Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 24077 nr. 345 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 24077 nr. 345 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2015
In de regeling van werkzaamheden van 14 april 2015 heeft uw Kamer verzocht om een reactie op het artikel «Minister verdraaide feiten over wietteelt» uit de NRC van 11 april 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 75, item 28). Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Ik stel voorop dat de stelling in het NRC-artikel, dat door mijn ambtsvoorganger(s) feiten zouden zijn verdraaid, onjuist is. Ik laat deze geheel voor rekening van de steller. Alle onderzoeken die in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden uitgevoerd – en dus ook degene die in het artikel worden genoemd – zijn volledig en zonder voorbehoud openbaar gemaakt en voor eenieder na te lezen.
Ik zal in deze brief op alle in het artikel genoemde punten ingaan. Allereerst de twee onderzoeken naar de export van in Nederland geteelde cannabis.
Mijn ambtsvoorganger refereerde in de brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314) aan het KLPD rapport van 2012 en niet aan het rapport uit 2006 zoals het artikel suggereert. Het artikel wijst erop dat in het onderzoek van 2006 en het WODC-onderzoek uit 2014 gebruik wordt gemaakt van een groot aantal aannames en dat de uitkomsten daardoor onzeker zijn. Onderzoek naar illegale markten, net als overigens onderzoek naar alle illegale fenomenen, gaat met onzekerheden gepaard. Dit is een feit van algemene bekendheid. Zowel het door mijn ambtsvoorganger aangehaalde KLPD- als het WODC-onderzoek bevat een zo goed mogelijke inschatting van het export-percentage gegeven de beschikbare cijfers en de gemaakte aannames. In de brief waarin het WODC-onderzoek wordt gepresenteerd (Kamerstukken 24 077, nr. 339) is ervoor gekozen om die intervallen te noemen waartussen de export hoogstwaarschijnlijk zal liggen, omdat dit gezien de politieke discussie werd beschouwd als de meest relevante informatie. In de brief wordt uitdrukkelijk vermeld dat het een «educated guess» betreft en wordt verwezen naar de uitgebreide cijfermatige resultaten in het bijgevoegde onderzoek.
Vervolgens wordt in het artikel gewag gemaakt van het onderzoek «Sterke wiet. Blowgedrag, schadelijkheid en afhankelijkheid van cannabis», uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en op 7 juni 2004 naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 126)). Het onderzoek zou opzettelijk een jaar «in een lade op het Binnenhof» hebben gelegen. Buiten het feit dat onze ministeries niet aan het Binnenhof zijn gelegen, merk ik op dat het zowel mij als mijn ambtgenoot van VWS onduidelijk is waar deze stelling op gebaseerd is. Mede naar aanleiding van uw verzoek heeft het Ministerie van VWS navraag gedaan bij de betrokken hoofdonderzoeker. Ook voor de hoofdonderzoeker is het onduidelijk waar de stelling vandaan komt. Hij zegt bovendien zich niet te herkennen in de geschetste gang van zaken.
Het onderzoek «De aanpak van wietteelt in Nederland» uit 2009, uitgevoerd in opdracht van de onafhankelijke Stichting Politie en Wetenschap van de Politieacademie, is niet door die stichting gepubliceerd. De stichting heeft daartoe besloten daar het concept-onderzoek als onvoldoende van kwaliteit werd beoordeeld zo heeft men mij meegedeeld. Naar aanleiding van het NRC-artikel heb ik navraag laten doen of het onderzoek alsnog openbaar gemaakt kan worden. De stichting ziet daartoe geen aanleiding.
Het artikel behandelt vervolgens een aantal onderzoeken omtrent de juridische mogelijkheden voor de regulering van wietteelt. Over het eerste onderzoek, uitgevoerd door het T.M.C. Asser Instituut en op 14 december 2005 aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 175), zou tussen de verschillende betrokken departementen gediscussieerd zijn over de vraagstelling. Het is een gebruikelijke gang van zaken om in de opstartfase van een onderzoek zo scherp mogelijk te krijgen welke beleidsvraag moet worden beantwoord. Uit deze discussie komt de uiteindelijke onderzoeksvraag voort. Dat was bij dit onderzoek niet anders.
In het onderzoek uitgevoerd door Rand Europe over internationale initiatieven op het gebied van de regulering van wietteelt dat op 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314) aan uw Kamer is aangeboden, worden case studies behandeld van landen waar dergelijke initiatieven plaatsvinden. Deze case studies zijn nadrukkelijk zoveel mogelijk gebaseerd op officiële stellingnames van de desbetreffende overheden en rechterlijke uitspraken in die landen, ook voor wat betreft de relatie tot het internationaal juridisch kader. De conclusie uit de brief van 18 december 2013 dat «[...] de ontwikkelingen in andere landen, [...] aanzienlijk minder helder en eenduidig zijn dan in de diverse discussies en publicaties in Nederland wordt gesteld» heeft betrekking op het officiële beleid, de jurisprudentie en statements van de betrokken overheden over de initiatieven in hun land én over de verhouding van die initiatieven tot de internationale drugsverdragen. Het NRC-artikel stelt dat deze conclusie een «twist» zou zijn ten opzichte van het onderzoek. Dit is onjuist. Uit het onderzoek blijkt immers zowel dat de afzonderlijke initiatieven niet helder in officiële stukken zijn afgebakend, als dat de initiatieven gezamenlijk geen blijk geven van een eenduidige mondiale ontwikkeling. Bovendien komt de verhouding van de initiatieven tot het internationaal juridisch kader in officiële stukken weinig aan bod.
Als laatste wordt het onderzoek «Internationaal recht en cannabis» van de Nijmeegse wetenschappers Van Kempen en Fedorova aangehaald. Dit onderzoek is op 21 maart 2014 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 24 077, nr. 316). Het rapport bevat «een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvatting pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik». Dit was de beleidsvraag die op dat moment, vanuit het politieke debat, voorlag en beantwoord moest worden. Dit wordt door het rapport op zeer grondige wijze gedaan, waarna wordt geconcludeerd dat «het legaliseren, decriminaliseren, beleidsmatig gedogen en/of anderszins reguleren van cannabisteelt voor de recreatieve gebruikersmarkt niet toelaatbaar is onder de VN-drugsverdragen en onder het Europees recht». De mogelijkheid dat de feitelijke situatie in sommige landen hier wellicht (deels) van af wijkt staat los van deze conclusie. Het feit dat er mensen zijn die door rood licht fietsen laat het bestaan van het wettelijke verbod daarop onverlet.
Een afweging tussen de drugsverdragen en verdragen op het gebied van mensenrechten is in het onderzoek niet gemaakt, omdat dit niet binnen de onderzoeksvraag viel. Deze invalshoek was geen onderdeel van het politieke debat ten tijde van het formuleren van de onderzoeksvraag.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24077-345.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.