28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 423 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2014

1. Inleiding

De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit van dit kabinet. Samen met gemeenten, politie en OM wordt overlast en criminaliteit van deze groepen teruggedrongen. Over de voortgang van de aanpak van deze groepen informeer ik regelmatig uw Kamer. Mijn laatste brief dateert van 6 mei 2014 (Kamerstuk 28 684, nr. 404).

Er wordt resultaat geboekt. Niet alleen neemt het totaal aantal hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen de laatste jaren af, ook de jeugdcriminaliteit daalt sinds enkele jaren. Het aantal minderjarige verdachten nam tussen 2007 en 2013 met bijna 60% af.

Problematische jeugdgroepen bestaan uit hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen. In deze brief bericht ik uw Kamer over strafrechtelijke interventies jegens leden van criminele jeugdgroepen en over de voortgang in de aanpak. Ik baseer mij daarbij op informatie van de regioburgemeesters, de politie en het OM. Tevens geef ik in deze brief een reactie op enkele onderwerpen die op 17 juni 2014 in het algemeen overleg met uw Kamer aan de orde zijn geweest (Kamerstuk 28 684, nr. 410).

2. Landelijk beeld strafrechtelijke interventies

Voor het landelijk beeld van de in deze aanpak ingezette strafrechtelijk interventies is onderzoek gedaan naar 855 leden van 37 van de 45 criminele jeugdgroepen die eind 2013 aanwezig waren. Van hen zijn, tussen 1 januari 2012 en 1 augustus 2013, 660 personen (77%) ingestroomd bij het OM. Daarvan zijn aan 588 leden (92%) een of meer strafrechtelijke interventies opgelegd. Er zijn in genoemde periode 2.573 strafzaken tegen deze leden van criminele jongeren gevoerd. Dit illustreert de prioriteit die politie en OM geven aan de aanpak van criminele jeugdgroepen.

Tabel 1.

Landelijk beeld strafrechtelijke aanpak criminele jeugdgroepen (cjg’s)

Totaal

Aantal groepen volgens BEKE-inventarisatie (eind 2013)

45

Aantal groepen met leden die door OM-systemen kon worden gehaald1

37

Aantal leden geregistreerd door politie (met gba-nummer)

855

Aantal leden bekend bij OM en ingestroomd na 1-1-2010

660

Aantal leden dat een of meer interventies opgelegd heeft gekregen

588

Aantal leden met (alleen) nog lopende zaken

24

Aantal leden dat geen interventies opgelegd heeft gekregen

48

Interventiepercentage (berekend op aantal leden met een of meer afdoeningen)2

92%

Aantal strafzaken tegen leden criminele jeugdgroepen

2.573

X Noot
1

Van 855 personen van 37 criminele jeugdgroepen waren de gegevens goed genoeg om ze te vergelijken met OM-systemen.

X Noot
2

Namelijk: 588 (660 – 24 – 48).

Onderstaande tabel geeft een beeld van de strafbare feiten waarvoor de 660 personen bij het OM binnen zijn gekomen. Het betreft relatief veel overtredingen en vermogensdelicten zonder geweld, maar er worden ook zwaardere misdrijven gepleegd, zoals geweldsmisdrijven. Uit tabel 3 blijkt dat de meeste feiten worden gepleegd door 18 t/m 23-jarigen (69%).

Tabel 2.

Soort delict

Aantal

Percentage

Geweld (incl. zeden)

402

10,9%

Vermogen met geweld

56

1,5%

Vermogen zonder geweld

1.114

30,3%

Verkeer

457

12,4%

Vernieling en openbare orde

241

6,6%

Wapens

86

2,3%

Drugs

193

5,2%

Overtredingen

842

22,9%

Anders/onbekend

288

7,8%

Totaal strafbare feiten

3.679

100,0%

Tabel 3.

Leeftijd

Aantal Feiten

Percentage

17 jaar en jonger

257

7,0%

18 t/m 23 jaar

2.538

69,0%

24 jaar en ouder

878

23,9%

Onbekend

6

0,2%

Totaal

3.679

100,0%

In totaal zijn aan de 588 leden van criminele jeugdgroepen (zie tabel 1) 1.554 strafrechtelijke interventies opgelegd. Dat zijn gemiddeld 2,6 zaken per persoon. Bijna driekwart van de zaken wordt, gelet op het belang van de zaak, aan de rechter voorgelegd. Ongeveer een kwart wordt door het OM opgelegd via een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot (tabel 4).

Tabel 4.

Soorten interventies

Aantal

Percentage

Veroordelingen

1158

74,5%

Strafbeschikkingen

316

20,3%

Transacties

58

3,7%

Voorwaardelijke sepots

22

1,4%

Totaal

1554

100,0%

De door de rechter opgelegde sancties kunnen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk zijn opgelegd en in combinatie met elkaar (tabel 5).

