28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 355 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 mei 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 12 april 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 20 april 2011 over het rapport Resultaten van Veiligheidshuizen (28 684, nr. 313);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 22 juni 2011 over de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2010 (28 684, nr. 322);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 februari 2012 over de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven (28 684, nr. 337);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 maart 2012 over de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 (28 684, nr. 339).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Koopmans

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bontes, Çörüz, Hennis-Plasschaert, Kooiman, Koopmans en Marcouch,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open deze vergadering van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over onderwerpen op het terrein van veiligheid. Ik heet minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en zijn ambtenaren van harte welkom. De minister zegt dat hij het fijn vindt om te komen. Als hij niet graag was gekomen, zouden wij dat trouwens nog fijner vinden, maar dit terzijde. Voor dit algemene overleg zijn drie uur gepland, maar het is volstrekt niet nodig om die tijd vol te praten, behalve als we die tijd nodig hebben voor een ordentelijk overleg. Ik stel een spreektijd van zes minuten voor en gelegenheid tot twee korte interrupties. Als een korte interruptie toch erg lang is, krijgt iemand maar gelegenheid tot één interruptie en daarbij bepaal ik wat kort en lang is. Is dit een goed idee? Ik stel vast dat wij het zo gaan doen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ik zal mijn best doen om gedisciplineerd te zijn. Allereerst wil ik het graag hebben over de veiligheidshuizen. Zoals terecht gesteld is, leveren deze veiligheidshuizen onmiskenbaar een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van criminaliteit, overlast en ook van zaken zoals huiselijk geweld. Naast positieve resultaten wordt er echter ook gerapporteerd over een groot aantal problemen en is er een top 7 van de meest genoemde knelpunten samengesteld. Dat zijn niet de minste. Vorig jaar al stelde de minister dat de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport moeten worden opgepakt. Wij zijn nu bijna een jaar verder. Graag hoor ik dan ook van de minister of hij, desnoods per knelpunt, kan aangeven waar wij nu staan.

Verder gaf ik tijdens de begrotingsbehandeling in november 2011 aan dat diverse veiligheidshuizen tijdens werkbezoeken met name de aanwezigheid van het OM aan de orde hadden gesteld in die zin dat het OM onvoldoende of te willekeurig aanwezig was. Het OM stelde in antwoord daarop dat er sprake zou zijn van onvoldoende capaciteit om meer manuren te investeren en ook dat de interne werkprocessen van het OM niet zouden aansluiten bij de behoeften van de veiligheidshuizen. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de minister gezegd dat hij dit na zou gaan, maar volgens mij heb ik de terugkoppeling gemist. Heeft de minister iets ondernomen in dezen en zo ja, wat? Zoals bekend, spelen goed functionerende veiligheidshuizen immers een cruciale rol in de aanpak van veelplegers. Zo'n veelpleger kost de samenleving veel geld, tussen de € 250 000 en € 500 000 per jaar. Wij weten dat in bijvoorbeeld Ede de inzet van het veiligheidshuis heeft geleid tot een daling van het aantal veelplegers met ongeveer 65%. Als die veiligheidshuizen hun zaken op orde hebben, is het dus simpel: tel uit je winst!

De politie waarschuwt overigens voor het ongebreideld stapelen van veiligheid-, zorg- en welzijndossiers. Hiermee zouden de te bereiken resultaten en effecten onder druk komen te staan. Men stelt dat het veiligheidshuis dan het risico loopt om slachtoffer te worden van zijn eigen succes. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? Deelt hij deze zorgen?

Ik kom nu op het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven. Dit is heel belangrijk. De minister heeft terecht al veel eerder volop ingezet op de aanpak van winkeldiefstallen en overvallen. Toevallig stelde ik bij het laatste AO Politieonderwerpen op 29 maart jongstleden het verbod op de geprepareerde tassen aan de orde. De minister zou hier nog op terugkomen. Wij weten dat in Amstelveen, maar ook in andere gemeenten, zo'n verbod reeds is opgenomen in de APV, maar elders niet. Een agent uit Amsterdam die het AO Politieonderwerpen blijkbaar op de voet volgde, mailde mij dat Amsterdam zo'n verbod nog niet zou kennen. Dat was verbazingwekkend voor mij, moet ik zeggen. Klopt dit? Kan de minister aangeven hoe hij de gemeente gaat verleiden om het verbod op de geprepareerde tassen in de APV op te nemen?

Verder heb ik in de laatste tijd veel werkbezoeken afgelegd met de politie in het kader van de bestrijding van winkelcriminaliteit. Ik heb toen ook veel winkeliers gesproken. Dat heb ik al eerder gezegd. Ik zal niet uitgebreid ingaan op de rondtrekkende bendes, want collega Çörüz heeft daarover een spoeddebat aangevraagd. Ik wil echter wel iets erover zeggen, want wij hebben het uiteindelijk over bedrijven en criminaliteit. Alle winkeliers geven aan dat met name de grijpgrage handen uit Oost-Europa voor veel hoofdpijn en ellende blijven zorgen. Dat wordt ook door de politie erkend. Ik heb heel veel camerabeelden van de afgelopen twee maanden gezien. Je ziet dat ze steeds weer in kleine groepjes en pijlsnel te werk gaan en de winkeliers intimideren. De indrukken die ik tijdens al deze werkbezoeken heb opgedaan, stroken overigens wel volledig met de uitgangspunten die de minister uiteen heeft gezet in de brief van 26 maart jongstleden. Hij gaat daarin uitgebreid in op zijn aanpak van de mobiele bendes. Nogmaals, over dit thema zal een spoeddebat volgen, aangevraagd door collega Çörüz. Vandaag wil ik echter toch alvast een vraag stellen, namelijk of de minister bereid is om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheid om de grijpgrage EU-burgers tot ongewenste vreemdeling te verklaren. Zijn er in dezen nog knelpunten die moeten worden opgelost in eigen land of op Europees niveau? Ik vermoed dat dit het geval is, want er wordt wel gezegd dat er in 2011 in totaal 230 ongewenstverklaringen waren, maar dat lijkt een beetje een druppel op de gloeiende plaat, als je alleen al kijkt naar de cijfers in de regio Amsterdam. Kortom, daar wil ik wel alvast een reactie op.

Ik kom nu bij mijn laatste punt. Het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven ziet er goed uit. Dat mag ook weleens gezegd worden. Met het oog op veilig ondernemen, mis ik wel de aandacht voor de fenomenen afpersing, bedreiging en intimidatie of erger, bijvoorbeeld door mijn vrienden van Satudarah en Hells Angels. Ik realiseer mij heel goed dat dit raakvlakken heeft met lopende programma's, maar ik dring er toch op aan om aan de genoemde fenomenen ook in dit actieplan de nodige aandacht te geven, want velen klagen steen en been.

De voorzitter: Dat was ruim binnen de tijd, mevrouw Hennis, heel goed. U hebt alle vrienden en zo geraakt. Dat is prima.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Mijn collega van de VVD heeft al een aantal knelpunten op het vlak van de veiligheidshuizen genoemd. Ik zal daar dus niet meer uitgebreid op ingaan, maar ik wil wel aangeven dat wij die knelpunten inderdaad ook zien. Ik hoop daarom dat de minister dit voortvarend gaat aanpakken. Wat zal de minister hieraan doen?

Van hulpverleners hoor ik wel heel veel dat met name jongeren in diverse overlegvormen terugkomen. Stel je hebt een kleine crimineel, dan heb je daarvoor het veiligheidshuis, maar ook de besprekingen in het kader van de 12-min- en 12-plusaanpak bij gemeenten. Als je iemand uit een Romagezin hebt, komt het in die context ook vaak nog eens terug. Verder zijn er ook nog de verplichte zorg- en adviesteams. Gemeenten hebben dus te maken met een heleboel dubbelingen en ook met een hoop bureaucratische handelingen. Ik vraag de minister of hij daar uitgebreid naar wil kijken, want ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat wij veel bureaucratische handelingen niet willen en dat één overlegvorm voor een gezin toch voldoende moet zijn.

