u in de onderhavige kwestie, van 2014 tot heden, adequaat uitwerking gegeven aan het eerstgenoemde doel van het traject «VenJ Verandert», te weten dat het ministerie meer, proactief en open en transparant, informeert en communiceert zodat politiek en samenleving vroegtijdig weten wat er speelt op het terrein van veiligheid en justitie?
Kunt u concreet aangeven op welke wijze het traject «VenJ Verandert» toegepast wordt binnen het ministerie? Kunt u aangeven op welke wijze medewerkers en leidinggevenden concreet in aanraking komen met en uitwerking geven aan dit traject?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur op 6 december jl. over de politieke beïnvloeding van enkele wetenschappelijke onderzoeken van het WODC. Deze leden hebben daarover vragen.
Proces rond de gewraakte onderzoeken
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u kunt aangeven hoe en op welke momenten tussen beleidsambtenaren en WODC-onderzoekers/leidinggevende(n) is overlegd over de formulering van de onderzoeksvraag, de aanstelling van de onderzoekers en de begeleidingscommissie, de gekozen onderzoeksmethodiek en de uiteindelijke formulering van de onderzoeksuitkomsten. Kunt u de onderzoeksuitkomsten zoals oorspronkelijk geformuleerd door de betrokken onderzoekers beschikbaar stellen? Welke passages zijn precies gewijzigd in de uiteindelijk naar de Kamer gestuurde rapporten? Maakte de inhoud van het later, in opdracht van onder andere de gemeente Eindhoven opgestelde rapport aanvankelijk onderdeel uit van het oorspronkelijke concept-WODC-rapport?
Was de gang van zaken rond de genoemde onderzoeken aanleiding om het onderzoeksprotocol aan te passen? Zo nee, wat was dan de precieze aanleiding? Zijn er eerder signalen geweest die twijfels opriepen over de formele en/of praktische onafhankelijkheid van het WODC? Zo ja, waarop waren die twijfels precies gebaseerd en zijn deze twijfels ooit kenbaar gemaakt aan de Tweede en/of Eerste Kamer? Hadden eventuele twijfels niet noodzakelijkerwijze kenbaar gemaakt moeten worden aan de Kamer(s) gezien het grote belang dat aan WODC-rapporten wordt gehecht in beleids- en wetgevingstrajecten?
Vindt u dat de informatievoorziening richting de Kamer(s) in dit geval zorgvuldig heeft plaatsgevonden? Wanneer had uw ambtsvoorganger de Kamer(s) moeten informeren over de gemankeerde WODC-rapporten?
Inhoudelijk over onderzoek «Internationaal recht en cannabis» en onderzoek «Het besloten club- en het ingezetenencriterium voor coffeeshops»
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de conclusie van de onderzoekers is dat het internationaalrechtelijk drugsbestrijdingskader geen ruimte laat voor het legaliseren, decriminaliseren, beleidsmatig gedogen en/of anderszins reguleren. In hun inleiding hebben zij aangegeven dat andere internationaalrechtelijke afspraken dan die over drugsbestrijding buiten beschouwing zijn gebleven. Toch concludeert u zonder voorbehoud en in het algemeen dat er juridisch geen ruimte is voor het reguleren van cannabisteelt ter bevoorrading van coffeeshops of in het kader van cannabis social clubs. Meent u dat deze conclusie recht doet aan het voorbehoud dat de onderzoekers hebben gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Meent u dat de Kamer door de brief inhoudelijk juist is geïnformeerd?
Het WODC rapport toetst de vraag in hoeverre de regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik zich verhoudt tot internationaal recht aan een beperkt aantal verdragen. Waarom is alleen voor deze verdragen gekozen? Waarom is ervoor gekozen de overige relevante verdragen buiten beschouwing te laten?
Hoe beoordeelt u deze keuze in het licht van de bevindingen van een ander rapport van dezelfde onderzoekers? Is op enig moment overwogen om in het WODC onderzoek ook deze internationale verdragen mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gedaan?
Kunt u de precieze onderzoeksopdracht voor het WODC rapport «Internationaal recht» aan de Kamer toesturen? Stond daar van begin af aan in dat het onderzoek zich moest richten op verenigbaarheid van het reguleren van cannabisteelt met de VN-drugsverdragen, of was aanvankelijk de vraag om het te toetsen aan «internationale verdragen» en/of «VN-verdragen»? Kortom, was de beperking van het begin af aan zo geformuleerd?
Bij de definities stellen de onderzoekers slechts dat de term «internationaalrechtelijke ruimte» ziet op de juridische mogelijkheden die de VN-drugsverdragen (die bepalend zijn voor de drugsbestrijdingsregimes van alle landen die deze ondertekend hebben) en het Europees recht (waarbinnen de lidstaten van de Europese Unie zich moeten bewegen) aan staten laten om cannabisteelt te legaliseren, te decriminaliseren, beleidsmatig te gedogen en/of anderszins te reguleren. Nergens in het 274 pagina’s tellende document wordt verklaard waarom niet ook andere VN-verdragen, of andere internationale verplichtingen, zijn meegewogen of waarom de VN-drugsverdragen als enige verdragen «bepalend» zijn voor de drugsbestrijdingsregimes. Acht u deze definitie wetenschappelijk gedefinieerd? Bent u bereid deze vraag mee te nemen in het onderzoek naar het wetenschappelijk gehalte van het rapport?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat op blz. 7 de onderzoekers stellen dat aldus de internationaal gevoerde discussie over mensenrechten en cannabisgebruik alsmede de bestrijding van dit gebruik niet aan bod komt. Dit betekent dat zij niet ingaan op de vraag of cannabisgebruik wel of geen bescherming kan vinden onder fundamentele vrijheidsrechten zoals het recht op privacy, het recht op vrijheid van meningsuiting of het recht op vrijheid van overtuiging en religie. Evenmin komt bijvoorbeeld aan de orde of fundamentele economische, sociale of economische rechten – zoals het recht om deel te nemen aan het culturele leven, het recht op zelfbeschikking, het recht om de voordelen te genieten van wetenschappelijke vooruitgang, het recht van kinderen om te worden beschermd tegen drugs en het recht op gezondheid – voor staten mogelijkheden of zelfs verplichtingen inhouden om een afwijkend drugsbeleid te hanteren en of de regulering van cannabisteelt daarvan onderdeel zou kunnen zijn.
Gezien deze expliciete beperking, acht u het waarschijnlijk dat dit onderzoek een volledig antwoord geeft op de vraag hoe de regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik zich verhoudt tot internationaal recht in den brede?
Hebben de onderzoekers wel eens aangegeven dat de conclusies wellicht anders zouden kunnen uitpakken als ook de mensenrechtelijke kant zou worden onderzocht, zoals zij wel hebben gedaan in hun onderzoek «Internationaal Recht en cannabis II, Regulering van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik: positieve mensenrechtenverplichtingen versus VN-drugsverdragen»?
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de conclusie in het onderzoek «Internationaal Recht en cannabis II, Regulering van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik: positieve mensenrechtenverplichtingen versus VN-drugsverdragen» dat het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik omwille van belangen van individuele en volksgezondheid, veiligheid en criminaliteitsbestrijding, kan steunen op positieve verplichtingen die uit internationale mensenrechtenverdragen voortvloeien.
Graag ontvangen deze leden ook een reactie op de conclusie dat aan die positieve mensenrechtenverplichtingen ingevolge het internationaal recht prioriteit moet worden toegekend boven de verplichtingen uit de VN-drugsverdragen ingeval deze met elkaar strijden.
Bent u van mening dat er juridisch geen ruimte is voor het reguleren van cannabisteelt ter bevoorrading van coffeeshops? Zo ja, betekent dit dat de plannen uit het regeerakkoord lijnrecht in strijd met het internationaal recht zijn? Zo nee, welke bepalingen in het internationaal recht geven aanleiding om toch enige ruimte te zien? Hoe verhoudt dit laatste standpunt zich tot de bevindingen van de Minister van Veiligheid en Justitie zoals verwoord in de brief van 21 maart 2014?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u kunt aangeven welke onderzoeksvragen, onderzoeksmethodologie, onderzoeksbevindingen en -conclusies van het rapport «Het besloten club- en het ingezetenencriterium voor coffeeshops» naar aanleiding van inbreng vanuit de ambtelijke lijn zijn aangepast? Welke gevolgen heeft dat voor de interpretatie van het effect van het club- en ingezetenencriterium? Klopt het dat in het conceptrapport werd geconstateerd dat er zich nauwelijks problemen of gevallen van overlast van drugstoerisme voordeden bij de verkoop van wiet aan buitenlanders? Waarom is in dit geval gekozen voor een prevalentieonderzoek en niet voor, bijvoorbeeld, de bij de Belastingdienst beschikbare gegevens? Geeft prevalentieonderzoek niet structureel te lage gebruikscijfers weer, waardoor de omvang van de export disproportioneel te hoog uitvalt? Klopt het dat het WODC gewezen is op de problemen die de gekozen onderzoeksmethode met zich bracht? Zo ja, wat is met deze fundamentele kritiek gedaan? Wat vindt u van de oorspronkelijke conclusie in dit rapport dat de overlast rond coffeeshops beheersbaar is? Deelt u de mening dat het hier gaat om het welbewust geweld aandoen van de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Voornoemde leden vragen of u bereid bent ten aanzien van de genoemde rapporten en eventuele andere gemanipuleerde rapporten de eerder ingenomen kabinetsstandpunten en beleidswijzigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De aan het woord zijnde leden hebben helaas moeten concluderen dat er jarenlang discussie is gevoerd over de legalisering van softdrugs op basis van verkeerde informatie. Kunt u bevestigen dat de resultaten en conclusies van verschillende WODC-onderzoeken aangaande het drugsbeleid jarenlang gemanipuleerd zijn? Zo ja, om welke onderzoeken, resultaten en conclusies gaat het precies? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving van Nieuwsuur en de NOS hieromtrent dan?
Voorts vragen voornoemde leden welke onderdelen van het drugsbeleid door deze «politieke onderzoeken» beïnvloed zijn en op welke manier. Ook vragen zij wat de gevolgen zijn voor het toekomstige drugsbeleid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen u te reflecteren op de vraag of dit één van de exponenten is van de heersende ongewenste cultuur op het departement van JenV. Het ministerie zou te intern gericht zijn en informatie binnenskamers houden.
Hoe wilt u waarborgen dat een «constructieve relatie», zoals u wenst te hebben met het WODC, geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van het WODC? Meent u dat het mogelijk moet zijn over een specifiek onderzoek, lopende het onderzoek van gedachten te kunnen wisselen met de onderzoekers? De secretaris-generaal heeft naar verluidt in een interne brief laten weten dat ambtenaren «van gedachten moeten kunnen wisselen» met het WODC. Zitten u en uw secretaris-generaal helemaal op één lijn hierover?
Kunt u uw opvattingen over de ambtelijke verhoudingen tot de onder de directe verantwoordelijkheid van uw ministerie ressorterende onafhankelijke diensten, instanties en organisaties nader preciseren? Welke onderlinge contacten acht u met andere woorden oirbaar en waar liggen de precieze grenzen? Deelt u de mening dat deze constructieve relatie zich louter mag beperken tot vragen die raken aan de wetenschappelijke validatie van het uitgevoerde onderzoek en in niets mag leiden tot het aanzetten tot het herformuleren naar politiek gewenste uitkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra maatregelen treft u om dit soort vormen van beïnvloeding te voorkomen?
Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de huidige stand van zaken een breder onderzoek rechtvaardigt dan u heeft toegezegd in uw brief? Bent u het met deze leden eens dat het vaststellen of een onderzoek voldoet aan de wetenschappelijke standaard een te marginale toets is om de vraag te beantwoorden of sprake is van manipulatie van onderzoeksuitkomsten? Bent u het met voornoemde leden eens dat het mogelijk is dat een onderzoek aan wetenschappelijke standaarden voldoet, en dat tegelijkertijd sprake kan zijn geweest van (poging) tot inhoudelijke beïnvloeding door ambtenaren van het ministerie? Bent u daarom bereid te laten onderzoeken of sprake is geweest van beïnvloeding?
Bent u bereid de in de diverse media geuite beweringen dat beïnvloeding door Justitie van beleidsonderzoek «gebruikelijk» was te onderzoeken? Bent u bereid het door u aangekondigde onderzoek te verbreden naar andere afgesloten en lopende WODC- en overige uitbestede onderzoeken?
Kunt u aangeven hoe vaak het is voorgekomen dat ambtenaren conclusies en/of aanbevelingen van in opdracht van het ministerie opgeleverd onderzoek, van WODC of van derden, wilden aanpassen of hebben aangepast? Is het voorgekomen dat conceptrapporten überhaupt niet zijn gepubliceerd, en zo ja in welke gevallen? Bent u bereid deze niet-gepubliceerde rapporten alsnog openbaar te maken?
Bent u bereid te onderzoeken of, en zo ja hoe politieke beïnvloeding heeft plaatsgevonden bij andere, onder J&V ressorterende onafhankelijke instanties zoals bijvoorbeeld de Inspectie Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn geschokt en verontwaardigd door de onthullingen van Nieuwsuur, de uitzending van 6 december 2017, over de misstanden bij de totstandkoming van vermeende onafhankelijke wetenschappelijke onderzoeken. Deze leden dachten tot nu toe te kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de onderzoeken die door het WODC zijn verricht. Achteraf ten onrechte, nu blijkt dat hier politieke sturing op heeft gezeten. De brief die hierover op 7 december 2017 naar de Tweede Kamer is gestuurd leidt tot veel kritische vragen en opmerkingen van voornoemde leden. Zij missen een kritische analyse hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe diepgeworteld het probleem is. Daarnaast vinden zij dat veel ruimer moet worden bekeken welke onderzoeken nog meer «besmet» zijn. Ook missen de aan het woord zijnde leden in de brief wat er moet gebeuren om deze problemen in de toekomst te voorkomen.
Vragen over de drugsonderzoeken
De leden van de SP-fractie hebben helaas moeten concluderen dat we jarenlang discussie gevoerd hebben over de legalisering van softdrugs op basis van verkeerde informatie. Kunt u bevestigen dat de resultaten en conclusies van verschillende WODC-onderzoeken aangaande het drugsbeleid jarenlang gemanipuleerd zijn? Zo ja, om welke onderzoeken, resultaten en conclusies gaat het precies? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving van Nieuwsuur en de NOS hieromtrent dan?5
Voorts vragen de leden van de SP-fractie welke onderdelen van het drugsbeleid door deze «politieke onderzoeken» precies beïnvloed zijn en op welke manier. Ook vragen zij de wat de gevolgen zijn voor het toekomstige drugsbeleid.
De leden van de SP-fractie merken op dat in het WODC onderzoek «Internationaal recht en cannabis», werd geconcludeerd dat internationale verdragen het niet zouden toelaten dat er geëxperimenteerd zou worden met het legaal bevoorraden van coffeeshops. Kunt u aangeven of deze uitspraak destijds feitelijk juist was, of dat hij was ingegeven door een politieke mening? In het verlengde daarvan vragen deze leden of internationaal recht het op dit moment toelaat dat coffeeshops legaal worden bevoorraad, al dan niet in experimentele vorm. Graag ontvangen voornoemde leden op deze vraag een gedegen onderbouwde reactie.
De leden van de SP-fractie merken op dat in het WODC-onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» is geschreven dat 31% tot 96% van de Nederlandse wietteelt een buitenlandse bestemming zou hebben. Zijn deze cijfers feitelijk juist of zijn deze het resultaat van politieke beïnvloeding? Graag ontvangen voornoemde leden een gedegen onderbouwde reactie op deze vraag.
Meer in het algemeen vragen de aan het woord zijnde leden op welke wijze u gaat onderzoeken of bij aan drugsbeleid gerelateerde WODC-onderzoeken sprake is geweest van politieke druk, dan wel politieke beïnvloeding. Gaat u daarbij specifiek onderzoeken hoe en waarom mogelijk politieke druk is uitgeoefend op wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet? Weet u met welke motieven nu eigenlijk deze politieke druk is uitgeoefend? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken waarom het nodig was de Kamer, juist op dit thema, de afgelopen jaren zo duidelijk van onjuiste of in ieder geval sterk gekleurde informatie te voorzien?
Nu we weten dat het fundament van het beleid van de afgelopen jaren op politiek gestuurde onderzoeken is gebaseerd, welke gevolgen hebben de onthullingen van Nieuwsuur volgens u dan voor dit fundament?
Deelt u de mening dat eventuele vervolg- of herstelonderzoeken in principe alleen nog maar gedaan kunnen worden door onafhankelijke wetenschappers en onafhankelijke onderzoeksinstituten die in geen enkele wijze iets te maken hebben gehad met eerder WODC-onderzoek aangaande het drugsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wetenschappers en onderzoeksinstituten zullen voortaan voor onderzoeken aangaande het drugsbeleid ingeschakeld gaan worden?
De burgemeester van Breda, Depla zei in de uitzending van Nieuwsuur op 7 december 2017 dat het huidige beleid maar één winnaar kent, namelijk: de criminelen die de lachende derde zijn van ons halfslachtige gedoogbeleid. Deelt u die conclusie eens? Zo nee, waarom niet?
Hoogleraar bestuurskunde Kasper van den Berg zei in dezelfde uitzending van Nieuwsuur aangaande de uitgevoerde WODC-onderzoeken het volgende:
1) De ambtenaren hadden geen druk uit mogen oefenen om de inhoud te veranderen van het onderzoek.
2) Het WODC had met de eigen regels in de hand de rug recht moeten houden om de eigen onafhankelijkheid te waarborgen.
3) En de bewindspersoon heeft de taak om eventueel andere gezichtspunten dan hem wenselijk zijn te omarmen.