Tabel 5.

Door rechter opgelegde sancties

Aantal CJG-leden met sancties

Aantal sancties

Percentage van aantal genoemde sancties

Vrijheidsstraffen

318

543

38,0%

Taakstraffen

263

369

25,8%

Geldboetes

189

290

20,3%

Maatregelen1

176

226

15,8%

X Noot
1

Ontzegging rijbevoegdheid, schadevergoedingsmaatregel, TBS, PIJ, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of een ISD-maatregel.

3. Aantal criminele jeugdgroepen

Tijdens het eerder genoemde algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie van Veilligheid en Justitie op 17 juni 2014 over de jeugdgroepen, heb ik aangegeven dat de afgelopen jaren circa 150 criminele jeugdgroepen zijn aangepakt en dat de dalende lijn van 92 criminele jeugdgroepen in 2009 zich elk jaar voortzet. De meest recente cijfers, met peildatum 30 juni 2014, laten zien dat er nog 44 criminele jeugdgroepen zijn. Deze groepen zijn, conform afspraak met uw Kamer en ook met de VNG, burgemeesters, politie en Openbaar Ministerie, allemaal aangepakt. Er is geen enkele groep ongemoeid gebleven. Voor het overgrote deel is in de aanpak gekozen voor een integrale aanpak waarbij maatregelen op het gebied van zorg, preventie, straf, openbare orde e.d. gecombineerd zijn ingezet.

Echter, het feit dat er nog sprake is van 44 criminele jeugdgroepen is reden om stevig door te gaan op de ingeslagen weg. De dalende lijn van het aantal jeugdgroepen, met name die van de criminele jeugdgroepen, moet worden vastgehouden. Ik heb u dat meermalen gemeld en ik houd daaraan vast. Sterker, ik breid de activiteiten die het ministerie levert in 2015 uit. Voordat ik een aantal acties schets die in 2015 centraal staan, wil ik een paar opmerkingen maken inzake het verder terugdringen van het aantal criminele jeugdgroepen.

Het aantal van 44 criminele jeugdgroepen is een momentopname. Door de aanpak verdwijnen criminele jeugdgroepen of worden ze afgeschaald. Tegelijkertijd ontstaan er nieuwe groepen.

Het komt voor dat een grote criminele jeugdgroep van wel meer dan 100 personen, nader wordt geanalyseerd en dat gekozen wordt voor een prioritaire inzet op de harde kern. Daarmee kan het gebeuren dat de groep fors wordt uitgedund, de impact van de groep kleiner wordt, maar de groep nog steeds gelabeld wordt als criminele jeugdgroep. De lokale driehoek besluit dan terecht dat de groep nog als criminele groep geregistreerd blijft.

Dit beeld bevestigt opnieuw dat de problematiek van criminele jeugdgroepen hardnekkig is. Criminele jeugdgroepen kunnen zo groot en zo vervlochten zijn met de buurt, wijk of stad, dat het ontmantelen van een dergelijke groep een lange adem vereist van alle betrokken partijen.

De hardnekkigheid van de problematiek vereist blijvende inzet van politie, gemeenten en OM. Ik ondersteun hen daarbij met menskracht vanuit het ministerie. De aanpak wordt in 2015 voortgezet. Dat is verwoord in de Veiligheidsagenda 2015–2018 die in september jl. aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 28 684, nr. 412): «In de aanpak wordt rekening gehouden met het gegeven dat jongeren in wisselende samenstellingen overlast en criminaliteit plegen. Daarom wordt ingezet op de aanpak van criminele jeugdgroepen, gelegenheidscoalities en criminele jeugdnetwerken. Er wordt daarbij niet alleen ingezet op de aanpak van groepen/netwerken die al crimineel zijn, maar ook op het voorkomen dat er nieuwe groepen/netwerken ontstaan en dat leden doorgroeien van overlastgevend naar crimineel. Daarom is een aanpak op basis van een gezamenlijke probleemanalyse voor criminele jeugdgroepen en risicojeugd vereist, waarin preventie, zorg en straf goed op elkaar aansluiten. Goede informatie-uitwisseling tussen de betrokken partners uit het justitiële-, zorg- en gemeentelijke domein is daarbij randvoorwaardelijk.»

De ondersteuning vanuit het ministerie, in de vorm van een actieprogramma met enkele regiocoördinatoren die de lokale driehoek ondersteunen in de aanpak, zet ik door. De energie gaat met name uit naar de gemeenten met de criminele jeugdgroepen. Tegelijkertijd zal dat actieprogramma verder inzetten op het versterken van het vroegtijdig signaleren en ingrijpen (om doorgroei te voorkomen), het betrekken van ouders, het verder verbeteren van de nazorg (om recidive te voorkomen) en het meer integraal vormgeven en implementeren van de aanpak onder regie van de gemeente. Na 1 januari 2015 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (gedwongen of vrijwillig). Het voegen van deze verantwoordelijkheid bij de mogelijkheid van gemeenten bestuurlijke maatregelen te treffen, kan bijdragen aan een verdere versterking van de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit (in groepsverband).