Bij de Integrale Veiligheidsmonitor zien wij een heel kleine verbetering. Ik heb echter wel nog een hoop zorgen. Over het politiecontact zijn bijvoorbeeld zes op de tien mensen tevreden, maar daar staat tegenover dat twee op de tien mensen juist zeer ontevreden zijn. De belangrijkste reden is hiervoor is dat de politie volgens die mensen niets deed. Bij de aangiftes zijn er ook veel plankzaken, zaken waar niets mee gebeurt. Het is volgens mij geen kwestie van prioriteiten stellen. Mijns inziens is er namelijk een structureel tekort aan mankracht bij de politie. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? Hoe wil hij de politie meer slagkracht geven om dit alles op te pakken?

De tevredenheid over het functioneren van de politie in de woonbuurt is 43,5%. Dat is ook geen resultaat om over naar huis te schrijven, want dat is nog steeds een dikke onvoldoende. Daarnaast blijkt dat zes van de tien gevallen waarin mensen het slachtoffer van criminaliteit worden, plaatsvinden in de eigen buurt. Dit betekent dat de wijkagent volgens de SP een heel belangrijke functie heeft. Wat doet de minister eraan om het resultaat te verbeteren? Wat zal hij doen om de positie van de wijkagent te verbeteren?

In 2011 werd maar 35% van de delicten bij de politie gemeld. Van ruim een kwart wordt daadwerkelijk aangifte gedaan. Ik vind dat nogal schokkende cijfers. Bij twee derde wordt er dus niet gemeld en een derde leidt niet tot een aangifte, dus ook niet tot een afhandeling. Nu al kan de politie de zaken die gemeld worden, niet behappen. Is dit niet een bewijs ervoor dat er inderdaad een tekort is bij de politie? Hoe denkt de minister de aangiftebereidheid te kunnen verhogen als de politie al niet toekomt aan de afhandeling van deze zaken?

Ik kom nu op het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven. In het AO Politieonderwerpen heb ik al aandacht gevraagd voor de boa's en de nieuwe functies die zij krijgen. Zij kunnen bijvoorbeeld ingezet worden bij winkeldiefstal als er geen sprake is van geweld. Ik heb destijds een aantal vragen gesteld, maar geen duidelijke antwoorden gekregen. Dus stel ik die vragen nogmaals. Wat zijn de mogelijkheden voor een boa als een winkeldiefstal bijvoorbeeld wel ineens gewelddadig blijkt of als hij de winkeldief in de boeien moet slaan? Dat zijn namelijk zaken waar een boa niet toe bevoegd is. Hoe zit het bovendien met het vervoer naar het politiebureau? Hoe zit het verder met de veiligheid van de boa? Dat zijn mijns inziens cruciale zaken die wij vandaag ook kunnen bespreken. Het standpunt van de SP in dit verband is bekend. Wij zien de boa niet zozeer als iemand die een toegevoegde waarde heeft, als wel als een politieagent-light. Wij zien dit alles bovendien een beetje als het rondpompen van geld. Ik heb namelijk begrepen dat de gemeente Amsterdam ongeveer 25 mln. uitgeeft aan deze boa's. Kan dit geld niet aan de politie worden besteed?

Tot slot ga ik in op de acquisitiefraude. Wij zijn blij dat daar in ieder geval aandacht voor is. Mijn collega, Sharon Gesthuizen, zal hier ook nog op ingaan. Ik wil echter wel graag gezegd hebben dat het goed is dat er in dit kader voorlichting komt, maar voorlichting alleen is natuurlijk niet genoeg. Wij moeten ook ervoor zorgen dat dit wordt aangepakt. Kan de minister zich actief opstellen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing om ervoor te zorgen dat de fraudehelpdesk volgend jaar volwaardig kan functioneren? Ik heb begrepen dat die helpdesk nu € 500 000 krijgt terwijl die 1,3 mln. nodig heeft. Kan de minister daar iets over zeggen?

