28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)

Nr. 279 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2022

Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Kamer over een aantal onderwerpen met betrekking tot vogelgriep. Ik ga eerst in op de leidraad «omgang met wilde vogels met vogelgriep» die als bijlage bij deze brief is gevoegd. Vervolgens licht ik het vaccinatiestappenplan toe dat tevens is bijgevoegd. De deskundigengroep dierziekten is op vrijdag 28 oktober jl. bijeengekomen, het verslag van hun overleg is bijgevoegd en ook daar ga ik in deze brief op in. Tot slot belicht ik de berichten over beperking in levering van CO2-gas voor ruimingen.

Leidraad «omgang met wilde vogels met vogelgriep»

Zoals toegezegd aan de Kamer in het commissie debat van 13 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1263) stuur ik u hierbij de leidraad «omgang met wilde vogels met vogelgriep». Hiermee is aan deze toezegging voldaan. Deze leidraad is tot stand gekomen met input van veel verschillende organisaties en is besproken op de landelijke bijeenkomst «wilde vogels met vogelgriep», die mijn ministerie donderdag 27 oktober jl. organiseerde. De leidraad heeft als doel duidelijkheid te geven over de rollen en verantwoordelijkheden van diverse betrokkenen en ook de wettelijke kaders weer te geven die daaraan ten grondslag liggen. Hiermee voer ik tevens motie met Kamerstuk 28 807, nr. 248 van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen uit, die de regering verzoekt te komen met duidelijke protocollen en communicatie over wie verantwoordelijk is voor de vondst van besmette dieren, bijvoorbeeld door middel van een landelijk draaiboek.

Zoals vaker gezegd is het vraagstuk rondom het opruimen van dode wilde vogels een complex vraagstuk. Er is niet expliciet wettelijk geregeld wie verantwoordelijk is voor het opruimen van dode wilde dieren die al dan niet doodgegaan zijn aan vogelgriep. Het is daarom aan de rechthebbende van het terrein (of de beheerder) om al dan niet tot het verwijderen van kadavers op hun terrein over te gaan. In aanvulling daarop heeft de rijksoverheid op basis van de Europese diergezondheidsverordening een verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat karkassen van wilde vogels die besmet zijn met een gereguleerde besmettelijke ziekte, zoals hoogpathogene aviaire influenza (HPAI), worden opgeruimd.

De aanpak in Fryslân1 laat zien dat een gecoördineerde samenwerking essentieel is om het opruimen van dode wilde vogels goed uit te voeren. De aanpak kan dienen als voorbeeld voor andere betrokkenen in andere provincies. Tijdens de bijeenkomst op 27 oktober jl. werd duidelijk dat erg veel verschillende partijen en organisaties betrokken zijn bij de omgang met het opruimen van dode wilde vogels en de omgang met zieke wilde vogels. Zonder meer landelijke regie en facilitering zal de regionale coördinatie daarom niet vanzelf opgepakt worden.

Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om een structuur te creëren waarbinnen lokale partijen zoals gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s of terreinbeheerders het opruimen van kadavers kunnen organiseren en uitvoeren. Lokale partijen zijn in het algemeen beter toegerust om deze taken uit te voeren of te coördineren; ze kennen het gebied, de plaatselijke situatie, organisatie en geldende regels. Het is belangrijk dat lokaal afspraken en afwegingen worden gemaakt, toegespitst op de situatie.

Invulling verantwoordelijkheid Ministerie van LNV

Zoals gezegd neem ik mijn verantwoordelijkheid door te zorgen voor een structuur waarbinnen regionale en lokale partijen het opruimen van kadavers en de omgang met zieke wilde vogels zelf goed kunnen organiseren en uitvoeren.

Ten eerste doe ik dat door te zorgen voor een goede infrastructuur voor het testen en monitoren van vogelgriep bij wilde vogels. Deze structuur bestaat al langer en bestaat uit een opdracht van mij en de Minister van VWS aan het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) voor uitvoering van monitoring op dode wilde dieren, waaronder vogels met vogelgriep. Tevens voert het Erasmus MC in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) in mijn opdracht een monitoring onder levende wilde vogels uit.

