28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)

Nr. 296 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2024

Begin juli heeft u het Intensiveringsplan preventie vogelgriep ontvangen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). Dit Intensiveringsplan bevat maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Middels deze brief informeren wij u, mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof (NenS), over de voortgang van de uitvoering van het intensiveringsplan. In de voortgangrapportage bij deze brief (bijlage 1) treft u voor alle maatregelen een stand van zaken aan. In deze brief zal worden ingegaan op een aantal hoofdpunten uit de uitvoering van het Intensiveringsplan, enkele moties en toezeggingen en een aantal bijgevoegde onderzoeksrapporten.

Situatie vogelgriep

Na een relatief rustige zomer in 2023, is sinds een uitbraak in Renswoude op 11 november 2023 sprake van een tot nu toe relatief beperkte opleving van het virus bij zowel gehouden pluimvee als wilde vogels in zowel Nederland als Europa. Uit onderzoek is gebleken dat de uitbraak in Renswoude een andere sequentie van het H5N1-virus betrof dan de afgelopen tijd is waargenomen, daarnaast komen er ook nog andere sequenties voor. De uitbraken passen bij het vogelgriepbeeld dat de Deskundigengroep Dierziekten heeft beschreven in haar risicobeoordeling van 14 november 2023.1 Daarin gaf de Deskundigengroep aan dat, omdat er een nieuwe virusvariant is gevonden, een toenemend aantal uitbraken zowel bij gehouden als bij wilde vogels wordt verwacht. Ook zien we dat het virus bij wilde vogels weer in de voor HPAI bekende risicosoorten (eenden en ganzen) circuleert. Het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) heeft het risico van vogelgriep voor de algemene bevolking eerder ingeschat als «laag» en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette dieren «laag tot matig». Uit de Staat van de Zoönosen 2022 blijkt dat de H5N1-variant van het vogelgriepvirus de opvallendste uitbraak van 2022 betrof.2

Humaan

Ontwikkelen scenario’s voor vogelgriep

Het integreren van scenario-denken is een belangrijk onderdeel van hoe wordt gewerkt aan pandemische paraatheid, zoals uw Kamer is gemeld in de voortgangsbrief over het beleidsprogramma pandemische paraatheid van 26 oktober jl.3 Wij vinden het belangrijk om, zoals deskundigen ook adviseren, alvast vooruit te denken zodat we zo min mogelijk voor verrassingen komen te staan. Daarom is aan het RIVM gevraagd om met humane en veterinaire deskundigen scenario-denken te gebruiken om te inventariseren waar de huidige respons op vogelgriep nog verbeterd zou kunnen worden. Hiermee is in 2023 een start gemaakt. We verwachten het in kaart brengen van witte vlekken en het ten gevolge daarvan verbeteren van de respons dit jaar te kunnen afronden en houden uw Kamer hierover via de voortgangsbrieven op de hoogte. Zoals hieronder verder wordt toegelicht, zijn recentelijk in onze respons al verschillende verbeteringen doorgevoerd, onder andere ingegeven door het Nationaal Actieplan versterken Zoönosenbeleid en het Intensiveringsplan preventie vogelgriep.

Het RIVM heeft in overleg met deze deskundigen tot dusver drie scenario’s als denkkader gebruikt:

Scenario 1: circulatie onder vogels met incidentele besmetting bij mensen en zoogdieren;

Scenario 2: circulatie onder zoogdieren met incidentele besmetting bij mensen;

Scenario 3: circulatie onder mensen.

Bij het eerste scenario gaat het om incidentele besmettingen bij mensen of zoogdieren door intensief contact met besmette vogels, waarover we nu met enige regelmaat ook horen vanuit andere landen. Dit kan voorkomen met de variant die nu in Nederland rondgaat of met een andere variant die voor mensen gevaarlijker is. Infecties door influenza van dierlijke oorsprong bij mensen zijn meldingsplichtig en GGD’en zullen maatregelen treffen om ziekte en verdere verspreiding te voorkomen, conform de LCI-richtlijn «influenza van dierlijke oorsprong». Recent is het beleid hierop aangescherpt volgens advies van het deskundigenberaad. Er worden nu ook al maatregelen genomen om personen die in aanraking komen met besmette dieren te beschermen tegen de risico’s, zoals het laagdrempelig aanbieden van de seizoensgriepvaccinatie, proactieve monitoring en het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Bij het tweede scenario gaat het om besmettingen bij mensen, doordat zoogdieren besmet zijn en mensen in aanraking komen met besmette zoogdieren. Denk hierbij aan scenario’s, waarbij bijvoorbeeld varkens of katten besmet raken. Er is al een meldplicht ingesteld voor vogelgriep bij zoogdieren om ervoor te zorgen dat de signaleringsstructuur zoönosen snel op de hoogte is en zo nodig kan adviseren over maatregelen. Inmiddels is het draaiboek vogelgriep bij gehouden varkens opgesteld, zie ook later deze brief. Daarnaast wordt een draaiboek zoönose bij gezelschapsdieren ontwikkeld. Vanuit het Nationaal Actieplan Zoönosen versterken Zoönosenbeleid werken we aan het verbeteren van gegevensuitwisseling humaan-veterinair in den brede, wat ook zal bijdragen aan tijdige signalering. Net als in het eerste scenario weten GGD» en wat hun te doen staat bij (mogelijk) besmette mensen en hun omgeving, conform de LCI-richtlijn influenza van dierlijke oorsprong. Mogelijk is dit scenario ook aanleiding om het risico op besmettingen bij zoogdieren in Europees verband extra onder de aandacht te brengen, zodat ook daar geanticipeerd kan worden op bestrijding als dit nodig blijkt.

Het derde scenario gaat om de situatie waarbij het vogelgriepvirus veranderd is in een variant, die tussen mensen verspreid kan worden. Omdat daar nog geen immuniteit tegen is opgebouwd in de bevolking, kunnen veel mensen tegelijk ziek worden. Afhankelijk van hoe ziekmakend het geadapteerde virus is, kan dit veel druk op de zorg opleveren en ook sterfte onder (risicogroepen) in de bevolking. Feitelijk gaat het hier om een nieuwe grieppandemie. Op dit scenario waren we al voor de COVID 19-pandemie op verschillende manieren voorbereid en bouwen we nu voort op lessen, die we tijdens de pandemie hebben geleerd. Indien een dergelijk geadapteerd virus opduikt, zal een risicobeoordeling gedaan worden en indien nodig zal het RIVM snel opschalen. Maatregelen zijn dan afhankelijk van de situatie, maar gedacht kan worden aan de inzet van vaccinaties en antivirale middelen. Voor sturing op de GGD’en voor eventueel testen en bron- en contactonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de Landelijke Functie opschaling Infectieziektebestrijding (LFI).

In 2019 hebben we, als les na de grieppandemie van 2009 (Mexicaanse griep, varkensinfluenza-A(H1N1)-virus), ingezet op de Europese aankoop van pandemische vaccins. Hiermee hebben we ons verzekerd van prioritaire levering van vaccins. Destijds is ook een voorraad van het antivirale middel Oseltamivir ingekocht. Toen was dit niet op de vrije markt verkrijgbaar, nu is dit wel het geval en kan het middel door artsen worden voorgeschreven. De voorraad, zoals deze er nu ligt, wordt beschouwd als een strategische voorraad. Uit het derde scenario is voortgekomen dat nader uitgewerkt zal worden hoe een beroep op deze voorraad kan worden gedaan, waarbij bijvoorbeeld distributie extra aandacht vergt. Dit is een van de zaken die uitgewerkt zal worden in relevante draaiboeken waaronder het generiek draaiboek4, de richtlijn influenza5 en de richtlijn influenza van dierlijke oorsprong6. Ook collectieve maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van quarantaine of een veilige afstand, conform de recent aangepaste Wet publieke gezondheid kunnen aan de orde zijn, met name ter overbrugging totdat vaccinaties kunnen worden ingezet.

Seizoensgriepvaccinatie

Seizoensgriepvaccinatie kan het risico verkleinen dat influenzastammen van de humane seizoensgriep zich vermengen met influenzastammen van de vogelgriep, waardoor een voor de mens gevaarlijke variant van (aviaire) influenza kan ontstaan.

In het huidige griepseizoen bieden de GGD’en net als voorgaande jaren, preventief een seizoensgriepvaccinatie aan bij personen die werkzaam zijn op een bedrijf waar sprake is van een ruiming vanwege vogelgriep. Tegelijkertijd is met vertegenwoordigers van sector-, werkgevers- en vrijwilligersorganisaties afgesproken een communicatiecampagne voor het huidige griepseizoen uit te voeren om zo hun werknemers en vrijwilligers te informeren over het belang van de seizoensgriepvaccinatie in relatie tot vogelgriep en hen te stimuleren om de seizoensgriepvaccinatie op eigen gelegenheid te halen.

