28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 427 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2014

Woensdag 10 december heb ik uit handen van de heer Wallage, als voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur een bijdrage voor een strategische agenda voor lokale veiligheid mogen ontvangen1. Ik ben de Raad zeer erkentelijk voor deze bijdrage. Er staan zeer behartenswaardige punten in het advies.

In het najaar van 2013 heb ik de Raad verzocht om aan te geven op welke punten de positie van het lokale bestuur toekomst vast kan worden versterkt.

Achtergrond van mijn verzoek is dat wij kunnen constateren dat het lokale veiligheidsbeleid in de afgelopen jaren een enorme vlucht heeft genomen.

Bijna alle gemeenten werken inmiddels met een integraal veiligheidsplan. Veel bevoegdheden zijn aan het lokaal bestuur, in het bijzonder aan de burgemeester toegekend. Ik denk daarbij aan de wet Bibob, de voetbalwet, cameratoezicht, etc. Daarnaast zijn er Veiligheidshuizen in het leven geroepen, RIEC’s georganiseerd en is ter ondersteuning van de gemeenten het Centrum voor Criminaliteits-preventie en Veiligheid opgericht. Daarbij is de relatie Rijk – gemeenten op veiligheidsgebied intensiever geworden.

Tegen deze achtergrond heb ik de Raad gevraagd of kan worden aangeven op welke punten naar de toekomst toe de positie van het lokale bestuur kan worden versterkt. Waarbij de veranderingen die in de samenleving plaatsvinden zoals de vergrote dynamiek, onder andere door de komst van de sociale media, en de veranderende verhoudingen overheid burger worden meegewogen. Expliciet heb ik daarbij aangegeven dat het ook van belang is dat in het advies aandacht wordt geschonken aan de voorwaarden scheppende rol van de rijksoverheid, de verhoudingen tussen landelijk beleid en lokale regie en de wijze waarop de rijksoverheid de relatie met de lokale overheid kan invullen om de werking van het stelsel te verbeteren.

De Raad heeft zijn advies uitgebracht in de vorm van een strategische agenda.

De strategische agenda bevat een zevental punten.

De Raad benadrukt dat de strategische agendapunten die hij voorstelt in dialoog met het veld uitgewerkt dienen te worden en ziet de dialoog met het lokale bestuur als voorwaarde om tot een succesvol veiligheidsbeleid te komen. Zonder uitputtend te willen zijn denkt de Raad dat de onderstaande zeven agendapunten essentieel zijn voor een goed lokaal veiligheidsbeleid. Ik loop deze punten langs waarbij ik tevens een eerste reactie op deze punten geef.

  • 1. Veiligheid op de schaal van de burger: van aanbod naar vraag

  • 2. Publiek debat over veiligheid, overheid en markt

  • 3. Integraliteit van (veiligheids)beleid en komende decentralisaties

  • 4. Betere informatiedeling

  • 5. Integraliteit bij het Rijk

  • 6. Ruimte voor lokaal maatwerk met politie en justitie

  • 7. Van beneden naar boven

Ad 1. Met veiligheid op de schaal van de burger van aanbod naar vraag, doelt de Raad erop dat veiligheidsbeleid nog te veel aanbodgericht is en er eigenlijk een kanteling naar vraaggerichte veiligheidszorg nodig is. Daarvoor moeten meer verbanden worden gelegd met burgers en de prioriteiten die zij stellen in hun directe leefomgeving. De Raad stelt daarom voor dat vraaggerichte veiligheidszorg een vast onderdeel wordt van de veiligheidsplannen van de gemeenten.

Ik deel met de Raad dat burgerbetrokkenheid en participatie van burgers bij veiligheid van groot belang is. In het Regeerakkoord is om die reden dan ook aangegeven dat burgers meer betrokken worden bij het veiligheidsbeleid in wijken. Uit het onlangs aan uw Kamer toegestuurde en in mijn opdracht gemaakte rapport «Burgers in Veiligheid» blijkt dat er lokaal reeds veelvuldig en op velerlei manieren invulling wordt gegeven aan burgerparticipatie bij veiligheid.

Dat vraaggerichte veiligheidszorg c.q. het het vergroten van burgerbetrokkenheid van burgers bij veiligheid een vast onderwerp wordt van integrale veiligheidsplannen, zoals de Raad adviseert, lijkt mij inderdaad verstandig. Tegelijkertijd constateer ik wel dat dat het «Kernbeleid veiligheid» van de VNG die veel gemeenten als handreiking gebruiken bij het opstellen van hun lokale veiligheidsplan dit ook al propageert en dat veel gemeenten in de praktijk al allerlei vormen van burgerbetrokkenheid bij burger inzetten.