Ten tweede maak ik de vogelgriepapp die Wetterskip Fryslân ontwikkeld heeft landelijk beschikbaar. Met deze app kunnen partijen goed en eenvoudiger inzichtelijk maken waar dode vogels gevonden zijn. Dit is tevens een eerste stap in het organiseren van een meldpunt voor dode wilde vogels en een goede registratie van dode wilde vogels. Verderop in de brief ga ik in op het centrale meldpunt.

Ten derde zal ik, omdat ik het belangrijk vind dat het opruimen van vogels met vogelgriep in heel Nederland georganiseerd wordt, samen met het Ministerie van VWS, een landelijk werkgroep «vogelgriep in wilde vogels» oprichten. Voor die werkgroep zal ik experts, ervaringsdeskundigen en betrokkenen uit het land uitnodigen. Deze werkgroep heeft als doel de regionale coördinatie te stimuleren en te faciliteren door onder andere relevante inhoudelijke vraagstukken en onderwerpen nader uit te werken, voorstellen te doen om de leidraad aan te vullen en hierover de communicatie naar regionale partijen vorm te geven.

Ik vind het belangrijk dat er regionale coördinatie komt zoals die er in Fryslân ook is. Deze regie hoeft niet altijd bij de Veiligheidsregio te liggen, ook provincies of gemeenten kunnen dit oppakken. Ik zal met de werkgroep stimuleren dat dit zoveel mogelijk opgepakt gaat worden, en zal dit faciliteren waar dat nodig is. Deze aanpak heeft meer perspectief dan het opleggen van een wettelijke verplichting aan terreineigenaren om dode wilde vogels op hun terrein op te ruimen. Een dergelijke verplichting zou lokaal en regionaal maatwerk moeilijk maken.

De motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 28 807, nr. 271) vraagt de regering te onderzoeken wat de precieze kosten zijn die partijen als dierenhulporganisaties en natuurorganisaties maken in de bestrijding van vogelgriep en te onderzoeken of, en zo ja, welk deel in aanmerking zou kunnen komen voor een bijdrage vanuit het Rijk. Ten aanzien van de kosten die in aanmerking zouden komen voor een bijdrage vanuit het rijk sluit ik aan bij de verantwoordelijkheid zoals ik die hierboven beschreven heb. De zaken die ik geïnitieerd heb om de landelijke structuur vorm te geven: het onderzoek aan wilde vogels bij DWHC en het landelijk beschikbaar maken van de app, financier ik. Met de werkgroep zal ik in kaart brengen wat er nog meer nodig is voor de ontwikkeling van de landelijke structuur waarbinnen lokale partijen de uitvoering kunnen organiseren. Financiële steun voor de kosten die regionale en lokale partijen maken in de uitvoering past daar niet bij. Ik vraag partijen deze uitvoeringskosten zelf te dragen. Zo hebben veel gemeente al een afvoer naar Rendac voor dode gezelschapsdieren. Ik vraag van gemeenten om de afvoer van wilde vogels vanuit hun gemeente via deze weg mogelijk te maken of te houden. De Veiligheidsregio Fryslân heeft mij namens een aantal betrokken partijen gevraagd om een tegemoetkoming voor hun inzet, die ik eenmalig zal honoreren. Dit gezien de voortrekkersrol die de Veiligheidsregio met partijen in Fryslân en op de Waddeneilanden in dit vraagstuk genomen heeft. De werkwijze en de app voor het melden van wilde vogels die zij ontwikkeld hebben leveren een unieke en belangrijke bijdrage aan de landelijke structuur waar ik verantwoordelijkheid voor neem en waardoor een eenmalige bijdrage vanuit mijn begroting te verantwoorden is. Op deze manier geef ik invulling aan de motie.

Centraal meldpunt voor dode wilde vogels

Zoals toegezegd in het debat van 13 oktober zal ik het meldsysteem voor het melden van dode vogels met vogelgriep herzien. Monitoring van ziekte van wilde dieren is belangrijk, niet uitsluitend met het oog op vogelgriep. Vanuit het Nationaal actieplan versterking zoönosenbeleid wordt de monitoring van in de breedte geëvalueerd, dus niet specifiek ten aanzien van vogelgriep en ook niet alleen ten aanzien van wilde dieren.

Alle dode wilde vogels voor onderzoek kunnen worden gemeld bij het DWHC. Het DWHC maakt samen met het Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) een inschatting over de vogels die onderzocht moeten worden om zo risico gebaseerd overzicht te houden over de verspreiding van vogelgriep in dode wilde vogels. Daarnaast blijft het DWHC ook vogels onderzoeken om andere ziektes in wilde vogels te signaleren. Zo is de monitoring dode wilde vogels op één plaats belegd.

Tot voor kort was het ook mogelijk om, afhankelijk van de soort en het aantal gevonden dode wilde vogels, melding te maken bij de NVWA. Omdat ik stapsgewijs toewerk naar een centraal meldpunt voor dode wilde vogels heb ik besloten om de melding voor onderzoek te centraliseren bij het DWHC zoals hiervoor beschreven. Het melden van dode wilde vogels bij de NVWA is daarmee vervallen. De NVWA zal geen meldingen van dode wilde vogels meer aannemen. Meldingen van dode wilde zoogdieren (vlees- en aaseter) met neurologische symptomen voor de dood, wat kan wijzen op vogelgriep, blijven wél bij de NVWA belegd. De informatie op de website van de NVWA is hierop aangepast2

Het DWHC is alleen het meldpunt voor onderzoek, dit betekent dat het DWHC de gemelde kadavers alleen laat ophalen als onderzoek aan die kadavers nodig wordt geacht. Een melding bij DWHC leidt er dus niet toe dat de kadavers in alle gevallen ook worden opgeruimd. Het opruimen van de kadavers is, zoals hierboven beschreven, een aangelegenheid van de rechthebbende of beheerder van het terrein waar ze gevonden zijn. Om de relatie tussen melden en verwijderen van kadavers te verbeteren werk ik, zoals eerder toegezegd in het debat van 13 oktober aan de heer Van Campen, aan een centraal meldpunt voor dode wilde vogels met vogelgriep. Ik informeer u hier binnenkort over.

Impact

Afgelopen zomer was er sprake van een massale sterfte bij zeevogels in broedkolonies door de vogelgriep. Net als de ecologen en biologen die onderzoek doen aan deze kolonies, maak ik mij hier zorgen om en wordt gezocht naar mogelijkheden om dit in de toekomst te voorkomen. Afgelopen zomer zijn ervaringen opgedaan met het verwijderen van dode wilde vogels uit broedkolonies. Sommige biologen, ecologen en ornithologen vermoeden dat door het verwijderen van dode vogels uit de kolonie, een deel van de betreffende kolonie de vogelgriep heeft overleefd. Vogelgriep in wilde vogels is vaak een gegeven waar weinig aan te doen is. Nu er signalen zijn dat het mogelijk is om door menselijk ingrijpen massale sterfte van (kwetsbare) wilde soorten te voorkomen, wil ik die graag verder onderzoeken. Op basis van de resultaten van de onderzoeken die mijn collega voor Natuur en Stikstof heeft uitgezet bij Wageningen Marine Research en Sovon (zie Kamerstuk 28 807, nr. 269), zal mijn ministerie in gesprek gaan met terrein beherende organisaties en onderzoekers over hoe we in de toekomst kunnen omgaan met vroegtijdige signalen van een mogelijke vogelgriepinfectie bij wilde vogels in broedkolonies, zodat grootschalige sterfte zoveel mogelijk kan worden beperkt, en tegelijkertijd verdere gegevens kunnen worden verzameld ten behoeve van onderzoek naar de impact van vogelgriep en de effectiviteit van maatregelen.

Ter afhandeling van toezegging aan mevrouw Van der Plas (BBB) is er aanvullend contact geweest met Sovon voor een laatste controle op de tabel met cijfers over ganzenpopulaties. Hieruit is gebleken dat Sovon in het kader van Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) binnenkort actuele populatiecijfers per soort zal publiceren op haar website3.