In het Intensiveringsplan is opgenomen om de seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig ook aan te bieden aan personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode wilde vogels en zoogdieren. Ditzelfde geldt ook voor varkens- en pluimveehouders. Na een uitvoerige verkenning van drie opties – organisatie en uitvoering door bedrijven, huisartsen of GGD’en – zijn de GGD’en bereid gevonden te onderzoeken of het mogelijk is om vanaf dit jaar deze seizoensgriepvaccinatie te organiseren voor personen die niet door huis- of bedrijfsartsen worden gevaccineerd. Een eventueel aanbod van de seizoensgriepvaccinatie aan deze doelgroep vraagt om een zorgvuldig definiëren van de doelgroep. Daarnaast vraagt dit ook inspanning om de organisatie van distributie en het inregelen van de registratie- en informatiesystemen om de uitvoering soepel te laten verlopen. In de tussentijd start GGD Gelderland Midden met financiële steun vanuit het programmabudget van de Regionale Ondersteuning van het RIVM-CIb, een veldonderzoek naar de vaccinatiebereidheid voor de seizoensgriepvaccinatie onder pluimveehouders. De eerste uitkomsten van dit onderzoek worden in de tweede helft van 2024 verwacht en zullen worden meegenomen bij de uitvoering.

Proactieve surveillance

In navolging van enkele andere landen in Europa hebben we in het Intensiveringsplan opgenomen om ook in Nederland blootgestelde personen proactief te gaan monitoren op HPAI H5N1-infectie. De infrastructuur voor proactieve surveillance is inmiddels door het RIVM ingeregeld en de actieve monitoring via de GGD’en is gestart. Personen die onbeschermd zijn blootgesteld aan HPAI en geen klachten hebben, krijgen standaard een test aangeboden na blootstelling, en niet pas op het moment dat deze personen klachten ontwikkelen zoals met de reeds bestaande passieve monitoring. Hierdoor kunnen asymptomatische infecties worden opgespoord en maatregelen worden ingezet, waardoor ongemerkte verdere verspreiding kan worden voorkomen. Bij de uitbraak op 12 november jl. in Renswoude is de surveillance voor het eerst ingezet. Er is in Nederland in de huidige uitbraak van vogelgriep geen humane besmetting met HPAI H5N1 gedetecteerd.

Doelgroepgerichte communicatie

Er wordt op verschillende plekken gewerkt aan doelgroepgerichte communicatie om het blootstellingsrisico aan bronnen van vogelgriep te beperken. Zo is er vanuit het «Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren» gerichte informatie over preventieve maatregelen verspreid onder medewerkers en vrijwilligers bij organisaties van natuurbeheer en dierenopvang. Er is in samenwerking met veldpartijen een webinar7 georganiseerd en de website van Rijksoverheid.nl/vogelgriep is geactualiseerd. Voor het algemene publiek is het risico op ziekte momenteel laag, daarom is een grootschalige publiekscampagne nu niet nodig en dit zou bovendien onnodig onrust veroorzaken. Artsen zijn recent via medische informatiekanalen geïnformeerd over zoönosen in het algemeen en potentiële risico’s door contact met zieke of dode dieren. Als artsen zo’n besmetting vermoeden bij een patiënt met griepachtige klachten is verder onderzoek nodig. Dat is ook het geval als een laboratorium bij een patiënt een type A griepvirus aantoont dat geen menselijk subtype is.

Kwaliteitscontrole diagnostische laboratoria

Het Nationaal Influenza Centrum (NIC, een samenwerking van RIVM en Erasmus MC) heeft met een kwaliteitscontroleprogramma van alle diagnostische laboratoria onderzocht of zij vogel- en varkensgriepvirussen kunnen opsporen. In bijlage 2 treft u het rapport daarvan aan. Aan het programma hebben vijftig laboratoria in Nederland, Aruba, Bonaire en Curaçao deelgenomen. Alle medisch microbiologische laboratoria kunnen dierlijke griepvirussen goed aantonen; ze beschikken over minstens één routinematig gebruikte test voor moleculaire detectie van influenza A virus die zowel menselijke als vogel- en varkensgriepvirussen kunnen detecteren. Slechts weinig laboratoria kunnen een gedetecteerd influenza A virus identificeren als afkomstig van vogel of varken. Als een influenza A virus bij een patiënt met blootstelling aan mogelijk geïnfecteerde vogels of varkens gedetecteerd wordt, dient het NIC direct geconsulteerd te worden om zo’n virus verder te karakteriseren. Het NIC heeft ook de mogelijkheid om snel specifieke testen voor dat virus uit te rollen naar medisch microbiologische laboratoria, met de daarbij behorende kwaliteitscontrole zoals in het rapport beschreven.