Ad 2. Publiekdebat over veiligheid overheid en markt.

De vraag naar veiligheid neemt toe en de overheid kan niet aan alle vraag voldoen. De overheid heeft veiligheid als kerntaak, maar als de overheid niet aan alle vraag kan voldoen neemt de legitimiteit van private oplossingen toe, aldus de Raad. Private oplossingen zijn echter minder onderworpen aan democratische controle. De ROB stelt voor hier een debat over te starten zodat duidelijk wordt waar de grenzen voor een private oplossing liggen.

Ik roep bij uw Kamer mijn brief van 1 juli 2013 in herinnering waarin ik de kaders voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte en de verschillende actoren binnen dit stelsel uiteen heb gezet. De motie van mevrouw Berndsen tijdens de begrotingsbehandeling voor nader onderzoek naar de verhoudingen tussen deze actoren heb ik ontraden, omdat ik meen dat ik in deze brief deze verhoudingen helder geschetst heb en een onderzoek volgens mij geen meerwaarde heeft, en is vervolgens door uw Kamer niet aangenomen.

Dit neemt echter niet weg dat ik bereid ben om in overleg met gemeenten, maar ook met het bedrijfsleven, na te gaan of er verbeteringen mogelijk zijn.

Ad 3. Integraliteit van veiligheidsbeleid en komende decentralisaties.

Decentralisaties zijn een kans om integraler te werken en scheppen kansen om de samenhang in het lokale veiligheidsbeleid te versterken.

De ROB stelt dat dit een aanpak op verschillende onderdelen vergt. Het kabinet zou steviger moeten investeren in de toerusting van gemeenteraden om hun werk naar een hoger niveau te tillen. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie kan daaraan bijdragen door actief goede praktijkvoorbeelden te promoten.

Ik weet dat mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken het nodige werk verzet om de leden van gemeenteraden beter toe te rusten. Van mijn kant draag ik daaraan bij. Met de decentralisaties van de jeugdhulp zijn al stappen gezet om de verbinding te leggen met het veiligheidsdomein. Samen met de Staatsecretaris wil ik in overleg met de gemeenten dit verder uitbouwen en, zoals de Raad terecht voorstelt, met goede praktijkvoorbeelden ondersteunen.

Ad 4. Betere informatiedeling. Bij integraliteit van beleid hoort betere informatiedeling. Om complexe veiligheidsvraagstukken adequaat aan te pakken is een goede en snelle informatiedeling tussen de betrokken partners een noodzakelijke voorwaarde. De ondoorzichtigheid van het geheel van wetten, beleidsregels en beroepscodes belemmert de samenwerking. De onderlinge discussies over het toepassen van wet en regelgeving kosten veel tijd en energie en leiden af van de problemen die opgelost moeten worden.

De Raad pleit ervoor dat de Minister van Veiligheid en Justitie het initiatief neemt om binnen de rechtstatelijke kaders de belemmeringen weg te halen.

De Raad snijdt hier een belangrijk, maar ook gevoelig punt aan. Ik wil hier goed naar kijken, omdat de persoonlijke levenssfeer van de burger niet mag worden aangetast. Anderzijds heb ik ook begrip voor het signaal dat de Raad hier afgeeft en moet de informatiepositie van de gemeenten, daar zij immers belangrijke partners op veiligheidsgebied zijn, ook worden veilig gesteld.

Onlangs – met de Voortgangsrapportage politie van 6 november (Kamerstuk 29 628, nr. 474) – heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van de Commissie Bandell over de informatiepositie van de burgemeester. Verder wijs ik op de verkenning naar een kaderwet voor gegevensuitwisseling die ik binnenkort met een kabinetsstandpunt naar uw Kamer zal zenden. In dat standpunt zal het kabinet onder meer ingaan op de vraag of zo’n kaderwet, die generieke knelpunten bij de gegevens-uitwisseling in samenwerkingsverbanden weg kan nemen, zich dient uit te strekken over het brede terrein van de veiligheid.

Ad 5. Integraliteit bij het Rijk. Om integraal werken op lokaal niveau mogelijk te maken moet ook het Rijk problemen integraal aanpakken. De Raad noemt daarbij als voorbeeld dat het voorkomen van woninginbraken niet alleen op de agenda van Veiligheid en Justitie hoort te staan, maar ook op die van de Minister van Wonen en Rijksdienst.

De Raad stelt daarom voor dat de Minister van Veiligheid en Justitie bevordert dat andere Ministers hun bijdrage leveren aan een integraal lokaal veiligheidsbeleid.

Ik neem dit advies van de Raad ter harte. Op dit punt gebeurt al heel veel en wordt er rijksbreed gewerkt. Ik denk bijvoorbeeld aan de aanpak van het jihadisme.