De voorzitter: De aanwezige dames zijn ruim binnen de tijd gebleven. Laten wij eens bekijken of de heren dit ook kunnen.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Het veiligheidshuis is al een paar keer aangehaald. Mijn conclusie is dat de effectiviteit van de veiligheidshuizen op basis van de rapporten lastig is vast te stellen. Graag krijg ik meer informatie van de minister over de targets. Hoe maak je hard dat er een daling is op het gebied van de criminaliteit? Wij hebben ingezet op 25% daling van de criminaliteit. Zoals ik de cijfers lees, zitten wij daar nog lang niet aan. Wat is de bijdrage van de veiligheidshuizen aan die 25%? Ik vind dat namelijk echt lastig te achterhalen. Ik zie op hoofdlijnen drie knelpunten. Het eerste knelpunt is het delen van informatie, een bekend en oud probleem. Het tweede knelpunt is de medewerking van de moederorganisaties. Als die niet volledig meewerken, wordt het sowieso een moeilijk verhaal. Het derde knelpunt is de aansturing. Voordat je het weet, krijgt zoiets als een veiligheidshuis een verkeerd imago. Ik belde iemand en vroeg hem hoe hij hiertegenaan kijkt. Hij had het al snel over «praathuizen». Dat was zijn eerste reactie. Hij vond de veiligheidshuizen niet effectief. Ik zal niet zeggen dat dit zo is. Ik ga me er verder in verdiepen en ga eens tijdens een werkbezoek kijken in zo'n veiligheidshuis. Dat ben ik allemaal van plan, maar dit zijn de eerste signalen die ik binnenkrijg over deze portefeuille en dus niet de positiviteit die je in dit verband mag verwachten. Graag krijg ik een reactie van de minister daarop.

Ik ga nu verder met de bescherming van het bedrijfsleven tegen criminaliteit. Die is altijd belangrijk, maar zeker in tijden van economische crisis. Volgens de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven is er een verbetering. Is de monitor echter wel volledig genoeg om dit te kunnen constateren? Klopt die wel? Hierin staat namelijk dat het allemaal prima gaat, maar de werkelijkheid is misschien anders. Zo wordt bijvoorbeeld het aantal gewelddadige overvallen niet meegenomen. Dat vind ik wel heel bijzonder. Wat is er namelijk erger voor een winkelier dan om gewelddadig overvallen te worden? Ik begrijp niet waarom dat niet wordt meegenomen. Misschien kan de minister zeggen waarom dit zo is en of dat het beeld niet zou veranderen, als die gewelddadige overvallen wel meegenomen zouden worden?

In de monitor staat verder dat de criminaliteit in de transportsector met 63% gedaald is. Dat is dus een stuk veiliger, want dat zou een forse daling zijn. De EVO, de organisatie van eigen vervoerders en verladers, zegt echter dat ladingdiefstal niet wordt meegenomen en dat is een post van 350 mln. Graag krijg ik een reactie hierop. Als je die post niet meeneemt, dan heb je toch niet het complete beeld, zo lijkt mij althans.

Ik kom nu op de uitzetting van criminele MOE-landers vanwege winkeldiefstallen. Met name winkeliers worden geteisterd door MOE-landers, Midden- en Oost-Europeanen die hen beroven en bestelen. Dat is aan de ene kant verschrikkelijk, maar aan de andere kant vraag ik mij af of wij wel voldoende doen om dit tegen te gaan. Ik heb met mijn collega Lilian Helder schriftelijke vragen gesteld over de rondtrekkende Oost-Europese bendes. In het antwoord op die vragen wordt verwezen naar eerdere schriftelijke vragen van collega Hennis. Er worden tientallen voorbeelden van uitzettingen genoemd. Wordt het instrument van uitzetting nu structureel toegepast? Op basis van openbareordecriteria kunnen de mensen uitgezet worden. Ik lees letterlijk: de mogelijkheid om EU-burgers tot ongewenst vreemdeling te verklaren, is aanwezig als zij misdrijven plegen. Wordt dit maximaal benut? Wordt dat traject uitgelopen iedere keer als zo'n groep winkeldieven wordt opgepakt? Wordt er echt bekeken of mensen voldoen aan de criteria om als ongewenste vreemdeling uitgezet te worden? Ik vraag mij af of dat traject helemaal uitgelopen wordt. Misschien kan de minister daar meer over zeggen, want ik vind het wel een heel belangrijke doelstelling om dit maximaal te benutten.

Tot slot – ik wil namelijk ook binnen de tijd blijven – ga ik even in op de Integrale Veiligheidsmonitor. Die toont een positief beeld en laat een stijging van het veiligheidsgevoel zien. De politiecijfers spreken dit weer tegen. Die hebben het namelijk over een toename van geweldsdelicten en dat is mijns inziens negen van de tien keer wel het ergste delict wat je kan overkomen. De ernst van het geweldsdelict wordt echter niet meegenomen. Het is wel bijzonder dat je een monitor hebt, maar daarin de ernst, de zwaarte van het letsel, niet meeneemt.

Verder vind ik het schokkend dat de aangiftebereidheid bij geweldscriminaliteit op 12% ligt. Dat is gigantisch laag. 12%! Een op de tien doet dus maar aangifte. Dit percentage moet echt omhoog. Misschien zijn mensen bang voor represailles en doen zij daarom geen aangifte. Het zou echter ook kunnen zijn dat zij denken dat er niets mee gebeurt. Kan de minister zijn oordeel daarover geven? Het is toch niet acceptabel dat slechts zo weinig mensen bereid zijn om aangifte te doen bij zo'n zwaar delict? Gezien hetgeen ik benoemd heb, vraag ik mij af of je op basis van deze monitor toch kunt zeggen dat het veiliger is geworden. Heeft de minister er echt vertrouwen in dat deze monitor de werkelijkheid representeert?

De heer Marcouch (PvdA): Was het nou binnen de tijd?

De voorzitter: Ja, het was uitstekend binnen de tijd!

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie is verheugd om te vernemen dat de veiligheidsbeleving van de burger omhooggaat. Zijn wij er dus? Nee, wij zijn er nog niet! Volgens de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven is de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in bijna in alle sectoren gedaald, maar die is toch nog op een vrij hoog niveau. Er is dus wel degelijk werk aan de winkel.

Ik heb altijd gezegd en zal dit altijd herhalen: veiligheid begint thuis. Het lijkt soms een overbodige luxe om dit te vermelden, maar het is goed om dit steeds te herhalen. Veiligheid is niet alleen een kwestie van strafrecht of van meer blauw op straat. Met name de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van burgers moeten wij koesteren. Daar zijn ook goede voorbeelden van. Ik daag de minister uit om die nog eens te onderschrijven. Ik doel hiermee bijvoorbeeld op Burgernet, AMBER Alert, actief zijn in buurtcomités en sommige buurtbewoners die met agenten meelopen. Ik heb hier laatst een groep gepensioneerde vrijwilligers uit Sliedrecht ontvangen. Het was erg goed om met hen te praten. Zij vormen elke week een zogenaamd «preventieteam zakkenrollers» op de markt. Zij doen gigantisch goed werk en het kost niks, behalve enthousiasme en het uitnodigen van de mensen om hiernaartoe te komen. Het is ook weleens goed om dit soort initiatieven te koesteren.

De heer Bontes (PVV): Het is mooi dat de heer Çörüz positief is over de vrijwilligers. Graag krijg ik een toelichting van hem, want je hebt meer soorten vrijwilligers, bijvoorbeeld officiële politievrijwilligers die opgeleid en bewapend zijn, trainingen gevolgd hebben en gediplomeerd zijn. De heer Çörüz heeft het waarschijnlijk over de burgers die in uniform lopen. In mails van heel veel politiemensen staat dat het ontzettend gevaarlijk is geworden en dat de cultuur en de mentaliteit is veranderd, waardoor het beroep niet meer is wat het geweest is. Is het dan volgens de heer Çörüz verantwoord om gewoon even een huisvader – met alle respect – die normaal op een kantoor werkt in een uniform te hijsen en de straat op te sturen? Is dat veilig? Kan dat? Is dat effectief?

De voorzitter: Dat was niet echt een korte vraag, maar hij was wel duidelijk.

De heer Çörüz (CDA): Ik zal proberen kort te antwoorden. De vrijwilligers uit Sliedrecht die ik in de Kamer heb ontvangen, zijn gepensioneerde vrijwilligers. Zij dragen geen uniform. Zij hebben alleen een hesje aan en lopen met de marktmeester over de markt. Zij zijn als het ware de extra ogen en oren. Een politievrijwilliger is natuurlijk anders. Tot nu toe is er in Sliedrecht gelukkig nog niets gebeurd. Zij boeken ook goede resultaten. Als ik dat zo op mij laat inwerken, moeten wij het dus niet alleen zoeken in het bestaande, klassieke blauw en dat soort zaken, maar kunnen wij ook heel goed gebruikmaken van de kracht van mensen en organisaties die aanvullend – laat ik dat erbij zeggen – heel goed werk kunnen doen. Ik hoop mijn collega met dit antwoord tevreden te hebben gesteld. De participatie van burgers vind ik dus heel goed.

Ik heb nu een aantal opmerkingen over de veiligheidshuizen. De fractie van het CDA heeft zich daarvoor ontzettend hard gemaakt. Er is ook heel goed mee gestart. Collega Hennis en anderen hebben gewezen op de zeven knelpunten. Ik herhaal hun vragen in dat kader. Mijn collega's van het CDA stellen met name de samenwerking met een Centrum voor Jeugd en Gezin aan de orde, want dat schakelen gaat nog niet helemaal goed. Uit de eerste berichten over de veiligheidshuizen blijkt dat er een daling van de criminaliteit is van 53%. Dat is een geweldig getal, bijvoorbeeld in Tilburg. Dat moeten wij vasthouden. Hoe gaat de minister echter de zeven knelpunten aanpakken?

Ik kreeg een schok van de cijfers over de criminaliteit tegen bedrijven. De totale schade van de gerapporteerde delicten van criminaliteit tegen bedrijven in 2010 was dus ondanks de daling toch 0,5 mld. Dit is onaanvaardbaar hoog. Het is goed om van de minister te vernemen wat hij zal doen. Ook mijn fractie zit niet stil. Mijn collega Ad Koppejan heeft gisteren een initiatiefnota gepresenteerd. Ik nodig de SP uit om daaraan mee te doen, met name op het punt van de spooknota's en de acquisitiefraude. Dat komt hier zeker nog terug. In die nota staan namelijk zeer waardevolle zaken.

Mevrouw Kooiman (SP): Die uitnodiging nemen wij van harte aan. Wij zijn zelf ook al bezig met een nota. Het is dan heel goed om met elkaar op te trekken. Dat lijkt mij een uitstekend idee. Ik feliciteer de woordvoerder van het CDA met hun nota, want die ziet er goed uit.

De heer Çörüz (CDA): Dank. Ik zal de goede woorden en de dank overbrengen aan mijn collega Koppejan.

In het verleden heb ik mij wel zorgen gemaakt over het cameratoezicht. Ik heb die vraag een paar jaar geleden aan de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Guusje ter Horst gesteld. Allereerst kreeg ik de klacht van bedrijven dat de camera's die voor winkels gepositioneerd zijn veel te beperkt mogen opnemen. De minister heeft toegezegd om dit iets te verbreden, zodat je ook kunt zien wie naar binnen loopt. Toen kreeg je natuurlijk hele discussies over de vraag of dit wel of niet mag, waar het stopt en of je dan hele straten kunt filmen of niet. In ieder geval is mij dat toen toegezegd. Ik heb daarna echter niets meer daarover vernomen.

Verder wil ik de minister uitdagen en prikkelen om naar het volgende te kijken. Google werkt tegenwoordig met gezichtsherkenning. Beveiligingscamera's zouden daar ook mee moeten werken. Die hebben nu al techniek om inbrekers af te leiden, zodat zij in de camera kijken. Bij verdachte gevallen zou een winkelier snel en eenvoudig een check uit moeten kunnen laten voeren. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? Ik heb toen ook al eens uitgezocht dat er in Europa kennelijk een behoorlijk fonds zit om dit soort zaken innovatief uit te dokteren. Ik breng dit naar voren om al de winkeliers die worden overvallen, vaak door impulsjongeren, een hart onder de riem te steken.

Dan kom ik op de aangifte. Ik ben in Rotterdam eens meegelopen met de politie en ik heb toen ook kennis kunnen nemen van de formulieren waarmee de aangifte snel kan worden opgezet. Dat is heel goed. Vorige week praatte ik echter met de agenten uit Wassenaar die daarvan schrokken, want zij zeiden dat zij na het doen van de aangifte bijna twee uur bezig zijn om die formulieren te verwerken. Wat met goede bedoelingen bedacht is om de bureaucratie te verminderen, schijnt de politieman dus in de praktijk meer tijd te kosten dan op te leveren, met name als de formulieren verkeerd zijn ingevuld, want dan moeten zij weer terug naar die beambte. In dit verband spelen het OM en de rechterlijke macht ook niet altijd een positieve rol; laat ik het voorzichtig zeggen. Om de zaak rond te krijgen en dicht te timmeren, komen die met allerlei aanwijzingen. Dat levert weer heel veel bureaucratie op. Kan de minister daarnaar kijken?

Wij zullen nog praten over de mobiele bendes. Ik wil twee dingen meegeven aan de minister. De vrijheid om je te verplaatsen, kun je verspelen als je in Nederland of in Europa crimineel optreedt. Dat lijkt mij vanzelfsprekend. Deze bendes trekken rond. Ik heb daar al eerder aandacht voor gevraagd. Het ontbreekt in Europa echter aan informatie-uitwisseling. Als iemand uit Roemenië hier wordt opgepakt, duurt het weken totdat onze rechter informatie uit Roemenië krijgt. Die vraagt men dus niet. Daardoor heeft men eigenlijk geen goede informatie en zijn de straffen ook veel te licht. Wij moeten dus met name de informatie-uitwisseling binnen Europa echt goed dichttimmeren.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik ga even in op de Integrale Veiligheidsmonitor. Allereerst complimenteer ik de opstellers daarvan. Ik vond die monitor behoorlijk overzichtelijk en leesbaar. Dat kun je vaak moeilijk zeggen van andere onderzoeken. Uit die monitor blijkt dat de interventies van het vorige kabinet gewerkt hebben. Het blijkt dat heel veel buurten en wijken ofwel in ieder geval niet verder teruggevallen zijn ofwel er beter op geworden zijn. Desondanks staat de veiligheid en de leefbaarheid in veel buurten en wijken nog steeds onder druk. In veel van die buurten en wijken wanen hufters zich de baas op straat, zodanig dat instituties ze tegenwoordig bijna typeren als onaantastbaar. Ik weet dat de minister het daar niet mee eens is, maar de instituties kijken er wel op die manier naar en dat is veelzeggend.

Wij willen dat buurten weer gemeenschappen worden. Wij willen dat buurten weer worden ingenomen door bewoners die deugen. Die bewoners moeten het samen met de overheid opnemen tegen degenen die niet deugen of niet willen deugen. Wat ons betreft heeft de overheid de plicht om buurt en buren aan te pakken, de plicht om samen met alle goedwillende burgers een beschavingsoffensief in te zetten tegen hufterigheid en voor hoffelijkheid. Het laten voorrijden van de verhuiswagen moet weer een positieve beslissing worden en dus niet ingegeven worden door achteruitgang van de buurt. Voor de leefbaarheid en veiligheid van onze buurten en wijken is een nieuw offensief nodig. Dit vergt het nemen van verantwoordelijkheid in plaats van het afschuiven daarvan. Ik maak mij grote zorgen over de veiligheid en de leefbaarheid in deze buurten en wijken. Zij vragen niet om een terugtredende, maar om een optredende overheid.