Wilde fauna

Ontwikkeling vogelgriep-app en landelijk telefoonnummer

De vogelgriep-app is momenteel beschikbaar voor alle betrokken partijen in het veld en ook burgers kunnen hier gebruik van maken. Verbeteringen aan de app en in het weergeven van de data worden in het eerste kwartaal van 2024 doorgevoerd. Dan wordt het ook mogelijk om data samen te voegen met andere datasystemen die ook meldingen van vogelgriep bijhouden, zoals het Dutch Wildlife Health Centre, Sovon en Waarneming.nl. Daarnaast wordt ook het melden van zoogdieren aan de app toegevoegd. Naar verwachting zullen deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zijn doorgevoerd. Hiermee is invulling gegeven aan de motie van het lid Beckerman (SP), die verzocht te borgen dat er een gebruiksvriendelijke vogelgriepapp komt en het mogelijk te maken om naast dode vogels ook dode zoogdieren te melden (Kamerstuk 29 683, nr. 280). Ten slotte wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een landelijk telefoonnummer voor vogelgriep, in lijn met de aangenomen motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 29 683, nr. 281). Er is goed contact met alle relevante stakeholders over de invulling van het telefoonnummer. Daaruit is een gedeeld beeld naar voren gekomen over hoe dit er uit zou moeten komen te zien. Er wordt op dit moment hard gewerkt aan de uitwerking, inclusief de technische component. Voor de zomer verwachten wij dat het nummer operationeel is.

Opruimen dode wilde vogels

Het Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren heeft het afgelopen half jaar goede stappen gezet om de landelijke regie verder vorm te geven. Zo is het onderwerp vogelgriep bijvoorbeeld in de vakraad met de veiligheidsregio’s besproken en is er een overleg geweest gericht op communicatie met de verschillende landelijke stakeholders. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) onderzoekt hoe bijgedragen kan worden aan knelpunten in situaties met grote aantallen dode wilde vogels in een gebied, die opgeruimd moeten worden vanuit potentieel zoönotische risico’s, en/of waar het belangrijk is voor de soortenbescherming. Inmiddels hebben drie terreinbeheerders (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en LandschappenNL) benoemd in welke situaties er voor hen knelpunten in het opruimen ontstaan en welke kosten zij daarbij maken. In januari spreekt het Ministerie van LNV met de provincies over onder andere sterfte van vogels in relatie tot soortenbescherming. De Kamer wordt voor de zomer van 2024 geïnformeerd of en hoe de Rijksoverheid bij kan dragen aan de oplossingen voor genoemde knelpunten. Daarmee geven wij invulling aan de motie van de leden Tjeerd de Groot (D66) en Beckerman (SP) waarmee de regering is verzocht om met een adequate financiële strategie te komen die vrijwilligers en terreinbeherende organisaties ondersteunt in hun maatschappelijk werk (Kamerstuk 29 683, nr. 282).

Tijdens het tweeminutendebat over soortbeleid van 11 oktober 2023 heeft het Kamerlid Tjeerd de Groot (D66) verzocht om een juridische analyse en onderbouwing op basis van de diergezondheidsverordening en het Diergezondheidsfonds, waarin ingegaan wordt op de juridische en financiële verplichtingen van de Rijksoverheid ten aanzien van de uitbraak van vogelgriep bij wilde vogels. In bijlage 3 treft u deze analyse aan, waarmee invulling wordt gegeven aan deze toezegging. Uit de analyse volgt dat de bevoegde autoriteit ervoor moet zorgdragen dat bij verwijdering van kadavers overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten wordt gehandeld, in het licht van wat praktisch mogelijk is. Er is dus geen verplichting voor de Rijksoverheid om kadavers op elke willekeurige plek in Nederland op te halen of te laten ophalen. De Rijksoverheid neemt een coördinerende rol bij het opruimen van dode wilde vogels, door een landelijke structuur te ontwikkelen waarbinnen uitvoerende partijen in staat worden gesteld het opruimen van dode wilde vogels uit te voeren. Private en publieke terreinbeheerders en andere betrokken partijen zorgen er waar mogelijk en noodzakelijk voor dat verdachte of besmette kadavers van hun terrein worden afgevoerd én dat deze in overeenstemming met de verordening dierlijke bijproducten worden verwijderd en verwerkt.

Rapport impact grote Sterns en handelingsperspectief bij wilde vogels

In het broedseizoen van 2022 heeft vogelgriep tot grote sterfte geleid in broedkolonies van de grote stern. Sterfte bestond uit nagenoeg alle kuikens en zo’n 80% van de broedvogels. Naar aanleiding hiervan is door de Minister voor NenS aan Wageningen Marine Research in augustus 2022 verzocht om de impact van deze sterfte op de populatie van de grote stern in Nederland te onderzoeken, en om te verkennen welke handelingsperspectief er in het algemeen zijn voor het omgaan met vogelgriep bij wilde vogels. In het rapport (bijlage 4) wordt geconcludeerd dat de populatie van de grote stern in Nederland sterk is aangetast. Hoewel de aantallen broedende grote sterns in 2023 minder zijn afgenomen dan verwacht op basis van de afname in 2022, is de afname van adulte broedende grote sterns aanzienlijk. Het virus heeft daarnaast in 2022 en 2023 tot een hoge sterfte van kuikens geleid. Door de afname van zowel broedende grote sterns als kuikens is de herstelcapaciteit van de populatie aangetast. Dit betekent dat de populatie moeilijker kan terugveren bij nieuwe sterftegolven. De lange termijn gevolgen hiervan voor de populatieomvang van grote sterns hangt af van ontwikkelingen in de populatie en in het virus de komende jaren. De onderzoekers concluderen dat het handelingsperspectief voor wilde vogelsoorten beperkt is tot, waar mogelijk, het verwijderen en testen van dode vogels die (mogelijk) besmet zijn met vogelgriep. Snel handelen lijkt essentieel om de impact van het virus te beperken. Hiervoor is goede monitoring van belang. Om ervoor te zorgen dat de gevolgen van toekomstige uitbraken worden beperkt deelt de Minister voor NenS de aanbevelingen met de provincies, zodat in gezamenlijkheid kan worden bepaald op welke wijze de aanbevelingen worden meegenomen. De onderzoekers bevelen verder aan om de mogelijkheden voor vaccinatie van grote sterns te onderzoeken. De Minister voor NenS beraadt zich nog op eventueel vervolgonderzoek.

Gehouden dieren

Vaccinatie van pluimvee

In het Intensiveringsplan is beschreven welke stappen er de komende periode worden gezet om vaccinatie van pluimvee mogelijk te maken. Dit doen we om de kans op besmettingen van pluimvee op bedrijven te verkleinen, met zo min mogelijk risico’s voor dier- en volksgezondheid. Daarbij hebben we oog voor de gevolgen van vaccinatie op de handel. Er is een vaccinatiestappenplan opgesteld dat in november 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 279). In de bijlage treft u een stand van zaken en geactualiseerd stappenplan aan (bijlage 5). Een belangrijke eerste stap betrof het wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van vaccinatie bij Wageningen Bioveterinary Research. De resultaten zijn eerder naar de Tweede Kamer gestuurd, twee (nog niet toegelaten) vaccins bleken effectief.

De resultaten onder laboratoriumomstandigheden zijn gebruikt voor het opzetten van de veldproef, die is gestart op 15 september 2023. Deze is bedoeld om te onderzoeken of de twee vaccins ook effectief zijn onder veldomstandigheden. De proef duurt tot december 2025. De eerste resultaten van de veldproef worden in het voorjaar van 2024 verwacht. Als de veldproef laat zien dat het vaccin ook onder praktijkomstandigheden veilig en effectief is, én het vaccin in de EU is toegelaten, zal worden gestart met een pilot op meerdere pluimveebedrijven. Doel van deze pilot is ervaring opdoen met de implementatie van surveillance uit de Europese verordening (EU) 2023/361, de praktische uitvoering van vaccinatie en effecten op de handel. De pilot start naar verwachting medio 2024. Het overleg over deze pilot met de sector verloopt constructief. De eerste resultaten van de pilot (naar verwachting begin 2025) zullen worden gebruikt voor het bepalen van vervolgstappen richting een grootschalige vaccinatiecampagne.

De pluimveesector ziet vaccinatie als een mogelijk effectieve maatregel om de kans op vogelgriepuitbraken te verkleinen, maar heeft zorgen over handelsconsequenties als gevolg van de start van de pilot. Voor de pilot zetten we daarom in op legbedrijven waarvan de producten volledig worden afgezet op de Nederlandse markt. Ook de Kamer heeft tijdens het debat Zoönosen en Dierziekten van 6 september 2023 aandacht gevraagd voor de mogelijke negatieve gevolgen van vaccinatie op de handel. Toen is toegezegd om ten aanzien van mogelijke handelsbelemmeringen samen met de sector en in Europa een plan van aanpak te ontwikkelen voor vaccinatie en de Kamer daarover te informeren. Samen met de sector zetten we ons in om de belangrijkste handelslanden voor de start van de pilot zo goed mogelijk te informeren over de aanpak en zo veel mogelijk garanties te krijgen. U treft hiertoe een plan van aanpak in bijlage 5 aan, waarmee invulling is gegeven aan de toezegging (TZ202309-020).

Rapport risk assessment van suboptimale vaccinatie

Vaccins kunnen niet altijd een besmetting van pluimvee voorkomen en de kans bestaat dat een infectie in een koppel dat is gevaccineerd met een suboptimaal werkend vaccin leidt tot ongemerkte spreiding van virus. Dat kan leiden tot een verhoogde blootstelling van mensen aan HPAI-virus. In 2023 is daarom door een aantal onderzoeksinstellingen gezamenlijk een risicobeoordeling gemaakt van humane blootstelling aan hoogpathogene aviaire influenza als er sprake is van een besmetting in koppels gevaccineerd pluimvee. De resultaten daarvan zijn in bijgevoegd rapport opgenomen (bijlage 6). De onderzoekers geven aan dat met vaccinatie een verminderde blootstelling van mensen is te verwachten, omdat er minder besmette kippen zullen zijn op een gevaccineerd bedrijf dan op een niet-gevaccineerd bedrijf en daarmee minder virusoverdracht zal zijn naar mensen. De kans op tussenbedrijfstransmissie zal naar verwachting ook kleiner zijn, waardoor de humane blootstelling lager is. De onderzoekers stellen echter wel dat als de transmissie in pluimvee niet of veel minder wordt voorkomen door vaccinatie met een suboptimaal werkend vaccin en als er ook nog weinig verschijnselen te zien zijn bij de vogels, de blootstelling van mensen aan virus hoger wordt. Dit is deels te verklaren doordat het langer duurt eer een besmetting is opgespoord. Met actieve surveillance, bijvoorbeeld kadaverbemonstering, zou deze periode kunnen worden verkort. De resultaten van de risicobeoordeling worden betrokken bij de vervolgstappen richting een grootschalige vaccinatiecampagne.

Pilot influenzasurveillance bij varkens

Influenzavirussen circuleren bij vogels vaak onder verschillende vogelsoorten. Bij zoogdieren circuleren influenzavirussen vaak binnen de eigen diersoort. Soms komt transmissie van vogels naar zoogdieren en naar mensen voor. Ook kan binnen zoogdieren transmissie van de ene diersoort naar een andere diersoort of mens voorkomen. Dit kan er vervolgens toe leiden dat een virus onder nieuwe diersoorten of mensen gaat circuleren. Als een persoon tegelijk is geïnfecteerd met een humaan influenzavirus en een dierlijk influenzavirus vergroot dit de kans op mutaties of vermenging van virustypes. Dit is een risico, niet alleen voor de persoon zelf omdat die (ernstig) ziek kan worden, maar ook omdat het risico bestaat op de ontwikkeling van een pandemisch influenzavirus. Het RIVM heeft, in samenwerking met Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD), Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) en Erasmus-MC, een pilotonderzoek uitgevoerd om een surveillancesysteem op te zetten voor het volgen van (veranderingen in) de circulatie van influenzavirussen op Nederlandse varkensbedrijven. Het onderzoeksrapport wordt als bijlage 7 bij deze brief verzonden. Ook is een database ontwikkeld waarin de genoemde partijen informatie over de gevonden virusstammen met elkaar kunnen delen en deze kunnen vergelijken met humane influenzastammen.

In de pilot zijn bij 90 varkenshouderijen monsters getest op influenzavirussen die kunnen voorkomen bij zoogdieren, mensen en vogels. Er zijn verschillende varianten van varkensgriepvirussen van het subtype H1 en één van het subtype H3 gevonden. Vogelgriep is niet aangetoond bij varkens. Sinds 1986 zijn in Nederland negen besmettingen met varkensinfluenzavirussen bij mensen gerapporteerd. De oorsprong van het virus kon niet worden vastgesteld. Een belangrijke oorzaak hiervan was het gebrek aan inzicht over de aanwezigheid van varkensinfluenzavirusstammen en virusvarianten op Nederlandse varkensbedrijven. In de looptijd van de pilot zijn in de humane surveillance, als toevalsbevinding en niet als gevolg van monitoring onder aan varkens blootgestelde mensen met luchtwegklachten, twee casussen van varkensinfluenza bij mensen gevonden. Beide personen waren inmiddels al genezen. De resultaten van deze pilot hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het kunnen duiden van deze twee casussen. Het RIVM heeft de opdracht gekregen om de huidige opgezette surveillance voor een half jaar voort te zetten en om samen met de instituten tot een structurele invulling van de surveillance te komen.