Ad 6. Ruimte voor lokaal maatwerk met politie en justitie. De Raad ziet hier een spanning tussen de beheersbevoegdheid van de Minister en de gezagsbevoegdheid van de burgemeester en spreekt zijn zorg uit voor een bestuurlijke vacuüm en is bezorgd voor de aandacht voor lokale veiligheid. De Raad pleit daarom voor beleidsruimte voor de lokale overheid. De Raad geeft vervolgens aan waar die ruimte uit zou moeten bestaan: eigen afwijkend beleid, kunnen beschikken over geld en capaciteit, ruimte ook voor de burgemeester om zelf rekenschap af te leggen voor incidenten of misstanden bij de politie onder zijn gezag en inspraak van het gemeentebestuur in het begrotingsproces van de politie. Dit stelt volgens de Raad de gemeenten in staat om hun verantwoordelijkheid voor lokale veiligheid waar te maken.

Dit punt van het advies spreekt mij minder aan.

Ik kan mij niet vinden in het advies om burgemeesters te laten beschikken over eigen budget ten behoeve van de politie. Dit druist in tegen de uitgangspunten van het nieuwe politiebestel. Wel kan ik mij vinden in het advies ten aanzien van de ruimte voor burgemeesters om te beschikken over capaciteit. De mogelijkheid tot lokaal maatwerk is immers één van de pijlers van de nieuwe Politiewet 2012. De gezagspositie van de burgemeester (en ook van de officier van justitie) is onveranderd gebleven. De burgemeester legt verantwoording af over het door hem uitgevoerde gezag aan de gemeenteraad. Daarnaast is de positie van de gemeenteraden versterkt. Nieuw in de Politiewet 2012 is dat de gemeenteraad de wettelijke taak heeft gekregen ten minste eens in de vier jaar de doelen van die gemeente op het terrein van veiligheid vast te stellen. De burgemeester en de officier van justitie hebben de taak om, mede op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde doelen, afspraken te maken over de inzet van politie. Daarbij is ruimte om af te wijken van beleid middels herprioritering. Uit recent onderzoek – zie daarvoor ook de in juni aan u toegezonden Voortgangsrapportage politie (Kamerstuk 29 628, nr. 456) – blijkt inmiddels dat in de praktijk door het gezag geen verdringing van lokale prioriteiten door landelijke prioriteiten wordt ervaren.

Ad 7. Van beneden naar boven. Landelijke prioriteiten vinden soms lokaal geen weerklank en omgekeerd vergt lokale problematiek soms landelijke prioriteit; bijvoorbeeld de aanpak van jihadgangers. Het is dus van belang dat signalen tijdig van beneden naar boven komen. Daarom moet er ruimte zijn, stelt de Raad, om binnen de vastgelegde prioriteiten een dynamische agenda te voeren. De Raad adviseert het ministerie om 2 x per jaar met de tien Regionaal bestuurlijk overleggen zowel de lokale als de landelijke prioriteiten door te spreken.

Ik ben een voorstander van het in gesprek gaan met het lokale bestuur over de lokale en landelijke prioriteiten. Van de kant van mijn ministerie zijn hiertoe al stappen ondernomen. Naast het reguliere artikel 19 overleg, ga ik de komende periode werkbezoeken afleggen in de regionale eenheden en schuif ik aan bij regionale bestuurlijke overleggen om te spreken over bestelgerelateerde onderwerpen. Dat er onvoldoende oog is voor lokale prioriteiten herken ik niet. De veiligheidsagenda 2015–2018 (Kamerstuk 28 684, nr. 412) die ik deze zomer met de regio-burgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het Artikel 19 overleg heb vastgesteld, is een duidelijk voorbeeld hoe van onderop invulling is gegeven aan landelijke prioriteiten.

Tot slot

Ik ben de Raad erkentelijk voor zijn inspanningen en het agenderen van bovenstaande punten. Alleen al door het uitbrengen van deze strategische agenda is er een bijdrage geleverd aan de versterking van de positie van het lokaal bestuur op veiligheidsgebied, omdat het weer de aandacht vestigt op het belang van de lokale overheid op veiligheidsgebied. De titel is ook raak gekozen: «Nationaal investeren in lokale veiligheid», en geeft goed aan waar het Rijk voor staat. Het lokaal bestuur in positie brengen dat zij met voldoende slagkracht een lokaal veiligheidsbeleid kan voeren.

De door de Raad geagendeerde agendapunten lenen zich voor verschillende vormen van overleg met het lokale bestuur. Met de vertegenwoordigers van de lokale partners bespreek ik op welke wijze de geagendeerde punten zullen worden besproken en uitgewerkt.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven