28 741 Jeugdcriminaliteit

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 oktober 2023

Met deze brief geef ik mijn beleidsreactie op de twee deelrapporten van de Monitor Jeugdcriminaliteit (hierna: MJC), die ik op 4 september 2023 aan uw Kamer heb aangeboden.1

In het tweede deel van deze brief ga ik in op de moties en toezeggingen naar aanleiding van het commissiedebat Justitiële Jeugd van 31 mei 2023 (Kamerstuk 28 741 en 24 587, nr. 105) en het daaropvolgende tweeminutendebat van 13 juni 2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 92, item 22).

1. Monitor Jeugdcriminaliteit

1.1 Het onderzoek

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft onlangs twee deelrapporten van de MJC gepubliceerd, te weten:

  • het rapport «Monitor Jeugdcriminaliteit 2023. Jeugdige verdachten van misdrijven; ontwikkelingen tot 2023», en;

  • het rapport «Monitor Jeugdcriminaliteit 2023. Ontwikkelingen in jeugdige strafrechtelijke verdachten en afdoeningen tot 2022».

Het rapport over jeugdige verdachten bestrijkt de periode 2010 tot 2023 en dat over jeugdige strafrechtelijke daders en afdoeningen de periode van 2000 tot 2022. De studies hebben betrekking op zowel minderjarigen (12–18 jaar) als jongvolwassenen (18–23 jaar).

De onderzoekers geven aan dat na een jarenlange en sterke daling de geregistreerde cijfers over jeugdige verdachten en jeugdige daders nu enigszins lijken te stabiliseren. Daarbij is er wel enige variatie in de ontwikkelingen naar type misdrijf. Zo is er sprake van een toename van jeugdige strafrechtelijke daders van cyberdelicten, hoewel het in absolute zin om kleine aantallen gaat. De aantallen strafrechtelijke jeugdige daders van enkele ernstige geweldsdelicten als vermogensdelicten met geweld, zware mishandeling en (poging tot) doodslag zijn vanaf 2017/2018 tot 2022 onder minderjarigen licht toegenomen en onder jongvolwassenen stabiel gebleven. Het aantal minderjarige verdachten van (vuur)wapen- en drugsmisdrijven bleef in de periode 2018 tot 2022 min of meer gelijk. De lichte toename die het onderzoek in 2019 laat zien komt mogelijk door een andere wijze van registreren van incidenten door de politie vanaf dat jaar. Onder meisjes lijkt het percentage verdachten in de jaren 2018 tot 2023 iets te zijn toegenomen. Het gaat dan met name om een toename in meisjes verdacht van winkeldiefstal.

De onderzoekers zien verder geen aanwijzingen voor een mogelijke verjonging van de groep jeugdige strafrechtelijke daders als geheel. Daarnaast lijken de zaken van jongeren die in aanraking zijn gekomen met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de rechter tot aan 2020 afgaande op de strafdreiging iets ernstiger te worden, maar in 2021 juist iets minder ernstig.

1.2 Beleidsreactie

Eerder heb ik uw Kamer op basis van onderzoeksrapporten van de MJC gemeld dat in Nederland al enige tijd sprake is van een daling van de jeugdcriminaliteit.2 De afgelopen 20 jaar was een dalende trend te zien in de jeugdcriminaliteitscijfers. Over het algemeen komen Nederlandse jongeren minder in aanraking met criminaliteit en is Nederland veiliger geworden.

De voorliggende deelrapporten van de MJC laten zien dat de daling van de laatste 20 jaar de afgelopen jaren niet heeft doorgezet, maar dat de cijfers de laatste jaren lijken te stabiliseren. Daarin zijn verschillen te zien naar type misdrijf. Wat in het oog springt is de lichte toename in ernstig geweld onder minderjarigen die te zien was tussen 2017/2018 en 2022. Uit het jaarbericht 2022 van het OM over de instroom in 2022 bleek echter dat in dat jaar juist een flinke daling van ten minste 19% te zien was bij ernstige geweldsdelicten onder zowel minderjarigen als jongvolwassenen.3 Hoewel dit hoopvolle cijfers zijn, kwam uit het onderzoek naar woon- en pleegbuurten van jeugdcriminaliteit het beeld naar voren dat de jeugdcriminaliteit sterk varieert per buurt of wijk.4 Een kleine maar zorgwekkende groep jongeren persisteert in de meest kwetsbare wijken in het plegen van ernstige feiten als (vuur)wapen-, drugs- en geweldsdelicten, waar professionals in de jeugdstrafrechtketen moeilijk vat op kunnen krijgen. Dit najaar verwacht ik de resultaten te ontvangen van een verdiepend onderzoek naar de ontwikkeling op het gebied van ernstige geweldsmisdrijven.