In het tweeminutendebat Zoönosen en Dierziekten van 9 november 2022 is aan het lid Vestering (PvdD) toegezegd dat Deurne zal worden betrokken in deze pilot. Varkensbedrijven hebben vrijwillig en op basis van anonimiteit deelgenomen aan de pilot. Om deze anonimiteit te kunnen waarborgen, zijn deelnemende bedrijven onderverdeeld in drie regio’s: noord, midden en zuid. Data zijn op dit regionale niveau geaggregeerd. Een lager aggregatieniveau zou de anonimiteit van het onderzoek in gevaar brengen. We kunnen daarom niet bevestigen dat één of meerdere varkensbedrijven uit Deurne hebben deelgenomen aan de pilot. Ten algemene geldt dat Deurne onder regio zuid valt in deze pilot. Van alle deelnemende bedrijven aan de pilot komt 54% uit regio zuid (49 bedrijven). Van de bemonsterde bedrijven uit regio zuid had 77,5% (38 bedrijven) tenminste 1 positieve PCR-uitslag op varkensinfluenza. Met deze toelichting op de onderzoeksresultaten is invulling gegeven aan deze toezegging (TZ202211-299).

Draaiboek vogelgriep bij varkens

De Minister van LNV heeft in afstemming met de sector een beleidsdraaiboek voor uitbraken van vogelgriep bij gehouden varkens opgesteld. In dit draaiboek zijn verschillende scenario’s uitgewerkt, inclusief mogelijk te nemen maatregelen voor het geval vogelgriep wordt aangetoond bij een varken. Zoals eerder gezegd, is vogelgriep in de pilot niet aangetoond bij varkens. Het draaiboek zorgt ervoor dat we goed voorbereid zijn, mocht deze situatie zich voordoen. Het draaiboek wordt als bijlage 8 bij deze Kamerbrief verzonden. Vervolgstap is dat op korte termijn de Regeling diergezondheid zal worden gewijzigd, waarmee een bestrijdingsbevoegdheid voor vogelgriep bij gehouden varkens wordt gecreëerd.

Verplicht bioveiligheidsplan voor commerciële pluimveebedrijven

Een goede bioveiligheid is van belang om zoveel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Daarom is in het Intensiveringsplan opgenomen dat de Minister van LNV het bioveiligheidsplan, gebaseerd op de hygiënescan van sectororganisatie AVINED, in regelgeving zal uitwerken en instellen voor alle pluimveebedrijven. Het is van groot belang dat de uitwerking op draagvlak van zowel dierenartsen als pluimveehouders kan rekenen, zodat het plan in de praktijk ook goed werkt. Stakeholders hebben bij deze uitwerking zorgen geuit over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen dierenarts en pluimveehouder. Om hierover duidelijkheid te verschaffen, kost de wijziging van de regeling meer tijd dan voorzien. Het streven is dat de regeling medio 2024 kan worden gepubliceerd. Ondertussen worden in de sector nog steeds stappen gezet om de bioveiligheid te blijven verbeteren. De hygiënescan van AVINED is recent opgenomen in de private kwaliteitsregeling van IKB-Kip Pluimveebedrijven, waarmee veel bedrijven die bij deze private kwaliteitsregeling zijn aangesloten, deze al gaan gebruiken. Aanvullend heeft AVINED een tool ontwikkeld om de pluimveehouders te benchmarken op de resultaten uit deze scan.

Waterrijke en pluimveedichte gebieden

Als onderdeel van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zetten we in op zogenoemde «structuurmaatregelen» die op de lange termijn het risico op en de impact van uitbraken met vogelgriep verkleinen. Daarvoor wordt gekeken naar maatregelen in gebieden met een verhoogd risico op vogelgriep, zoals in pluimveedichte en waterrijke gebieden. Pluimveedichte gebieden hebben door de hoge concentratie van bedrijven een verhoogde kans op verspreiding van het virus tussen bedrijven en hierdoor bestaat de kans op grootschalige uitbraken. In waterrijke gebieden is een verhoogde kans op insleep van vogelgriep op commerciële pluimveebedrijven vanuit wilde vogels. In de handreiking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is voor decentrale overheden het advies opgenomen om in het vormgeven van de gebiedsplannen rekening te houden met de genoemde risico’s in deze gebieden.