Tot slot zal ik met de VNG, regioburgemeesters, OM en Politie bespreken welke aanvullende acties nodig zijn.

4. Toezeggingen algemeen overleg 17 juni 2014

In het algemeen overleg van 17 juni 2014 is gesuggereerd dat leden van de criminele jeugdgroep in de Beresteinlaan in Den Haag zich zouden hebben onttrokken aan strafrechtelijk onderzoek door naar Marokko uit te wijken. De gemeente Den Haag heeft mij op basis van politie-informatie laten weten dat dit niet juist is. Geen van de verdachten die onderwerp waren van de strafrechtelijke aanpak of lopend strafrechtelijk onderzoek is destijds naar Marokko uitgeweken.

In het algemeen overleg heb ik eveneens toegezegd te overleggen met het WODC over de mogelijkheid om 12-minners structureel te registeren. In het algemeen geldt dat de jeugdcriminaliteit daalt en dat er geen sprake is van verjonging van de jeugdcriminaliteit. Twee recente onderzoeken naar het aantal delictplegende 12-minners (2011 en 20124) wijzen op een stabiele ontwikkeling. Zij tonen geen verontrustende cijfers. Het opzetten van een structurele registratie van 12-minners acht ik om die reden niet opportuun.

Het tijdig signaleren en ingrijpen bij jonge delictplegers heeft nadrukkelijk de aandacht, onder andere van de politie. Daartoe heeft de politie een werkproces Vroegsignalering & Doorverwijzen opgesteld. Onderdeel hiervan is het opmaken van een zorgmelding bij Jeugdzorg wanneer de politie hiertoe aanleiding ziet. Voorts is vroegsignalering een belangrijk onderdeel van de integrale aanpak van risicojongeren. Effectieve aanpakken worden onder de aandacht van het lokale bestuur gebracht. Bovendien leidt de Stelselherziening Jeugd ertoe dat meer wordt ingezet op vroegsignalering op het lokale niveau.

Naast bovenstaande redenen wil ik de politie niet belasten met een tijdrovende en intensieve administratielast die de structurele registratie van 12-minners met zich meebrengt. Jongeren onder de 12 jaar zijn niet strafrechtelijk vervolgbaar en de politie kan hen op deze gronden niet structureel registeren.

Nieuw inzicht in het aantal 12-minners wordt mogelijk verkregen uit het eerstvolgende onderzoek naar zelfgerapporteerd daderschap (2015) onder 12-minners. Dat onderzoek wacht ik af.

Tot slot van deze brief informeer ik u over mijn toezegging om:

  • na te gaan of het OM feitenmateriaal kan verzamelen wat betreft het zwaarder straffen bij delicten die in groepsverband worden gepleegd;

  • een impressie te geven van hoe het met leden van de criminele jeugdgroepen gaat nadat zij zijn aangepakt, ook in termen van recidive.

Deze toezeggingen heb ik gedaan onder voorbehoud dat dit niet tot een onevenredige werkbelasting voor betrokken partners leidt. Over de wijze waarop deze toezeggingen worden uitgevoerd, voer ik met hen overleg. In mijn volgende brief over de voortgang van de aanpak van problematische jeugdgroepen zal ik nader op deze toezeggingen ingaan. Deze brief ontvangt u in het tweede kwartaal van 2015.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
4

– Ontwikkelingen in zelf gerapporteerde daders (WODC, 2011), door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010: het percentage 10- en 11-jarigen dat zegt zich schuldig te hebben gemaakt aan één of meerdere delicten bleef in 2005 en 2010 gelijk. Het percentage 10- en 11-jarigen dat aangaf een vermogensdelict te hebben gepleegd lag in 2010 met name onder meisjes lager dan in 2005.

– Registratie van 12-minners door de Politie «Een kwantitatieve éénmeting van geregistreerde incidenten waarbij jongeren onder de 12 jaar zijn betrokken» (EIM, november 2012): het percentage 12-min verdachten binnen het totale aantal door de politie geregistreerde 12-minners is in 2009 en 2011 min of meer gelijk (5,5% respectievelijk 5,4%). Ook het type delicten waarvoor 12-minners in aanraking komen met de politie bleef over die periode onveranderd (winkeldiefstal -23%-, vernieling -21%- en eenvoudige mishandeling -14%-). In de onderzoeksperiode werden geen ernstige gewelddelicten aangetroffen waarbij 12-minners betrokken waren.

Naar boven