Verder is het belang dat met de MJC de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit worden geduid op basis van meerdere bronnen. Bij de twee rapporten die ik uw Kamer in september 2023 heb aangeboden, betreft het door politie en justitie geregistreerde gegevens. Daarnaast wordt door het WODC momenteel ook een zelfrapportage-onderzoek uitgevoerd onder jongeren. Hiermee moet een zo breed en genuanceerd mogelijk beeld worden verkregen van de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit, hetgeen van groot belang is voor de beleidsontwikkeling en evaluatie op dit terrein. Dit zelfrapportage-onderzoek is naar verwachting in het derde kwartaal van 2024 gereed. Op dat moment zal het WODC niet alleen hierover rapporteren, maar ook een beeld geven van de jeugdcriminaliteit op basis van alle bronnen en deelrapporten, zowel uit de zelfrapportage als uit de geregistreerde gegevens.

Aan de hand van de uitkomsten van de diverse hiervoor genoemde onderzoeken zal ik uw Kamer in het vierde kwartaal van 2024 nader informeren over de ontwikkelingen ten aanzien van de ernst van de jeugdcriminaliteit, inclusief een betere duiding van de oorzaken ervan en de daarbij passende aanpak.

Het is echter hoe dan ook zaak om preventief in te grijpen zolang jongeren daar nog ontvankelijk voor zijn. Mede met het oog daarop heb ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid de preventieve aanpak van de jeugdcriminaliteit «Preventie met gezag» ontwikkeld. Over de voortgang hiervan is uw Kamer op 7 juli 2023 geïnformeerd.5

2. Moties en toezeggingen

In dit deel van de brief ga ik in op een aantal moties en toezeggingen.

Uw Kamer heeft een motie aangenomen van de leden Kuik (CDA) en Verkuijlen (VVD) over technologische ontwikkelingen tegen ongewenste sexting.6Er wordt op dit moment nog onderzocht hoe het beste invulling gegeven kan worden aan dit verzoek. Voor het einde van 2023 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.

Toepassing volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen

In het commissiedebat Justitiële Jeugd van 31 mei jl. heb ik aan het lid Verkuijlen (VVD) toegezegd om de cijfers over het aantal toepassingen van het volwassenstrafrecht op 16- en 17-jarigen in de afgelopen twee jaren te delen, uitgesplist naar delict. In het tweeminutendebat dat hierop volgde heb ik in aanvulling daarop toegezegd inzichtelijk te maken hoe vaak het jeugdstrafrecht in diezelfde periode is toegepast op 16- en 17-jarigen voor delicten met een strafbedreiging van 12 jaar of meer.

In 2021 zijn er negen 16- tot 17-jarigen veroordeeld volgens het volwassenstrafrecht.7 In 2022 kwam dat acht keer voor. De veroordelingen hadden betrekking op vermogensmisdrijven en gewelds- en seksuele misdrijven. Bij de vermogensmisdrijven gaat het meer in detail om diefstal en inbraak met geweld, (gekwalificeerde) diefstal, afpersing en afdreiging. Bij gewelds- en seksuele misdrijven gaat het om mishandeling, misdrijven tegen het leven en overige gewelds- en seksuele misdrijven. Vanwege de lage aantallen per delictscategorie en de herleidbaarheid naar personen is het niet mogelijk om in meer detail over de overige gewelds- en seksuele misdrijven te rapporteren.

De afgelopen twee jaar is het jeugdstrafrecht 364 (2021) en 351 (2022) keer toegepast op 16- en 17-jarigen voor delicten met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer.