Kunt u bevestigen dat geen van bovenstaande drie punten zijn gehonoreerd, maar deze regels stuk voor stuk zijn geschonden? Zo nee, welke regel(s) is/zijn volgens u niet geschonden en waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen of u van mening bent dat de Kamer op het gebied van het drugsbeleid steeds juist, zorgvuldig en volledig is geïnformeerd. Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze leden werpen de vraag op of hier geen sprake is van wetenschapsfraude, valsheid in geschrifte. Er is immers doelbewust gesjoemeld met onder andere onderzoeksgegevens en onderzoeksresultaten, zodat bewijs is gecreëerd dat het regeringsbeleid zou ondersteunen. Wordt dit ook onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Overige vragen
De leden van de SP-fractie vragen hoe groot volgens u het probleem is. Zowel qua ernst als qua omvang. In de uitzending van Nieuwsuur leek u te suggereren dat het hier mogelijk om een incident ging. Erkent u inmiddels, o.a. gelet op het feit dat er zo openlijk en schaamteloos gemaild is over het beïnvloeden door beleidsambtenaren van «onafhankelijke» onderzoeken, en gelet op alle signalen en berichten die tijdens en na de uitzending naar buiten zijn gekomen, dat het hier om een structureel (cultuur)probleem gaat? Wat is uw eigen oordeel over deze manier van werken?
Ook vragen deze leden of dit probleem niet wordt onderschat op het ministerie, nog steeds. In het AD is te lezen dat enkele dagen na de uitzending van Nieuwsuur de secretaris-generaal in een interne brief aan de medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geschreven dat medewerkers van beleid van gedachten moeten kunnen wisselen «met hun collega’s van het WODC» als het gaat over de vraag «wat» onderzocht wordt. Daar kunnen ze zelfs over van mening verschillen, als ze er maar op een professionele manier uitkomen met elkaar en met respect voor ieders rol, schijnt de secretaris-generaal te hebben geschreven. Is hiermee niet juist aangetoond dat het probleem onderschat wordt, nog steeds, omdat de kern van het probleem nu juist politieke sturing op (onafhankelijke) wetenschappelijke onderzoeken is? Hoe kan het probleem opgelost worden zo lang er op deze manier wordt gedacht?
Daarnaast vragen voornoemde leden of het waar is dat daags na de Nieuwsuur-uitzending de directeur van het WODC een bijeenkomst heeft gehad met zijn personeel, waarbij de strekking van het verhaal hoofdzakelijk was dat er niet zo heel veel bijzonders aan de hand was. Een en ander had niet mogen gebeuren maar zo ingrijpend was het nu ook weer niet. Klopt het dat dit de sfeer was op deze bijeenkomst?
Temeer, omdat in de klacht, in het bezit van Nieuwsuur, ook uitdrukkelijk de rol van deze directeur aan de orde komt. Als de gang van zaken zoals beschreven in de klacht juist is, dan roept dat de vraag op op welke wijze de Minister samen met deze directeur van het WODC orde op zaken gaat stellen en gaat zorgen voor duidelijke scheiding van rollen. Graag een toelichting hierop.
Externe onderzoeken
De leden van de SP-fractie lezen dat er twee externe onderzoeken zullen plaatsvinden, die allebei door onafhankelijke externen zullen worden uitgevoerd. Na de misstanden bij het WODC spreekt het voor zich dat u wat meer moet vertellen over deze onafhankelijke onderzoeken door externen. Hoe wordt de onafhankelijkheid gewaarborgd? In hoeverre zal het ministerie zich afzijdig houden en zich dus niet bemoeien met de totstandkoming van de inhoud en de resultaten? Aan welke externen wordt gedacht? Zullen deze externen geen enkele band hebben met het ministerie, de regering en het WODC? Graag hierover een duidelijke en uitgebreidere toelichting.
Het is goed dat onderzoek wordt gedaan naar de naleving van het protocol uit 2016. Maar deze leden vinden het volstrekt onlogisch dat niet wordt gekeken naar de wijze waarop de onafhankelijkheid vóór die tijd werd gewaarborgd. Waarom zo beperkt? Dat er sinds 2016 een aangescherpt protocol ligt, betekent niet dat de regels en normen die ook voor 2016 gelden voor waarborging van onder andere wetenschappelijke kwaliteit, onafhankelijkheid, integriteit en transparantie niet geschonden zijn. De totstandkoming van de onderzoeken uit 2013 en 2014 bewijzen dat. Waarom wordt geen onderzoek gedaan naar de waarborging van de wetenschappelijke kwaliteit voor augustus 2016? De leden van de SP-fractie willen weten welke onderzoeken nog meer «besmet» zijn. Waarom onderzoekt u niet of er meer rapporten zijn die tot stand zijn gekomen mede door inmenging van het Ministerie van JenV? En waar dus de onafhankelijkheid en wetenschappelijke kwaliteit onvoldoende gewaarborgd was? Deze leden denken daarbij aan een serieuze onderzoekscommissie, zoals die bijvoorbeeld ingezet is bij de onderzoeken naar de bonnetjesaffaire. Wat vindt u hiervan? Kunnen de antwoorden worden toegelicht?
Voor de aan het woord zijnde leden is het de vraag of een dergelijk onderzoek zich zou moeten beperken tot WODC-onderzoeken. Ook onderzoeken van andere onderzoeksbureaus, waarbij het Ministerie van Justitie opdrachtgever was, zouden beïnvloed kunnen zijn. Diverse signalen wijzen hierop.
Deze leden wijzen hiertoe bijvoorbeeld op de passage uit een artikel uit het NRC Handelsblad, waarin staat dat ambtelijke invloed voor de ervaren onderzoeker Wynsen Faber, die met zijn eigen onderzoeksbureau regelmatig in opdracht van het WODC werkte, reden was om geen onderzoeken voor het WODC meer te doen. Te vaak maakte hij mee dat ambtenaren conclusies wilden veranderen, aanbevelingen aanpasten of een rapport überhaupt niet wilden publiceren. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie hierop.
Begrijpen de aan het woord zijnde leden het voorts goed dat er voor augustus 2016 ook een protocol gold? Kan het protocol zoals deze gold voor de wijziging in 2016 ook aan de Kamer worden gezonden met daarbij aangegeven de doorgevoerde wijzigingen of aanvullingen?
De leden van de SP-fractie vragen of er bij het onderzoek van de visitatiecommissie in 2014 ook daadwerkelijk is gekeken naar de inhoud van de rapporten, of voornamelijk naar het proces. Met andere woorden, kan zo’n visitatiecommissie dit soort politieke sturing eigenlijk wel opmerken? En waarom worden er maar acht rapporten bekeken, terwijl dit slechts 1% is van het totale aantal van 682 dat ofwel door het WODC zelf ofwel door externen is uitgevoerd? Heeft de visitatiecommissie zelf deze acht rapporten uitgezocht of zijn zij door anderen aangedragen en door wie dan?
Afhandeling melding
De leden van de SP-fractie zijn geschrokken van de wijze waarop er met medewerkers van het WODC wordt omgegaan. Er wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop de klacht over de inmenging van het Ministerie van JenV destijds is afgehandeld, wederom door een externe commissie. Wat voor mensen worden in deze commissie benoemd en hoe wordt gewaarborgd dat zij onafhankelijk kunnen opereren van het Ministerie van JenV en het WODC?
Ook willen voornoemde leden weten op welke manier «JenV-Verandert» gaat zorgen voor een dusdanige cultuurverandering dat het niet meer normaal is om informeel overleg te hebben tussen ambtenaren en WODC. Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de waarborging van de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek?
Toekomst WODC
De leden van de SP-fractie pleiten ervoor om het WODC los te koppelen van het ministerie en dus geen onderdeel meer uit te laten maken daarvan. Het ministerie heeft immers aangetoond niet met deze verantwoordelijkheid om te kunnen gaan. Het WODC zou niet meer gehuisvest moeten zijn in hetzelfde gebouw als genoemd ministerie, zodat het niet meer normaal is om even de lift te pakken en bij elkaar naar binnen te lopen. Informeel overleg tussen de afdeling beleid en de onafhankelijke onderzoekers is riskant en voorts nergens voor nodig. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit voorstel.
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de toespraak van de directeur-generaal Rechtshandhaving en Rechtspleging van het Ministerie van slechts twee weken geleden, waarbij letterlijk gesteld is dat daarom intensieve samenwerking tussen beleidsmakers en wetenschappers in haar ogen onmisbaar is (https://medium.com/@AnitaVegter/dgrr-column-vsnu-impactfestival-23-november-2017-ccf26753ab19). Hoe kijkt u met de kennis van nu naar deze opmerking?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de genoemde brief. Dit nieuws heeft deze leden bijzonder verontrust. Zij zijn van mening dat de uitzending van Nieuwsuur in ieder geval in twee gevallen aantoont dat een onderzoek van het WODC niet de wetenschappelijke onafhankelijkheid en inhoud heeft die nodig is. Die is nodig omdat onderzoeken van het WODC vaak de basis voor beleidsvorming bij uw departement vormen, dienen als onderbouwing van dat beleid en in de Tweede Kamer vaak als uitgangspunt voor meningsvorming gelden. Het is daarom bijzonder kwalijk dat om politiek opportune redenen de uitkomsten van een dergelijk onderzoek gemanipuleerd zijn.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat u een drietal maatregelen aankondigt. Dat er een onafhankelijke toets naar de toets naar de wetenschappelijke standaard van bovengenoemde rapporten komt achten deze leden vanzelfsprekend. Hoe gaat dit onderzoek vormgegeven worden, wie gaat het uitvoeren en hoe en door wie wordt beslist wie de onderzoekers zijn en wat de onderzoeksvragen worden?
Deze leden zijn juist vanwege de niet integere betrokkenheid van het Ministerie van V&J in het verleden er nu niet meteen van overtuigd dat de aangekondigde toets zelf wel volgens de daarvoor geldende wetenschappelijke en ethische standaarden gaat verlopen. Bent u daarom van plan de opzet van die toets, de samenstelling van de onderzoekers en de onderzoeksvragen in overleg met de Kamer vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de uitkomst van die toets niet eerst aan u of uw ambtenaren dient de worden voorgelegd maar rechtstreeks, tegelijkertijd en ongeclausuleerd naar zowel u als de Kamer dient te worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Voornoemde leden lezen in de brief ook dat er een extern onderzoek komt naar hoe er sinds de inwerkingtreding van het protocol in 2016 wordt gewerkt in de relatie WODC en beleidsafdelingen. De aan het woord zijnde leden achten dat echter niet afdoende. Veel rapporten van het WODC stammen van voor die tijd en vormden of vormen nog steeds een uitgangspunt voor beleid en besluitvorming. Ook de wetenschappelijke waarde van die rapporten moet daarom boven iedere twijfel verheven zijn. Toch merken deze leden op dat onderzoeken van vóór de inwerkingtreding van het Protocol geen onderwerp van enige toets worden. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het wel degelijk nodig is te weten of de praktijken rondom de twee rapporten met betrekking tot wiet een uitzondering of eerder regel waren. Daarvoor moeten ook andere rapporten tegen het licht gehouden worden. Bent u daarom bereid, in overleg met de Kamer, tenminste tien onderzoeken aan te wijzen die bij wijze van steekproef getoetst moeten worden op wetenschappelijke inhoud en onafhankelijkheid? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van voornoemde leden dat de conclusie van de onafhankelijke visitatiecommissie dat het WODC zich kenmerkt als zelfstandige onafhankelijke onderzoeksafdeling binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het licht van de bevindingen van Nieuwsuur en de daaraan ten grondslag liggende klacht, in een ander daglicht is komen te staan? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Hoe past het feit dat er met de genoemde klacht jarenlang tot aan de recente uitzending van Nieuwsuur aan toe grotendeels genegeerd en gebagatelliseerd is, met het door u genoemde algemene beleid dat de secretaris-generaal bij zijn aantreden in 2015 uiteen heeft gezet om het departement te veranderen namelijk om van het departement een open en transparante organisatie te maken, waarin tegenspraak wordt gewaardeerd, en gezichtspunten onverdund bij de ambtelijke en politieke top terecht komen. Deelt u de mening dat hoewel dit beleid in 2015 is ingezet en gezien het feit dat er daarna toch nog jarenlang niet echt iets met de klacht is gebeurd, op zijn best aangeeft dat er op het departement nog allerminst sprake is van een open en transparante cultuur waar tegenspraak wordt gewaardeerd en bij de top terecht moeten komen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waaruit blijkt dan dat die cultuuromslag wel plaats heeft gevonden?
Is het waar dat de directeur van het WODC na de onthullingen in Nieuwsuur over zijn objectiviteit, tegen medewerkers heeft gezegd dat er niet zo veel bijzonders aan de hand is? Zo ja, hoe oordeelt u over deze uitspraak? Zo nee, hoe heeft de directeur deze onthullingen dan wel geduid?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde brief. Deze leden hebben op een aantal punten behoefte aan een nadere toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan de onafhankelijke positie van het WODC als wetenschappelijk onderzoeks- en kenniscentrum op het terrein van Justitie en Veiligheid. Terecht stelt u dat de integriteit van het WODC boven elke twijfel verheven dient te zijn. U zult daarom ten aanzien van de rapporten die onderwerp waren van de uitzending van Nieuwsuur onafhankelijk laten toetsen of deze rapporten voldoen aan de wetenschappelijke standaard. Deelt u de mening dat de integriteitsvraag zich niet beperkt tot deze twee rapporten? Kunt u uitsluiten dat er ten aanzien van andere rapporten sprake is geweest van opdrachten van de politieke top of beleidsambtenaren aan het WODC om formuleringen, uitkomsten, onderzoeksmethoden of veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het onderzoek aan te passen of anderszins te veranderen? Heeft u kennis van andere rapporten waar hiervan sprake is geweest?
Voornoemde leden merken op dat u de Kamer wijst op het positieve oordeel van de onafhankelijke visitatiecommissie. Dit oordeel is onder andere tot stand gekomen op basis van een achttal rapporten van het WODC. Heeft de visitatiecommissie ook inzicht gehad in de correspondentie tussen het WODC en het ministerie gedurende het onderzoek, voorafgaand aan de oplevering van de definitieve rapporten? Maakte deze correspondentie deel uit van de dossiers die ter beschikking zijn gesteld van de visitatiecommissie?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in augustus 2016 het protocol is aangescherpt. Was hier aanleiding voor, anders dan het algemene beleid dat de secretaris-generaal bij zijn aantreden in 2015 uiteen heeft gezet?
U schrijft dat u expliciet zult laten nagaan door een onafhankelijke nader in te stellen externe klachtencommissie of de klacht is behandeld met inachtneming van het toen geldende protocol en andere geldende regelgeving. Is hier al iets over te zeggen? Zo nee, wanneer kunnen zij de uitkomst hiervan dan verwachten?
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de rol van medewerkers van het ministerie in de begeleidingscommissies van onderzoeken van het WODC. Volgens de «Wegwijzer voor contractonderzoek» van het WODC, gedateerd in 2017, is er altijd een medewerker van de beleidsdirectie (ambtenaar J&V) die het onderzoek heeft aangevraagd lid van de begeleidingscommissie. Uit afgeronde onderzoeken blijkt dat er soms ook meerdere ambtenaren van het ministerie in de begeleidingscommissie zitting hebben. Waarom is ervoor gekozen een medewerker van de beleidsdirectie plaats te laten nemen in een begeleidingscommissie? Wat is de rol van deze medewerker(s) in de begeleidingscommissie? Kunt u reflecteren op de wenselijkheid van deze constructie in het licht van het belang van de onafhankelijkheid en integriteit van het onderzoek?
Inleiding
Naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur d.d. 6 december 2017 over het WODC heeft uw Kamer mij vragen gesteld via een schriftelijk overleg. Ik hecht eraan om deze vragen zo voortvarend en zorgvuldig mogelijk te beantwoorden. Hieronder zet ik mijn werkwijze daartoe uiteen.
Uw Kamer heeft het voornemen om aanstaande woensdag 20 december tijdens een Algemeen Overleg (AO) te debatteren over het coffeeshopbeleid. Met het oog hierop heb ik getracht met voorrang die vragen uit het schriftelijk overleg te beantwoorden die mijns inziens een (beleidsmatige) relatie hebben met de in dit AO geagendeerde onderwerpen. Deze selectie van vragen heb ik vervolgens van een nummering voorzien. De antwoorden op de betreffende vragen vindt u in de bijlage bij deze brief.
Uw Kamer heeft mij daarnaast uitgenodigd voor een debat na het Kerstreces over de onafhankelijkheid van het onderzoeksinstituut WODC. Ik streef ernaar u de beantwoording van de vragen die betrekking hebben op dit debat zo spoedig mogelijk te doen toekomen, in ieder geval voor het einde van het aanstaande Kerstreces.
Ten slotte ziet een deel van de door uw Kamer bij het schriftelijk overleg gestelde vragen op de uitkomsten van de door mij aangekondigde onderzoeken. Vandaag heb ik u per brief geïnformeerd over de nadere invulling van de in de brief van 7 december jl. genoemde externe onderzoeken. Zodra deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren en vragen die daarop betrekking hebben, met inbegrip van de door het lid Van Nispen (SP) bij de regeling van werkzaamheden van 7 december jl. gestelde vragen, zo spoedig mogelijk beantwoorden.
VVD
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie vragen of er naar uw oordeel in 2013 en 2014 politieke druk is uitgeoefend op de twee onderzoeken naar het drugsbeleid. Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Wat zijn de precieze inhoudelijke wijzigingen die in de onderzoeken zijn doorgevoerd?
CDA
Vraag 2
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de in de interne klacht genoemde onderzoeken. Onderdeel van de klacht is dat klager het onjuist vindt dat een conclusie uit het onderzoek «Het Besloten club- en het Ingezetencriterium voor coffeeshops» uit 2013 herschreven diende te worden. Kunt u aangeven wat de motivatie was achter deze herschrijving? Hoe beoordeelt u deze herschrijving? Deelt u de mening van de klager dat dit een aanzienlijke inhoudelijke wijziging is van de conclusie.