Vaccinatiestappenplan

In verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn diverse activiteiten gestart om de mogelijkheden van vaccinatie te onderzoeken en dichterbij te brengen. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 oktober (Kamerstuk 28 807, nr. 269) wil ik het vaccinatietraject dat ik heb ingezet versnellen. Ik heb hiervoor met betrokken partijen een stappenplan opgesteld dat ik als bijlage bij deze brief voeg. Ik zet me op diverse fronten en in verschillende gremia in Europa en in Nederland in om de mogelijkheden van preventieve vaccinatie te verkennen en uit te werken. Hierin wordt samengewerkt met onderzoekers, het pluimveebedrijfsleven en waar mogelijk met de farmaceutische industrie. In januari 2023 bouw ik een eerste weegmoment in voor de inzet van vaccinatie. Ik zal dan op basis van de resultaten van de proeven, waaronder die die worden uitgevoerd in andere lidstaten, een expertbeoordeling en enkele scenario’s op dat moment afwegen of vaccinatie in de praktijk al een begaanbare weg is. Belangrijk daarbij is dat verspreiding van het virus wordt tegengegaan.

Met de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 28 807, nr. 270) wordt de regering verzocht parallel aan de onderzoeken in laboratoria te starten met veldproeven, zodat zo snel mogelijk begonnen kan worden met het vaccineren van de pluimveestapel. Deze motie voer ik uit door de voorbereiding voor de veldproef die reeds liep versneld door te zetten. Voordat een veldproef uitgevoerd kan worden is voorbereiding nodig en die kost ook tijd. Ik zal de uitvoering van de veldproef zo snel mogelijk starten.

Verslag deskundigengroep dierziekten

Samenvatting van het verslag

Op vrijdag 28 oktober heeft de deskundigengroep dierziekten de vogelgriepsituatie opnieuw geanalyseerd en de kans op besmetting van een pluimveebedrijf beoordeeld. De deskundigengroep neemt daarbij de actuele ontwikkelingen in wilde vogels en pluimvee mee. Het verslag van de deskundigen heb ik als bijlage toegevoegd aan de brief.

De aantallen dode wilde vogels die gemeld worden zijn in de maand oktober iets toegenomen. Het percentage dode wilde vogels dat positief wordt getest op HPAI wordt net als eerder op 40% geschat. De deskundigen concluderen dat de circulatie van het virus onder wilde vogels aanzienlijk is en dit de komende periode nog verder kan toenemen door de aankomst van overwinterende watervogels in Nederland.

Er zijn in oktober besmettingen vastgesteld bij pluimvee, waarvan twee op hobbylocaties en zestien op commerciële pluimveehouderijen. De besmettingen waren verspreid over Nederland, waaronder ook in de pluimveedichte gebieden in de Peel en de Gelderse Vallei. Het beeld tot nu toe is dat de houders van besmette bedrijven in het algemeen de verdenking snel hebben gemeld, waardoor een infectie snel kon worden opgespoord.

De sequentieanalyse van virusisolaten van de drie uitbraken in Wildervank en Kiel-Winderweer toont aan dat de virussen aan elkaar verwant zijn. Het ligt volgens de deskundigen voor de hand op basis hiervan te concluderen dat hier sprake is van tussenbedrijfstransmissie, maar besmetting uit een gemeenschappelijke bron buiten de pluimveebedrijven kan niet worden uitgesloten. De deskundigen benadrukken nogmaals het belang van het nemen van strikte bioveiligheidsmaatregelen. Daarnaast wijzen zij ook op het belang van een goede knaagdierbestrijding en het beperken van werkzaamheden op het omringende land en in sloten.

Ten aanzien van preventief ruimen in pluimveedichte gebieden geven de deskundigen aan dat dit van groot belang is om de verspreidingsrisico’s in te perken en de Rh-waarde onder de 1 te brengen. Bij voorkeur vindt een preventieve ruiming zo snel mogelijk na de geconstateerde besmetting op het bronbedrijf plaats. Momenteel kan de NVWA, afhankelijk van omvang en type bedrijf dagelijks twee á drie bedrijven op één dag ruimen. Het kan voorkomen dat er meer bedrijven tegelijk geruimd zouden moeten worden. In die gevallen is prioritering noodzakelijk, waarbij besmette bedrijven altijd voorrang zouden moeten krijgen. Voor de prioritering van preventief te ruimen bedrijven wordt door de deskundigen de afstand tot het bronbedrijf het belangrijkste criterium genoemd. Het advies is om aanvullend daarop de bedrijven met de hoogste Rh-waarden zoals blijkt uit de modelstudie van WBVR (Kamerstuk: 28 807, nr. 269) te selecteren om als eerste preventief te ruimen, aangezien deze bedrijven het grootste risico op verdere verspreiding van de besmetting geven.

De deskundigen geven ook aan dat factoren als het huisvestingssysteem, die niet in de Rh-waarde geïntegreerd zijn, meegewogen kunnen worden in de prioritering van preventief te ruimen bedrijven. Tot slot adviseert de deskundigengroep om nader onderzoek te doen naar de mogelijke toegevoegde waarde van laboratoriumtesten van dode vogels of andere methoden om een besmet bedrijf op te sporen voordat het besmettelijk is naar andere bedrijven.

Beleidsreactie

De duiding van de situatie door de deskundigengroep past bij het beeld van de afgelopen tijd met veel besmettingen bij gehouden pluimvee. De verwachting is dat de kans op besmetting van gehouden pluimvee onverminderd hoog is en zal blijven. Daarmee is de verwachting dat we de komende periode met nieuwe uitbraken te maken krijgen.

De deskundigen bevestigen de noodzaak van het beleid van preventief ruimen van bedrijven in een 1 km zone rond een uitbraak in de pluimveedichte gebieden. Het preventief ruimen kan niet zomaar vervangen worden door bijvoorbeeld extra monstername en testen van zieke of dode vogels. Wel adviseert de deskundigengroep om nader onderzoek te doen naar mogelijke toegevoegde waarde van monsteren en testen als extra ondersteuning voor de beslissing tot wel of niet preventief ruimen. Dat advies neem ik over. ik verwacht dat ik de uitkomsten van dit onderzoek begin volgend jaar met de Kamer kan delen.

Ten aanzien van de situatie waarbij er geprioriteerd moet worden in de uitvoering van preventieve ruimingen geven de deskundigen enkele concrete adviezen die ik, mocht de situatie zich voordoen, mee zal wegen. De afstand tot het besmette bedrijf is het belangrijkste criterium. Het advies is om aanvullend daarop de bedrijven met de hoogste Rh-waarden zoals blijkt uit de modelstudie van WBVR (Kamerstuk 28 807, nr. 269) te selecteren om als eerste preventief te ruimen. Bij de keuze over de volgorde van ruiming zal ik daarom met beide aspecten rekening houden. Het advies geeft echter ook aan dat andere factoren meegewogen kunnen worden. Dat betekent dat per geval besloten zal worden hoe precies geprioriteerd zal worden.

Levering CO2 voor uitvoering van ruimingen

Zoals ik ook in mijn brief van 11 oktober (Kamerstuk 28 807, nr. 269) heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden om de tijdige levering van CO2-gas te verzekeren. Bij deze gesprekken is duidelijk geworden dat er momenteel geen absoluut tekort aan CO2 is, maar dat er wel uitdagingen bestaan in de logistieke keten. Deze hebben te maken met het feit dat vogelgriepbesmettingen onvoorspelbaar zijn en niet altijd eenvoudig passen in de planning van gas-leverende bedrijven. Daarnaast is sprake van beperkte capaciteit aan vrachtwagens en chauffeurs met de juiste papieren, een probleem wat ook breder in andere sectoren speelt. Ik onderzoek daarom nu een aantal mogelijkheden om deze logistiek te borgen en daarmee de levering van CO2-gas.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Bij de vogelgriepuitbraak in 20202 is in Fryslân een multidisciplinair overleg opgestart. Er vindt periodiek overleg plaats tussen betrokken partners waarin afgestemd wordt over de omgang met, bestrijding van en communicatie over de vogelgriep bij wilde (watervogels) in de openbare ruimte.

Naar boven