Halt-verwijzing door (jeugd-)boa’s

Tijdens het genoemde commissiedebat is door het lid Verkuijlen (VVD) voorgesteld om (jeugd-)boa’s de bevoegdheid te geven om alle Haltwaardige-feiten naar Halt te verwijzen. Op dit moment kan dat slechts voor een beperkt aantal feiten. Naar aanleiding van dit voorstel heb ik toegezegd om hierover in gesprek te gaan met het veld en uw Kamer over de uitkomst te informeren.

In het Besluit aanwijzing Halt-feiten (verder: het Halt-Besluit) zijn de feiten benoemd die met een Halt-interventie kunnen worden afgedaan. Op dit moment hebben boa’s (domein I Openbare ruimte) de bevoegdheid om minderjarigen voor drie feiten structureel te verwijzen naar Halt: openbare dronkenschap, het voorhanden hebben van alcohol en het buiten de toegestane periode afsteken van vuurwerk.8 Wat betreft leerplichtzaken geldt dat dit, inclusief het doorverwijzen naar Halt, het specialisme is van de leerplichtambtenaar (boa domein III Onderwijs). Daarnaast is projectmatige verwijzing door boa’s mogelijk, gebaseerd op afspraken in de lokale driehoek (politie, OM, en gemeente).9 De feiten waarvoor een boa naar Halt kan verwijzen kunnen daardoor per regio verschillen. Dit geeft een risico op rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid.

Uit verkennende gesprekken hierover tussen mijn ministerie, het OM en de politie blijkt dat het regelen van verwijzing door boa’s voor alle Halt-feiten geen optie is. Hierbij speelt mee dat een boa domein I Openbare ruimte niet bevoegd is tot het opsporen van Halt-feiten die betrekking hebben op handhaving van de openbare orde of die een complexe bewijslast hebben. Voorbeelden zijn diefstal en openlijk geweld tegen goederen.10

Op dit moment wordt het Halt-Besluit herzien.11 De periode voorafgaande aan inwerkingtreding (naar verwachting op 1 juli 2024) leent zich ervoor om te onderzoeken of bepaalde feiten – op termijn – kunnen worden toegevoegd aan de verwijzingsmogelijkheid van boa’s domein I. Besluitvorming hierover vindt zo mogelijk plaats voorafgaande aan inwerkingtreding van het herziene Halt-Besluit, zodat eventuele wijzigingen in de verwijsbevoegdheid kunnen worden meegenomen in de implementatie. Voor die beoordeling is ook van belang dat aan een aantal belangrijke randvoorwaarden is voldaan, zoals een zorgvuldige recidivecheck (eerder verwezen naar Halt of reprimande) en dat er gedegen opleidingsmogelijkheden beschikbaar zijn voor boa’s om hun werk goed te kunnen uitvoeren. In de komende periode zal mijn ministerie hierover nadere gesprekken voeren met de ketenpartners. Ik verwacht uw Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2024 nader te kunnen informeren.

De HALT-afdoening tot 23 jaar

Naar aanleiding van een vraag van het lid Mutluer (PvdA) tijdens het commissiedebat heb ik uw Kamer toegezegd in te gaan op de wens om de leeftijdsgrens van Halt-afdoeningen te verhogen naar 23 jaar. In de Kamerbrieven van 17 september 2021 en 5 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de pilot Halt voor jongvolwassenen (hierna: pilot).12 Uit de evaluatie van de pilot door het WODC is gebleken dat in de Halt-afdoening geen werkzame elementen zijn gevonden voor jongvolwassenen. Op basis daarvan is besloten om de leeftijd voor Halt niet te verhogen. Ik vind het namelijk van groot belang dat de interventies die worden ingezet effectief zijn. Dit standpunt heb ik herhaald en toegelicht in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verkuijlen over de aanwas van jeugdcriminaliteit.13Ik zie geen aanleiding om mijn eerdere standpunt over Halt voor jongvolwassenen te heroverwegen.

Jongvolwassen met een lvb bij een Halt-waardig delict

Tijdens het tweeminutendebat Justitiële Jeugd op 13 juni heb ik aan het lid Mutluer (PvdA) toegezegd een «toolkit» te schetsen voor de doelgroep van jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar oud die voor het eerst een Halt-waardig delict hebben gepleegd en van wie al bekend is dat zij een lvb hebben.14

Gelet op mijn eerdere toezegging schets ik hier wat de strafrechtketen al te bieden heeft op het gebied van begeleiding, communicatie en speciale interventies voor deze doelgroep. Met de bestaande mogelijkheden, en de doorlopende verbeteringen in de strafrechtketen, acht ik een nieuwe interventie voor deze doelgroep op dit moment niet nodig.