Het kabinet streeft naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden en verkent de mogelijkheden voor een verbod op uitbreiding. Hiervoor is het eerst nodig om te definiëren wat bedrijfs- en dierdichte gebieden en waterrijke gebieden zijn. Experts zijn gevraagd om hier een aantal mogelijkheden voor uit te werken, waarbij verschillende hypothesen voor definities onder andere zijn getoetst aan bestaande kennis en modellen over dierziekten en zoönosen. De onderzoeksrapporten treft u aan via onderstaande link.8 We realiseren ons dat de keuze voor een definitie impact kan hebben op ontwikkelingen in de veehouderij. We zullen daarom deze rapporten zorgvuldig bestuderen en vervolgens besluitvorming voorbereiden over de te hanteren definities. Daarbij zullen we onder meer gebruik maken van deze rapporten en bestaande kennis en impact van (verspreiding van) dierziekten en zoönosen. Daarbij houden we rekening met de proportionaliteit, praktische toepasbaarheid en uitvoerbaarheid voor de Rijksoverheid en decentrale overheden. Dit proces willen we zorgvuldig doorlopen met alle betrokken stakeholders.

Daarnaast zullen andere experts begin 2024 starten met een impactanalyse naar de verwachte effectiviteit en impact van de structuurmaatregelen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het effect op volks- en diergezondheid en de financieel-economische impact op de sector, in lijn met de motie van het lid Van der Plas (BBB) (Kamerstuk 28 807, nr. 282). Naar verwachting kan de impactanalyse na de zomer van 2024 worden afgerond, waarna een besluit kan worden genomen over de mogelijke invoering van de genoemde maatregelen. Deze structuurmaatregelen zijn ingrijpend, waarvoor een gedegen onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden nodig zijn. We hechten daarom aan een zorgvuldig proces en staan in nauw contact over de uitwerking en de impact van deze maatregelen met (decentrale) overheden en andere stakeholders. Gezien dit maatregelen zijn die ingrijpen op de ruimtelijke ordening, zijn dit nadrukkelijk maatregelen voor de lange termijn, waarbij we ook rekening houden met mogelijke nieuwe varianten van vogelgriep.

Internationale ontwikkelingen

De ontwikkelingen en epidemiologie rondom de vogelgriep staat mede op verzoek van Nederland met grote regelmaat op de agenda van het Gezondheidsbeveiligingscomité (HSC) van de Europese Unie. De HSC heeft een advies uitgebracht over de stand van zaken en aanbevolen aanpak van de vogelgriep in de EU en mogelijke relevante maatregelen ter bescherming van bijvoorbeeld medewerkers in de sector (bijlage 9). Nederland heeft hierbij ook aandacht gevraagd voor risico’s rondom varkenshouderijen en gevraagd om een simulatie van een gezondheidscrisis rondom vogelgriep op EU-niveau. Deze zienswijze zal binnenkort gepubliceerd worden.

Daarnaast is het DG Health Emergency Preparedness and Response (DG HERA) deze zomer een gezamenlijke aanbestedingsprocedure gestart voor de aanschaf van een humaan vogelgriepvaccin voor de in de EU voorkomende variant van vogelgriep. Nederland heeft aangegeven met deze gezamenlijke Europese aanbesteding te willen meedoen. Het aangepaste vaccin dient nog een goedkeuringsprocedure te doorlopen bij de EMA (Europees geneesmiddelenbureau). Zodra de EMA het vaccin heeft goedgekeurd, zal de bestelling definitief worden. Het vaccin kan worden aangeboden aan professionals die beroepsmatig met het vogelgriepvirus in aanraking kunnen komen.

Afsluitend

Het vogelgriepvirus zal mondiaal voortdurend veranderen, met het risico op nieuwe varianten en uitbraken. We zetten met de maatregelen uit het Intensiveringsplan in op het verminderen van de risico's van het vogelgriepvirus, maar het is onmogelijk om de risico’s van vogelgriep volledig weg te nemen.

Wij informeren u voor de zomer van 2024 opnieuw over de stand van zaken rondom vogelgriep.

De Minister van Landbouw, Natuur, en Voedselkwaliteit, P. Adema

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport C. Helder

Naar boven