Antwoord 1 en 2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 december 2017 aan uw Kamer6 zal een externe onderzoekscommissie worden gevraagd in ieder geval een antwoord te geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Zoals gebruikelijk worden aan uw Kamer definitieve versies van onderzoeksrapporten toegezonden. Ik acht het van het grootste belang dat de onderzoekscommissie in alle vrijheid haar werkzaamheden kan verrichten. Ik zal alle informatie die berust bij mijn ministerie en die de commissie nodig acht om haar werkzaamheden te kunnen verrichten, aan de commissie ter beschikking stellen. Ik vind het niet passend om, los van de werkzaamheden van de commissie, conceptversies van rapporten die in de loop van het onderzoek door de onderzoekers zijn opgesteld, aan uw Kamer te verstrekken. Ik wacht de bevindingen van de onderzoekscommissie af. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel.
D66
Vraag 3
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie in 2013 sturing wilde hebben op de uitvoering van het onderzoek naar de wietpas door het WODC. Zo ja, op welke wijze uitte hij dit? Zo nee, waarom werd de uitvoering van het onderzoek dan aangepast?
Antwoord 3
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 19 december 20177 wordt een externe onderzoekscommissie gevraagd in ieder geval een antwoord te geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Ik wacht de bevindingen van de onderzoekscommissie op dit punt af. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel.
Vraag 4
Dezelfde leden vragen of de originele eerste versie van het rapport over de wietpas van juni 2013 (zoals naar verwezen in de klacht van de klokkenluider) aan de Kamer kan worden gestuurd, met daarin gemarkeerd de wijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van commentaar van de beleidsafdeling en ambtelijke top?
Antwoord 4
Zoals gebruikelijk worden aan uw Kamer definitieve versies van onderzoeksrapporten toegezonden. Ik acht het van het allergrootste belang dat de onderzoekscommissie in alle vrijheid haar werkzaamheden kan verrichten. Ik zal alle informatie die berust bij mijn ministerie en die de commissie nodig heeft om haar werkzaamheden te kunnen verrichten, aan de commissie ter beschikking stellen. Ik vind het niet passend om, los van de werkzaamheden van de commissie, conceptversies van rapporten met daarin gemarkeerde wijzigingen aan uw Kamer te verstrekken.
Vraag 5
Voornoemde leden vragen welke druggerelateerde onderzoeken sinds Rutte-I in opdracht of mede in opdracht van J&V zijn uitgevoerd. Welke zijn daarbij uitgevoerd door het WODC? Welke niet, en hoe was dan de constructie? Zijn er druggerelateerde onderzoeken uitgevoerd in opdracht van J&V en/of VWS die niet gepubliceerd mochten worden? Zo ja, welke en waarom? Kunt u deze documenten alsnog aan de Kamer sturen.
Antwoord 5
Als bijlage bij deze brief is een voorlopig overzicht bijgevoegd8 van druggerelateerde onderzoeken die sinds het kabinet Rutte I zijn uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van JenV. Daarbij is aangegeven of het onderzoek is verricht door een derde partij in opdracht van het WODC, door het WODC zelf of zonder betrokkenheid van het WODC. Uw Kamer zal zo spoedig mogelijk een aangevuld overzicht ontvangen waarin de ontbrekende data en – indien van toepassing – nu nog ontbrekende onderzoeken zullen worden toegevoegd.
Vraag 6
De Staatssecretaris van VWS was destijds coördinator van het drugsbeleid. Was het Ministerie van VWS op de hoogte van het beïnvloeden of manipuleren van rapporten van het WODC door de beleidsafdeling van het Ministerie van J&V? Zo ja, welk gevolg heeft VWS hieraan gegeven?
Antwoord 6
Mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport hecht ik eraan op te merken dat de in de vraag besloten conclusie dat sprake is geweest «van het beïnvloeden of manipuleren van rapporten van het WODC door de beleidsafdeling van het Ministerie van J&V» ter beoordeling aan de externe onderzoekscommissie is. De bevindingen van deze commissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel.
Vraag 7
De leden van de D66-fractie vragen gezien de uitzending van Nieuwsuur, welke objectieve wetenschappelijke onderbouwing er overblijft voor de invoering van het ingezetenencriterium en de wietpas. Hoe ziet u in dit licht de aangepaste conclusie over overlast? Hebben de gewraakte WODC-rapporten bijgedragen aan de invoering van het beleid ten aanzien van coffeeshops, zoals afstand tot scholen en het ingezetenencriterium? Is de onderbouwing daarmee nu twijfelachtig geworden en is heroverweging dus noodzakelijk?
Antwoord 7
De tussenrapportage «Het besloten club- en ingezetenencriterium voor coffeeshops» die op 27 juni 2013 aan uw Kamer werd aangeboden (Kamerstuk 24 077, nr. 310), heeft niet bijgedragen aan de invoering van het ingezetenencriterium aangezien dit criterium reeds vanaf 1 januari 2012 onderdeel uitmaakte van de Aanwijzing Opiumwet9 van het Openbaar Ministerie; er werd door de drie zuidelijke provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland allereerst ervaring mee opgedaan vanaf mei 2012. Aan uw Kamer werd toegezegd dat een breed onderzoek zou worden uitgevoerd naar de effecten van het aangescherpte coffeeshopbeleid over de periode 2012–2014. De genoemde tussenrapportage zag op de effecten van de invoering van het besloten club- en ingezetenencriterium in de periode mei 2012 tot november 2012 en niet op de effecten van de invoering van een afstandscriterium, zoals in de vraag wordt verondersteld.
Ik zie op dit moment geen aanleiding het beleid met betrekking tot het besloten club- en ingezetenencriterium te heroverwegen. Indien de bevindingen van de externe onderzoekscommissie aanleiding geven tot een andere conclusie, dan zal ik u daarover nader informeren.
Vraag 8
Deze leden vragen wat de manipulatie door het WODC van onderzoeksgegevens betekent voor onder andere de uitspraak en het advies van de advocaat-generaal van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de rechtszaak over de wietpas in Maastricht en Tilburg
Antwoord 8
De in deze vraag besloten conclusie dat sprake is van «manipulatie door het WODC van onderzoeksgegevens» is ter beoordeling aan de externe onderzoekscommissie. De bevindingen van deze commissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel. Het is evenmin aan mij een oordeel te hebben over de uitspraak en het advies van de advocaat-generaal van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vraag 9
Hoeveel coffeeshops zijn er gesloten naar aanleiding van beleid dat gestoeld is op – naar nu blijkt – gemanipuleerd onderzoek?
Antwoord 9
De conclusie dat sprake zou zijn van gemanipuleerd onderzoek laat ik ter beoordeling aan de externe onderzoekscommissie. Wat de inhoud van de vraag betreft: het is mij niet bekend hoeveel coffeeshops er gesloten zijn naar aanleiding van kabinetsbeleid. Gemeenten maken zelf de keuze om coffeeshop(s) toe te laten of om een nulbeleid te voeren. Uit het rapport Coffeeshops in Nederland 2016 van bureau Intraval (Kamerstuk 24 077, 397) blijkt wel dat het aantal coffeeshops is afgenomen. Eind 2016 telde Nederland 573 coffeeshops verspreid over 103 coffeeshopgemeenten. Ten opzichte van de voorgaande meting over 2014 – toen er nog 591 coffeeshops waren – zijn er 22 coffeeshops verdwenen en vier bijgekomen. Ook in 2017 zet de gestage daling van het aantal coffeeshops zich door: eind maart 2017 waren er 567 coffeeshops in Nederland gevestigd. Intraval constateert enige stabilisatie: de daling van het aantal coffeeshops in de periode 2015–2016 is de geringste sinds 2008. De belangrijkste redenen voor het verdwijnen van coffeeshops sinds de vorige meting zijn – zo blijkt uit het onderzoek – de gebiedsgerichte aanpak «1012» in Amsterdam, handhaving van een afstandscriterium door gemeenten, sluiting als gevolg van een negatief BIBOB-advies en overtreding van de van toepassing zijnde gedoogcriteria.
Vraag 10
Klopt de reconstructie uit het NRC10 waarin uiteen is gezet hoe voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten een exportpercentage van 80% noemt, hetgeen de onderzoekers in het WODC-rapport nog onverantwoord achtten? Deelt u de mening van de onderzoekers dat er geen percentage genoemd had mogen (en kunnen) worden op basis van het onderzoeksrapport? Waar was de uitspraak van 80% op gebaseerd? Wat klopt er en wat niet? Is er (inmiddels) enig objectief wetenschappelijk onderzoek over de omvang van de export van cannabis? Zo ja, welk?
Antwoord 10
Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bij brief van 28 april 2015 (Kamerstuk 24 077 nr. 345) heeft laten weten, werd in de eerdere brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314), waarin het percentage van de 80% wordt genoemd, gerefereerd aan een KLPD rapport van 201211. Dit percentage wordt wederom genoemd in de brief van 21 maart 2014 (Kamerstuk 24 077, nr. 316). In die brief wordt ook de toezegging gedaan om de beredeneerde schatting van het exportpercentage aan een nadere beschouwing door het WODC te laten onderwerpen.
Dit onderzoek is op 16 december 2014 aan uw Kamer toegezonden. Dit type onderzoek, net als alle onderzoek naar illegale markten en fenomenen, gaat met onzekerheden gepaard. De onderzoekers hebben in het betreffende onderzoek uitgebreid beschreven welke stappen zij hebben ondernomen om te komen tot een zo objectief mogelijke schatting en welke moeilijkheden ze daarbij tegenkwamen. Uiteindelijk zijn de onderzoekers in het rapport tot een schatting gekomen. Dit betreft een zo goed mogelijke inschatting van het export-percentage gegeven de beschikbare cijfers en de gemaakte aannames. In de brief waarin het WODC-onderzoek wordt gepresenteerd (Kamerstuk 24 077, nr. 339) is ervoor gekozen om die intervallen te noemen waartussen de export volgens de onderzoekers hoogstwaarschijnlijk zal liggen. In de brief wordt uitdrukkelijk vermeld dat het een «educated guess» betreft en wordt verwezen naar de uitgebreide cijfermatige resultaten in het bijgevoegde onderzoek. Meer recente schattingen zijn mij niet bekend.
Vraag 11
Gezien de uitzending van Nieuwsuur, welke objectieve wetenschappelijke onderbouwing blijft er over dat regulering of legalisering door internationale verdragen niet mag, gezien het verschil in opdracht van «Internationaal recht en cannabis» (2014) van «Internationaal recht en cannabis II» (2016)? Zo ja, wat is deze?
Antwoord 11
Vooralsnog blijft het kabinetsstandpunt over de ruimte die internationale verdragen al dan niet bieden, ongewijzigd. Indien de bevindingen van de externe onderzoekscommissie aanleiding geven tot een andere conclusie, dan zal ik uw Kamer daar nader over informeren.
Vraag 12
Op schriftelijke vragen van de leden Kooiman (SP) Bergkamp (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2838) over legale wietteelt als positieve mensenrechtenverplichting (zoals «Internationaal recht en cannabis II» concludeerde) werd door uw voorganger destijds afwijzend gereageerd. Kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo nee, kunt u het antwoord herzien?
Antwoord 12
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gaf in zijn schriftelijke beantwoording van genoemde Kamervragen op 13 juni 2016 het volgende aan: «De onderzoekers concluderen dat er in weerwil van de VN-drugsverdragen volgens het internationaal recht ruimte voor staten kan zijn om cannabisteelt- en handel ten behoeve van de recreatieve gebruikersmarkt gereguleerd te realiseren. Los van de vraag of ik het eens ben met deze conclusie wil ik ingaan op de door de onderzoekers genoemde vijf voorwaarden waaraan naar hun oordeel moet worden voldaan, wil deze «op positieve mensenrechten gebaseerde ruimte» daadwerkelijk bestaan. Vervolgens is mijn ambtsvoorganger inhoudelijk ingegaan op de door de onderzoekers genoemde vijf randvoorwaarden en kwam hij tot de volgende conclusie: «Het voorstaande overziend kan ik stellen dat de mogelijkheid om invulling te geven aan de door de onderzoekers gestelde voorwaarden onzeker is, of dat deze ronduit niet vervuld worden. Dat wil zeggen dat van een «op positieve mensenrechten gebaseerde ruimte» dus geen sprake kan zijn noch van het eventueel prevaleren boven de drugsverdragen».
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit antwoord te herzien. Indien de bevindingen van de externe onderzoekscommissie aanleiding geven tot een andere conclusie, dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Vraag 13
Deelt u de mening dat bij de experimenten over een gesloten coffeeshopketen het WODC, of een andere rijkskennisinstelling, niet betrokken mag zijn? Op welke wijze garandeert u de onafhankelijkheid van opzet, uitvoering en evaluatie van de experimenten over een gesloten coffeeshopketen met uw collega van VWS? Kan er een onafhankelijke begeleidingscommissie bij de opzet, uitvoering en evaluatie betrokken worden die zich richt op de betrouwbaarheid en het welslagen ervan?
Antwoord 13
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 15 december jl. heb bericht, zullen mijn ambtgenoot voor Medische Zorg en Sport en ik ons laten adviseren over de invulling, uitvoering en evaluatie van de experimenten door een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen en wetenschappers voor het experiment met gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik. Deze commissie zal bestaan uit deskundigen en wetenschappers op zowel het terrein van zorg, voedsel en waren als op het terrein van justitie, het lokale bestuur en internationaal recht. Zij gaan adviseren en wetenschappelijk ondersteunen bij de keuzes over de invulling, uitvoering en evaluatie van het experiment in de gesloten coffeeshopketen. Deze commissie zal ook adviseren over de te betrekken wetenschappers.
Vraag 14
Klopt het dat een hoog THC-gehalte en een hoog CBD-gehalte elkaar neutraliseren, waardoor de discussie vanuit het ministerie over de schadelijkheid van 15% THC, maar een deel van de waarheid laat zien? Is er ooit bewijs geleverd dat uitsluitend door het roken van wiet psychoses ontstaan? Zo ja, welke wetenschappelijke publicaties liggen hieraan te grondslag?
Antwoord 14
Namens de Minister van Medische Zorg en Sport kan ik in antwoord op deze vraag het volgende zeggen. THC en CBD hebben afzonderlijke effecten: THC is psychoactief, maar CBD niet. Uit het onderzoek «THC, CBD en gezondheidsaspecten van hasjiesj en wiet» (2012 en update 2016) van het Trimbos-instituut komt naar voren dat de aanwezigheid van CBD in hasjiesj en wiet, en de verhouding tussen THC- en CBD-gehalte mogelijk een rol spelen in het voorkomen van schadelijke (psychische) effecten. Dat wil echter nog niet zeggen dat ze elkaar neutraliseren. Wel kan CBD, onder bepaalde omstandigheden (afhankelijk van timing, dosering en verhouding) sommige effecten van THC tegen gaan.
Hetzelfde onderzoek geeft ook aan dat de schade aan de gezondheid door het gebruik van cannabis toeneemt met de toenemende hoeveelheid, de frequentie van inname en de duur van de blootstelling, dus het aantal jaren dat wordt gebruikt. Het is daarnaast aannemelijk dat er sprake is van een dosis-effect relatie, dat wil zeggen hoe meer cannabis (in feite hoe meer THC) iemand binnenkrijgt, des te groter het ongewenste effect
Hoewel wetenschappelijk bewijs nog ontbreekt bevat de wetenschappelijke literatuur wel aanwijzingen dat een relatief hoog CBD gehalte de negatieve effecten van een hoog THC-gehalte kan tegengaan. Ook zijn er aanwijzingen dat er een relatie is tussen de sterkte van cannabis (THC-gehalte) en het risico op negatieve gezondheidseffecten. Op basis van de huidige stand van de wetenschappelijke literatuur is het op dit moment nog niet mogelijk te bepalen bij welk percentage precies die grens gelegd zou moeten worden.
Vraag 15
Deelt u de mening dat het huidige cannabisbeleid op weinig wetenschappelijke basis stoelt?
Antwoord 15
Nee, die mening delen de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik niet. Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. De risicobeoordeling van verschillende middelen is en wordt uitgevoerd door wetenschappelijk gevormde experts en heeft geleid tot de kwalificatie van lijst II Opiumwetmiddelen met een minder ernstig gezondheidsrisico dan een lijst I Opiumwetmiddel. Dit onderscheid vormt nog altijd een belangrijke pijler van het Nederlandse drugsbeleid. Het cannabisbeleid omvat een breed palet aan uitgangspunten en maatregelen op het gebied van beperking van risico’s voor de volksgezondheid, tegengaan van overlast en handhaving van de AHOJGI-criteria zoals opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Het lokale bestuur stelt het coffeeshopbeleid binnen de door de rijksoverheid gestelde algemene kaders op en voert de regie. Gemeenten maken zelf de keuze om coffeeshop(s) toe te laten of om een nulbeleid te voeren. Over de verschillende elementen van het cannabisbeleid wordt regelmatig gerapporteerd en gepubliceerd. Mochten de bevindingen van de externe onderzoekscommissie aanleiding geven tot twijfel over de wetenschappelijke basis van specifieke onderdelen van het cannabisbeleid, dan zal ik u daarover nader informeren.
GroenLinks
Vraag 16
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u kunt aangeven hoe en op welke momenten tussen beleidsambtenaren en WODC-onderzoekers/leidinggevende(n) is overlegd over de formulering van de onderzoeksvraag, de aanstelling van de onderzoekers en de begeleidingscommissie, de gekozen onderzoeksmethodiek en de uiteindelijke formulering van de onderzoeksuitkomsten. Kunt u de onderzoeksuitkomsten zoals oorspronkelijk geformuleerd door de betrokken onderzoekers beschikbaar stellen? Welke passages zijn precies gewijzigd in de uiteindelijk naar de Kamer gestuurde rapporten? Maakte de inhoud van het later, in opdracht van onder andere de gemeente Eindhoven opgestelde rapport aanvankelijk onderdeel uit van het oorspronkelijke concept-WODC-rapport?
Antwoord 16
Voor de beantwoording van de vragen van de fractie van Groen Links over contacten tussen beleidsambtenaren en WODC-onderzoekers over de opdrachtformulering, de keuze van de methodologie, de uitvoering en begeleiding van het onderzoek wacht ik de bevindingen van de externe onderzoekscommissie af. Ik ga er daarbij van uit dat de vraagstellers met «het in opdracht van onder andere de gemeente Eindhoven opgestelde rapport» doelen op het rapport «Internationaal recht en cannabis II».
Vraag 17
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de conclusie van de onderzoekers is dat het internationaalrechtelijk drugsbestrijdingskader geen ruimte laat voor het legaliseren, decriminaliseren, beleidsmatig gedogen en/of anderszins reguleren. In hun inleiding hebben zij aangegeven dat andere internationaalrechtelijke afspraken dan die over drugsbestrijding buiten beschouwing zijn gebleven. Toch concludeert u zonder voorbehoud en in het algemeen dat er juridisch geen ruimte is voor het reguleren van cannabisteelt ter bevoorrading van coffeeshops of in het kader van cannabis social clubs. Meent u dat deze conclusie recht doet aan het voorbehoud dat de onderzoekers hebben gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Meent u dat de Kamer door de brief inhoudelijk juist is geïnformeerd?
Vraag 18
Het WODC rapport toetst de vraag in hoeverre de regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik zich verhoudt tot internationaal recht aan een beperkt aantal verdragen. Waarom is alleen voor deze verdragen gekozen? Waarom is ervoor gekozen de overige relevante verdragen buiten beschouwing te laten? Hoe beoordeelt u deze keuze in het licht van de bevindingen van een ander rapport van dezelfde onderzoekers? Is op enig moment overwogen om in het WODC onderzoek ook deze internationale verdragen mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gedaan?
Vraag 19
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat op blz. 7 de onderzoekers stellen dat aldus de internationaal gevoerde discussie over mensenrechten en cannabisgebruik alsmede de bestrijding van dit gebruik niet aan bod komt. Dit betekent dat zij niet ingaan op de vraag of cannabisgebruik wel of geen bescherming kan vinden onder fundamentele vrijheidsrechten zoals het recht op privacy, het recht op vrijheid van meningsuiting of het recht op vrijheid van overtuiging en religie. Evenmin komt bijvoorbeeld aan de orde of fundamentele economische, sociale of economische rechten – zoals het recht om deel te nemen aan het culturele leven, het recht op zelfbeschikking, het recht om de voordelen te genieten van wetenschappelijke vooruitgang, het recht van kinderen om te worden beschermd tegen drugs en het recht op gezondheid – voor staten mogelijkheden of zelfs verplichtingen inhouden om een afwijkend drugsbeleid te hanteren en of de regulering van cannabisteelt daarvan onderdeel zou kunnen zijn. Gezien deze expliciete beperking, acht u het waarschijnlijk dat dit onderzoek een volledig antwoord geeft op de vraag hoe de regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik zich verhoudt tot internationaal recht in den brede?
Antwoord 17, 18 en 19
Zoals de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 24 077, nr. 345) bevat het betreffende rapport «een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvatting pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik». Dit was de beleidsvraag die naar de inschatting van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie voorlag en beantwoord moest worden. Een afweging tussen de drugsverdragen en verdragen op het gebied van mensenrechten is in het onderzoek niet gemaakt. Voor de beantwoording van de vragen over de opdrachtformulering, de keuze van de methodologie, de uitvoering en begeleiding van het onderzoek wacht ik de bevindingen van de externe onderzoekscommissie af. Voor de relatie tussen de genoemde drugsverdragen en de mensenrechtenverdragen verwijs ik u voorts naar mijn antwoord op vraag 22.
Vraag 20
Kunt u de precieze onderzoeksopdracht voor het WODC rapport «Internationaal recht» aan de Kamer toesturen? Stond daar van begin af aan in dat het onderzoek zich moest richten op verenigbaarheid van het reguleren van cannabisteelt met de VN-drugsverdragen, of was aanvankelijk de vraag om het te toetsen aan «internationale verdragen» en/of «VN-verdragen»?
Antwoord 20
Ik acht het van het grootste belang dat de externe onderzoekscommissie in alle vrijheid haar werkzaamheden kan verrichten. Ik zal alle informatie die bij mijn ministerie berust en die de commissie nodig heeft om haar werkzaamheden te kunnen verrichten, aan de commissie ter beschikking stellen. U kunt te zijner tijd kennisnemen van datgene wat de commissie hierover in haar rapport zal opnemen.
Vraag 21
Hebben de onderzoekers wel eens aangegeven dat de conclusies wellicht anders zouden kunnen uitpakken als ook de mensenrechtelijke kant zou worden onderzocht, zoals zij wel hebben gedaan in hun onderzoek «Internationaal Recht en cannabis II, Regulering van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik: positieve mensenrechtenverplichtingen versus VN-drugsverdragen»?
Antwoord 21
Er heeft overleg en afstemming plaatsgevonden tussen het WODC en de onderzoekers over de precieze formulering van de onderzoeksvraag, zoals te doen gebruikelijk. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 december 2017 zal de externe onderzoekscommissie van voorzitter Overgaauw worden gevraagd om in ieder geval een antwoord te geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Ik wacht de bevindingen van de onderzoekscommissie af.
Vraag 22
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de conclusie in het onderzoek «Internationaal Recht en cannabis II, Regulering van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik: positieve mensenrechtenverplichtingen versus VN-drugsverdragen» dat het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik omwille van belangen van individuele en volksgezondheid, veiligheid en criminaliteitsbestrijding, kan steunen op positieve verplichtingen die uit internationale mensenrechtenverdragen voortvloeien.
Graag ontvangen deze leden ook een reactie op de conclusie dat aan die positieve mensenrechtenverplichtingen ingevolge het internationaal recht prioriteit moet worden toegekend boven de verplichtingen uit de VN-drugsverdragen ingeval deze met elkaar strijden.
Antwoord 22
Nederland heeft zowel de genoemde drugsverdragen als de mensenrechtenverdragen ondertekend. Uitgangspunt is dat een verdragspartij zich aan de afgesproken regels houdt. Hoewel de mensenrechtenverdragen zich niet verzetten tegen het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik, volgt uit de mensenrechtenverdragen geen positieve verplichting tot regulering van cannabisteelt- en handel die moet leiden tot het deels buiten werking stellen van de verplichtingen van de VN-drugsverdragen. In zijn algemeenheid geldt voorts nog dat, voorzover er sprake is van positieve verplichtingen tot bescherming van specifieke mensenrechtenverplichtingen, de lidstaten een beoordelingsvrijheid («margin of appreciation») hebben om te bepalen welke instrumenten zij hiertoe inzetten. De mensenrechtenverdragen schrijven niet voor dat een bepaald instrument moet worden gekozen. Het is aan de regering om hierin een afweging te maken. Daarbij is van belang dat die afweging wordt ingekaderd door andere internationaalrechtelijke verplichtingen die Nederland is aangegaan, zoals verplichtingen onder de VN-drugsverdragen. Het gekozen instrument dient dan zowel in lijn met de mensenrechtenverdragen als met de VN-drugsverdragen te zijn.
Vraag 23
Bent u van mening dat er juridisch geen ruimte is voor het reguleren van cannabisteelt ter bevoorrading van coffeeshops? Zo ja, betekent dit dat de plannen uit het regeerakkoord lijnrecht in strijd met het internationaal recht zijn? Zo nee, welke bepalingen in het internationaal recht geven aanleiding om toch enige ruimte te zien? Hoe verhoudt dit laatste standpunt zich tot de bevindingen van de Minister van Veiligheid en Justitie zoals verwoord in de brief van 21 maart 2014?
Antwoord 23
Het doel van de desbetreffende internationale regelgeving is het waarborgen van de veiligheid en volksgezondheid van de mens. Het kabinet onderschrijft deze doelstellingen. De VN-verdragen van 1961, 1971 en 1988 geven onder meer aan dat de teelt en productie van drugs verboden is, met uitzondering van medische of wetenschappelijke toepassingen. Echter de, vooral op lokaal niveau, ervaren problemen voortkomend uit het huidige beleid hebben het kabinet doen besluiten tot het opzetten van een experiment. Het kabinet is zich ervan bewust dat het experiment wellicht spanning oproept met internationale en Europese regelgeving. De spanning rondom de relatie van het experiment met de verdragen wordt verminderd door het wetenschappelijke karakter van de experimenten en door de beperkte omvang, het tijdelijke karakter en de omkeerbaarheid die de experimenten zullen hebben. Daarbij is internationaal een ontwikkeling te zien dat de opvattingen over de aanpak van cannabis her en der aan verandering onderhevig zijn. Hoe het Nederlandse experiment zich precies gaat verhouden tot de verdragen en het EU-recht is mede afhankelijk van de nadere invulling van het experiment. Een onafhankelijke commissie zal het kabinet op dit gebied adviseren. In mijn brief van 15 december 2017 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Vraag 24
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u kunt aangeven welke onderzoeksvragen, onderzoeksmethodologie, onderzoeksbevindingen en -conclusies van het rapport «Het besloten club- en het ingezetenencriterium voor coffeeshops» naar aanleiding van inbreng vanuit de ambtelijke lijn zijn aangepast? Welke gevolgen heeft dat voor de interpretatie van het effect van het club- en ingezetenencriterium? Klopt het dat in het conceptrapport werd geconstateerd dat er zich nauwelijks problemen of gevallen van overlast van drugstoerisme voordeden bij de verkoop van wiet aan buitenlanders? Waarom is in dit geval gekozen voor een prevalentieonderzoek en niet voor, bijvoorbeeld, de bij de Belastingdienst beschikbare gegevens? Geeft prevalentieonderzoek niet structureel te lage gebruikscijfers weer, waardoor de omvang van de export disproportioneel te hoog uitvalt? Klopt het dat het WODC gewezen is op de problemen die de gekozen onderzoeksmethode met zich bracht? Zo ja, wat is met deze fundamentele kritiek gedaan? Wat vindt u van de oorspronkelijke conclusie in dit rapport dat de overlast rond coffeeshops beheersbaar is? Deelt u de mening dat het hier gaat om het welbewust geweld aandoen van de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 24
De bevindingen van de externe onderzoekscommissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel en ga ik uit van de conclusies zoals verwoord in de tussenrapportage «Het besloten club- en ingezetenencriterium voor coffeeshops», die op 27 juni 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 310) aan uw Kamer is toegezonden.
SP
Vraag 25
De leden van de SP-fractie hebben helaas moeten concluderen dat we jarenlang discussie gevoerd hebben over de legalisering van softdrugs op basis van verkeerde informatie. Kunt u bevestigen dat de resultaten en conclusies van verschillende WODC-onderzoeken aangaande het drugsbeleid jarenlang gemanipuleerd zijn? Zo ja, om welke onderzoeken, resultaten en conclusies gaat het precies? Zo nee, hoe verklaart u de berichtgeving van Nieuwsuur en de NOS hieromtrent dan?12
Antwoord 25
De in de vraag besloten conclusie dat «de resultaten en conclusies van verschillende WODC- onderzoeken aangaande het drugsbeleid jarenlang gemanipuleerd zijn» is ter beoordeling aan de externe onderzoekscommissie. De bevindingen van de externe onderzoekscommissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel. Het is niet aan mij een verklaring te geven voor de wijze van berichtgeving van nieuwsrubrieken.
Vraag 26
De leden van de SP-fractie merken op dat in het WODC onderzoek «Internationaal recht en cannabis», werd geconcludeerd dat internationale verdragen het niet zouden toelaten dat er geëxperimenteerd zou worden met het legaal bevoorraden van coffeeshops. Kunt u aangeven of deze uitspraak destijds feitelijk juist was, of dat hij was ingegeven door een politieke mening? In het verlengde daarvan vragen deze leden of internationaal recht het op dit moment toelaat dat coffeeshops legaal worden bevoorraad, al dan niet in experimentele vorm. Graag ontvangen voornoemde leden op deze vraag een gedegen onderbouwde reactie.
Antwoord 26
De conclusie van onderzoeksrapport «Internationaal rechten cannabis» waaraan wordt gerefereerd, is een conclusie van de onderzoekers zelf. De bevindingen van de externe onderzoekscommissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd onthoud ik mij van een oordeel.
Wat de vraag naar de internationaalrechtelijke toelaatbaarheid van een experiment betreft verwijs ik naar mijn brief van 15 december jl. over de uitvoering van de in het regeerakkoord aangekondigde experimenten.
Vraag 27
De leden van de SP-fractie merken op dat in het WODC-onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» is geschreven dat 31% tot 96% van de Nederlandse wietteelt een buitenlandse bestemming zou hebben. Zijn deze cijfers feitelijk juist of zijn deze het resultaat van politieke beïnvloeding? Graag ontvangen voornoemde leden een gedegen onderbouwde reactie op deze vraag.
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 28
Nu we weten dat het fundament van het beleid van de afgelopen jaren op politiek gestuurde onderzoeken is gebaseerd, welke gevolgen hebben de onthullingen van Nieuwsuur volgens u dan voor dit fundament?
Antwoord 28
De in de vraag besloten conclusie dat «het fundament van het beleid van de afgelopen jaren op politiek gestuurde onderzoeken is gebaseerd» is ter beoordeling aan de externe onderzoekscommissie. De bevindingen van de externe onderzoekscommissie zullen antwoord moeten geven op de vraag of er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van het onderzoek sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast. Tot die tijd zie ik geen aanleiding inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het Nederlandse drugsbeleid. Indien de bevindingen van de onderzoekscommissie aanleiding geven tot een andere conclusie, zal ik u daarover nader informeren.
Vraag 29
De burgemeester van Breda, Depla zei in de uitzending van Nieuwsuur op 7 december 2017 dat het huidige beleid maar één winnaar kent, namelijk: de criminelen die de lachende derde zijn van ons halfslachtige gedoogbeleid. Deelt u die conclusie eens? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 29
Nee, die conclusie deel ik niet. De bestrijding van de (georganiseerde) drugscriminaliteit is en blijft een belangrijke prioriteit van dit kabinet. In het regeerakkoord komt dit ook duidelijk tot uitdrukking in de vorm van de aangekondigde versterking van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Tegelijkertijd wil dit kabinet ruimte geven aan experimenten met «het gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik». Ik zie niet in hoe criminelen bij de uitvoering van deze twee beleidslijnen de lachende derde zouden zijn.
Vraag 30
De leden van de SP-fractie vragen of u van mening bent dat de Kamer op het gebied van het drugsbeleid steeds juist, zorgvuldig en volledig is geïnformeerd. Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 30
Zoals ik in mijn brief van 19 december 2017 heb aangegeven, vind ik het essentieel om elke twijfel weg te nemen over de wetenschappelijke standaard van de twee bewuste onderzoeken die door mijn ambtsvoorgangers aan uw Kamer zijn gezonden. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van de externe onderzoekscommissie.
Vraag 31
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie op de toespraak van de directeur-generaal Rechtshandhaving en Rechtspleging van het Ministerie van slechts twee weken geleden, waarbij letterlijk gesteld is dat daarom intensieve samenwerking tussen beleidsmakers en wetenschappers in haar ogen onmisbaar is (https://medium.com/@AnitaVegter/dgrr-column-vsnu-impactfestival-23-november-2017-ccf26753ab19). Hoe kijkt u met de kennis van nu naar deze opmerking?
Antwoord 31
De directeur- generaal rechtspleging en rechtshandhaving was uitgenodigd om te spreken op het VSNU-Impactfestival op 23 november 2017. Door de organisatoren was aan de sprekers gevraagd in te gaan op vragen als «hoe wordt er binnen uw organisatie gebruik gemaakt van de laatste wetenschappelijke kennis?», «hoe werkt u in de praktijk samen met universiteiten en wetenschappers?» en «wat is het resultaat van die samenwerking en hoe ervaart u die samenwerking?». In haar bijdrage heeft de directeur-generaal onder meer gezegd dat de relatie tussen wetenschap en beleid geen vraag is, maar een vanzelfsprekendheid omdat het ontwikkelen van maatschappelijk effectief beleid niet kán zonder gebruik te maken van wetenschappelijke kennis en inzichten. Daarbij heeft zij benadrukt dat wetenschap iets heel anders is dan beleid maken en dat vooral de onafhankelijkheid van de wetenschap een essentiële waarde is. Ik deel die opvatting.
Brief Minister van Justitie en Veiligheid aan Tweede Kamer van 19 december 2017 betreffende «Maatregelen naar aanleiding van uitzending Nieuwsuur d.d. 6 december 2016», Kamerstuk 28 844, nr. 131
Brief Minister van Justitie en Veiligheid aan Tweede Kamer van 19 december 2017 betreffende «Maatregelen naar aanleiding van uitzending Nieuwsuur d.d. 6 december 2016», Kamerstuk 28 844, nr. 131
Met het kabinet Rutte I werd – mede gelet op de adviezen van de Commissie Van de Donk (geen deuren maar daden) – een nieuwe impuls gegeven aan het coffeeshopbeleid (Kamertstuk 24 077, nr. 259).
In dat kader werden per 1 januari 2012 de gedoogcriteria aangevuld met het besloten clubcriterium en het ingezetenencriterium. De handhaving van het aangescherpte beleid werd gefaseerd van kracht (Kamerstuk 24 077, nr. 265).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28844-132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.