Als van iemand tussen de 18 en 23 jaar een lvb bekend is, zou dit aanleiding kunnen geven tot een afdoening via het jeugdstrafrecht. In dit geval zal een jongvolwassene bij een Halt-waardig delict gewoonlijk een taakstraf opgelegd krijgen – bestaande uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie hiervan – of een voorwaardelijke (taak)straf waarbij de jongere jeugdreclassering krijgt. Jeugdreclassering bij William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is

speciaal bedoeld voor jongeren met een beperking, waaronder een lvb, waarbij de communicatie en wijze van begeleiding op de doelgroep zijn aangepast.

Als via het jeugdstrafrecht een werkstraf wordt opgelegd bij een jongvolwassene van wie een lvb bekend is, zal door de coördinator taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) een intensievere begeleidingsvariant worden ingezet. Daarnaast is alle communicatie bij de RvdK standaard aangepast op de lvb-doelgroep.

In het geval van een leerstraf zijn er twee interventies beschikbaar die specifiek gericht zijn op personen tot 23 jaar met een lvb, te weten So-Cool en TACt Plus. So-Cool is een kortdurende, individuele interventie met als doel het vergroten van sociale vaardigheden en zelfvertrouwen, om daarmee de kans op recidive te verminderen. TACt Plus richt zich op het versterken van sociale en probleemoplossingsvaardigheden bij jongeren met een lvb.

Als het delict via het commune strafrecht wordt afgedaan, krijgt de betrokkene bij een Halt-waardig delict gewoonlijk een boete of een taakstraf. Bij de drie reclasseringsorganisaties (hierna: 3RO) wordt bij het vinden van een geschikte taakstraf altijd maatwerk geleverd, zodat de opdracht aansluit bij het verstandelijk vermogen van de justitiabele. Er is ruim aandacht voor lvb in de opleiding en het trainingsaanbod bij 3RO wat reclasseringswerkers in staat stelt hun methodisch handelen en hun bejegening af te stemmen op de justitiabele. Ook kan de reclassering gedragsinterventies inzetten specifiek gericht op de lvb-doelgroep. Alle geschreven communicatie bij 3RO aangepast op het niveau van die doelgroep.

Zoals in de kabinetsreactie op de intitiatiefnota Verkuijlen is toegelicht zie ik geen aanleiding om voor jongvolwassenen met een lvb af te wijken van mijn standpunt om de Halt-leeftijd niet te verhogen.15 Een motie hierover die op 16 oktober 2023 tijdens het notaoverleg Verkuijlen is ingediend door het lid Ellian (VVD) heb ik eveneens ontraden (Kamerstuk 36 261, nr. 9). Daarbij wordt in het kader van de werkagenda «Strafrechtketen lvb-proof 2024» gewerkt om in de hele strafrechtketen de omgang met lvb-problematiek te verbeteren. Tijdens het voornoemde notaoverleg heb ik het lid Mutluer toegezegd voor het eind van 2023 en vervolgens halfjaarlijks te rapporteren over de stand van zaken van de werkagenda.

Screenen op lvb in de jeugdstrafrechtketen

In de aangenomen motie van het lid Mutluer wordt de regering gevraagd naar de aard van de beperking bij mensen met een lvb en om hoeveel mensen het hierbij gaat.16 Daarnaast wordt de regering verzocht te inventariseren wat de bestaande kennis is over hoe op dit moment op lvb wordt gescreend aan de voorkant van de jeugdstrafrechtketen en hoe dit verbeterd gaat worden.

Volgens de Nederlandse praktijkdefinitie heeft iemand met een lvb een IQ tussen de 50 en 85, waarbij er bij een IQ tussen de 70 en 85 ook sprake moet zijn van (ernstige) bijkomende problematiek. Naast een beperking in de cognitieve ontwikkeling heeft een persoon met een lvb ook een beperking in het sociaal aanpassingsvermogen.17

Het is niet precies vast te stellen hoeveel mensen met een lvb er zijn in Nederland, omdat er geen registraties zijn van het IQ van de bevolking. Geschat wordt dat in Nederland ongeveer 6,4% van de bevolking een lvb heeft.18 De groep mensen met een lvb is oververtegenwoordigd in de strafrechtketen, waar de prevalentie van lvb wordt geschat op 30%. Dit percentage ligt naar verwachting nog hoger in de jeugdketen.19

Het is in algemene zin moeilijk om een lvb te herkennen. Dit vereist kennis en expertise van de professional en een goede screening. Aan de voorkant van de jeugdstrafrechtketen zijn hoofdzakelijk de politie, Halt en de RvdK in de situatie om een lvb te signaleren. Bij de politie is er in de basisopleiding aandacht voor het herkennen van kwetsbaarheid bij zowel slachtoffers als verdachten, waaronder het hebben van een lvb. Bij Halt en de RvdK is aandacht voor (het herkennen van) lvb in het opleidingsaanbod.20 Daarnaast maken Halt en de RvdK, evenals de Dienst Justitiële Inrichtingen en 3RO, gebruik van de «screener voor intelligentie en lvb» (hierna: SCIL) als screeningsinstrument om een lvb te signaleren.21 De SCIL is niet nodig als er een contra-indicatie voor lvb is vanuit het onderwijsniveau van de betrokkene of als informatie over het verstandelijk vermogen is opgehaald bij het «voorveld».22

Het verbeteren van de screening op lvb, onder meer door het vergroten van de SCIL-afname, is een van de prioriteiten binnen de werkagenda «Strafrechtketen lvb-proof 2024». Eind vorig jaar is de SCIL geëvalueerd, waarbij concrete aanbevelingen zijn gedaan aan de ketenpartners met als doel de afname van de SCIL te vergroten.23 Hierop zijn bij Halt en de RvdK de richtlijnen omtrent het afnemen van de SCIL aangescherpt en is de digitale versie van de SCIL voor alle medewerkers beschikbaar gesteld. Tevens is de SCIL, en hoe deze te introduceren bij cliënten, extra onder de aandacht gebracht bij medewerkers. Hoewel de SCIL sindsdien vaker wordt afgenomen, is van een structurele afname nog geen sprake.24 Daarom zal ik op korte termijn extra middelen beschikbaar stellen aan de RvdK en Halt om een impuls te geven aan de SCIL-afname en het trainen van personeel op het herkennen van lvb.25

Slimmer straffen

In de aangenomen motie van de leden Raemakers (D66) en Ceder (CU) wordt de regering verzocht de inzet van slimmere straffen, zoals alternatieven voor korte detenties, te bevorderen als onderdeel van de maatregelen om tekorten in de JJI’s te verminderen en deze inzet te richten op een bredere groep dan alleen zelfmelders.26 Hierbij informeer ik uw Kamer over de stand van zaken hieromtrent. Daarmee doe ik tevens de toezegging gestand die ik hierover tijdens het commissiedebat van 31 mei jongstleden aan het lid Raemakers (D66) heb gedaan om uw Kamer te informeren over de stand van zaken wat betreft de verkenning naar elektronische detentie bij jeugdigen.

In het interdepartementaal beleidsonderzoek (hierna: IBO) Jeugdcriminaliteit van oktober 2022 wordt als alternatief voor een detentiestraf korter dan drie maanden onder andere het opleggen van elektronische detentie genoemd.27 In de beleidsreactie op het IBO heb ik aangegeven dat bij dit thema aansluiting wordt gezocht bij de verkenning «Slimmer straffen» die bij volwassenen loopt. Dit is een verkenning naar een mogelijke doorontwikkeling van het sanctiestelsel en de sanctietoepassing bij volwassen delinquenten.28 De aanbeveling in het IBO is in lijn met deze verkenning. Naar aanleiding van de verkenning is uw Kamer geïnformeerd dat het meer tijd vraagt om in kaart te brengen welke mogelijke invulling van elektronische detentie van toegevoegde waarde kan zijn.29

In afwachting daarvan vind ik het in elk geval zinvol om van de jeugdstrafketenpartners te horen of zij het inzetten van elektronische detentie voor jeugdigen – als alternatief voor kortlopende vrijheidsstraffen – van meerwaarde vinden. Ik ga met de ketenpartners bespreken of en zo ja, welke knelpunten zij ervaren binnen het huidige wettelijke kader. Daarbij is ook van belang om inzicht te krijgen in de omvang van de groep waar elektronische detentie passend voor zou kunnen zijn, in het bijzonder voor zelfmelders.

Ook heb ik de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) gevraagd om te adviseren over het meer of op een andere manier gebruik maken van het instrument elektronisch toezicht binnen de huidige (juridische) kaders zowel voor jeugdigen als volwassenen. De RSJ verwacht begin 2024 met het rapport te starten, wanneer de uitkomsten bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.

Eigen bijdrage bij forensische zorg jongeren

Naar aanleiding van een vraag van het lid Kuik (CDA) tijdens het commissiedebat betreffende het betalen van een eigen bijdrage of reiskosten door jongeren die forensische zorg opgelegd hebben gekregen, heb ik uw Kamer toegezegd om hierover in gesprek te gaan met de VNG. Tijdens gesprekken met de VNG is bevestigd dat gemeenten geen eigen bijdrage of betaling van reiskosten door de jongere dan wel zijn of haar ouders mogen vragen voor jeugdhulp die is opgelegd bij vonnis als jeugdstrafrecht is toegepast, ook niet als de jongere 18 jaar of ouder is. De opgelegde jeugdhulp loopt door tot het einde van het strafrechtelijke traject, ongeacht de leeftijd van de jongere. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en de financiering van deze gedwongen jeugdhulp in strafrechtelijk kader. Dit is vastgelegd in de Jeugdwet. De VNG informeert gemeenten over hun (financiële) verantwoordelijkheid via een factsheet over dit thema op de website. In concrete casuïstiek waar dit een knelpunt oplevert zal de VNG, desgevraagd, met partijen afstemmen hierover.

Traject landmacht voor probleemjongeren

Tijdens het commissiedebat heb ik aan het lid Kuik (CDA) toegezegd meer informatie te verstrekken over het traject binnen de landmacht waarbij kansarme jongeren een tweede kans krijgen, en waarom dit traject voor justitiële jeugd minder geschikt is. Over dit onderwerp zijn op 28 september 2023 door de leden Krul en Kuik (beiden CDA) ook vragen ingezonden aan de Staatssecretaris van Defensie en mij.30

Zoals ook in de beantwoording van de vragen is aangegeven, betreft dit traject het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren – Koninklijke Landmacht (hierna: BBJ-KL). Met het BBJ-KL beoogt de landmacht een maatschappelijke bijdrage te leveren aan het verminderen van de jongerenproblematiek in Nederland. De landmacht biedt kansarme jongeren met onvoldoende vooropleiding of lichte justitiële antecedenten hiermee een tweede kans, met als doel een vaste baan in de burgermaatschappij of een baan als militair. Jongeren kunnen hiervoor alleen aangemeld worden via een professionele hulpverlener of instantie. Van de 240 deelnemende jongeren in de periode januari 2020 tot december 2022 is ruim de helft weer succesvol naar school of aan het werk gegaan in de burgermaatschappij of bij de landmacht.

Hoewel het BBJ-KL dus over het algemeen tot successen leidt, is het traject minder geschikt gebleken voor jongeren met een justitie-achtergrond. De belangrijkste redenen die genoemd worden voor het niet opnemen in het BBJ-KL zijn te zware justitiële antecedenten. Ook een gebrek aan intrinsieke motivatie was regelmatig een reden om iemand niet op te nemen in het traject. Van de 319 jongeren die in de periode januari 2020 tot december 2022 via hun professionele hulpverlener zijn aangemeld bij het BBJ-KL, zijn 79 kandidaten niet opgenomen, onder andere vanwege te zware justitiële antecedenten. In 2023 zijn er in het eerste kwartaal 39 nieuwe aanmeldingen geweest, waarvan veertien kandidaten om deze redenen zijn afgewezen. Veel kandidaten die op dit moment voor het traject worden aangemeld hebben reeds een te zwaar strafblad. Om die reden blijft het team BBJ-KL zich inspannen om haar netwerk verder uit te breiden, via jeugdzorg, Halt, jongerenloketten en jeugdhulporganisaties. Er wordt gekeken hoe het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de toekomst meer betrokken kan worden bij het traject.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 28 741, nr. 107.

X Noot
2

Kamerstuk 28 741, nr. 90.

X Noot
3

Openbaar Ministerie, 2023, OM Jaarbericht 2022.

X Noot
4

Kamerstuk 28 741, nr. 90.

X Noot
5

O.a. in mijn brief van 25 november 2022; Kamerstuk 28 741, nr. 106.

X Noot
6

Kamerstuk 28 741, nr. 102.

X Noot
7

Dit aantal wijkt af van de 5 zaken uit de Monitor Jeugdcriminaliteit 2023. Dat komt omdat voor deze aanvraag naar jaar van eindvonnis is gekeken en in de Monitor Jeugdcriminaliteit 2023 naar instroomjaar is gekeken.

X Noot
8

Aanwijzing OM ex artikel 77e Wetboek van Strafrecht.

X Noot
9

Het betreft o.a. vernieling en graffiti (350 Sr), heling (416/417bis Sr), baldadigheid (424 Sr), het betreden van verboden terrein (461 Sr), en artikelen 72 en 73 Wet Personenvervoer.

X Noot
11

Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 5 juli 2022 (Kamerstukken 28 741 en 24 587, nr. 87).

X Noot
12

Kamerstuk 28 741, nr. 82; Kamerstukken 28 741 en 24 587, nr. 87.

X Noot
13

Kamerstuk 36 261, nr. 3.

X Noot
14

Een delict zoals staat aangewezen in het «Besluit aanwijzing Halt-feiten».

X Noot
15

Kamerstuk 36 261, nr. 3.

X Noot
16

Kamerstuk 28 741, nr. 99.

X Noot
17

Landelijk Kenniscentrum lvb, 2022, Je ziet het niet, dus leer het zien!

X Noot
18

SCP, 2019. Het aantal mensen met een licht verstandelijke beperking: een schatting. Notitie ten behoeve van het IBO-LVB.

X Noot
19

Kaal, 2016. Prevalentie licht verstandelijke beperking in het justitiedomein. Lectoraat LVB & jeugdcriminaliteit Hogeschool Leiden; Kaal, 2019. Het belang van het herkennen van een lvb in de strafrechtketen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 6, 809–813.

X Noot
20

Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd in de brief van 16 december 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 756).

X Noot
21

De SCIL is een instrument waarmee snel kan worden gescreend op een mogelijke licht verstandelijke beperking (LVB), op basis van de intelligentie. De SCIL is (slechts) een screeningsinstrument die een diagnose LVB kan voorspellen, voor de daadwerkelijke diagnose is nader diagnostisch onderzoek nodig.

X Noot
22

Uit een steekproef van de RvdK kwam naar voren dat bij 20% van de instroom van jeugdige verdachten informatie over een laag verstandelijk vermogen of lvb-problematiek opgehaald was uit het voorveld, zoals bijvoorbeeld de school of betrokken hulpverleners.

X Noot
23

De aanbevelingen van Significant waren als volgt: ontwikkel in de organisatie duidelijke richtlijnen voor het toepassen van de SCIL; breng de SCIL onder de aandacht; ontwikkel een richtlijn hoe de cliënt geïnformeerd wordt over de SCIL; bied de digitale versie van de SCIL aan professionals aan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 16 december 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 756).

X Noot
24

In 2022 paste de RvdK bij 1% van de (straf)casuïstiek de SCIL toe. Bij Halt was dit 4,25%. In de eerste helft van 2023 was dit bij de RvdK 2,5% en bij Halt 7%.

X Noot
25

Deze extra middelen worden beschikbaar gesteld in het kader van Versterking van de Jeugdstrafrechtketen binnen pijler C van Preventie met Gezag.

X Noot
26

Kamerstuk 28 741, nr. 101.

X Noot
27

IBO Jeugdcriminaliteit «Werken aan een effectievere detentie van jeugdigen» 2022, p. 7.

X Noot
28

Kamerstukken 28 741 en 24 587, nr. 92.

X Noot
29

Kamerstuk 29 279, nr. 811.

X Noot
30

2022Z16205.

Naar boven