Uit de veiligheidsmonitor blijkt dat het met een aantal zaken goed gaat, maar dat er op twee fronten een negatieve trend is, namelijk aan de fysieke kant in de wijken en ook aan de kant van de sociale veiligheid. Ik heb daar een aantal punten uit gehaald waarvoor ik de aandacht van de minister wil vragen. Een van die punten is de woonoverlast. Mijn partij pleit er al heel lang voor om actie te ondernemen op het vlak van de burenterreur die stevig de persoonlijke veiligheid en integriteit en daarmee dus ook de vrijheid aantast, met vergaande gevolgen voor de gezondheid van mensen. Er is een zwartboek geweest. Er is een richtlijn vanuit het ministerie geweest. Wat blijkt echter? Dit soort zaken leidt echter elke keer niet tot lokale acties. Ik pleit er dus voor en vraag de minister om samen met de lokale overheid en het Landelijk Platform Woonoverlast te komen tot een actieplan tegen burenterreur. Dit probleem op zichzelf wordt in mijn ogen behoorlijk onderschat, maar heel veel burgers kampen hiermee. De politie en de lokale overheid komen vaak te laat in actie. Als die dan in actie komen, zijn ze vaak niet in staat om de burenterreur te stoppen, met als resultaat – dat weet de minister – dat niet de daders verhuizen, maar de slachtoffers. Dat moet toch echt andersom.

Een ander punt van aandacht is vandalisme. Uit een onderzoek van RTL van afgelopen week blijkt dat de gemeenschap heel veel schade lijdt door vandalisme. Dat is bekend. Het gaat daarbij om miljoenen per jaar. Wij zeggen tegen burgers dat zij aangifte moeten doen, maar nu blijkt dat veel lokale overheden zelf ook vaak geen aangifte doen, omdat zij incalculeren dat dit niets oplevert. Ik vind het een morele plicht van de overheid om een voorbeeldfunctie te vervullen. Die moet dus wel aangifte doen. Tegelijkertijd moet zij de schade verhalen op de daders. Als er een pakkans is en je iemand dus te pakken krijgt, moet die persoon ook dokken voor de schade die hij of zij veroorzaakt heeft. Volgens de G-32 gaat het verhalen van schade praktisch bijna niet. De regels zijn zodanig dat het bijna niet lucratief is om te doen. Ik citeer wat er gezegd wordt: in de praktijk komt er maar weinig geld terug in de gemeentekas; het kabinet heeft stoere praat, maar dit werkt niet. Ik krijg daar graag een reactie van de minister op. Hoe zal hij dit probleem aanpakken?

De heer Çörüz (CDA): Wellicht weet de heer Marcouch dat ik een paar dagen geleden een initiatiefwetsvoorstel heb ingediend precies over dit punt. Als de vernieler niet kan betalen – het speelt met name bij de groep van zestien- en zeventienjarigen, bij minderjarigen dus – moet de rekening vervolgens gelegd worden bij de verantwoordelijken, in dit geval de ouders. Wat vindt de heer Marcouch van dat initiatief?

De heer Marcouch (PvdA): Wat ons betreft betalen de veroorzakers. Als de veroorzakers minderjarige kinderen zijn, zijn de ouders verantwoordelijk om te betalen voor de schade. Volgens mij is dat nu al de praktijk en kan dit dus nu al. Als daar meer wetgeving voor nodig is, zullen wij het initiatief met een positieve houding bekijken.

De voorzitter: Dit is aan de orde als het initiatiefwetsvoorstel behandeld wordt. Dan zullen wij dit helemaal uitdiepen.

De heer Çörüz (CDA): Ik wijs erop dat dit nu dus niet kan. Je kunt de ouders van de zestien- en zeventienjarigen nu niet aanspreken. Dat is precies de bottleneck. Ik hoop dat met mijn initiatiefwetsvoorstel te verbeteren.

De heer Marcouch (PvdA): Wat ons betreft betaalt de vandaal die de schade heeft veroorzaakt of diens ouders.

Er is veel gezegd over veiligheidshuizen. Ik ondersteun de collega's. Ik benadruk en breng in herinnering bij de minister dat de veiligheidshuizen ooit «Justitie in de buurt» heetten. Zo zijn ze ooit begonnen. Als ik nu kijk naar het tanende gezag van justitie, van het Openbaar Ministerie, en luister naar de discussies in de samenleving over het wel of niet straffen en het wel of niet vervolgen, begrijp ik werkelijk niet waarom justitie geen centrale rol speelt in dat veiligheidshuis. Dan kan justitie dicht bij de burgers zijn en uitleggen hoe het vervolgingsbeleid werkt en wat blijkt uit de zaken die behandeld zijn. Het moet dus meer zijn dan alleen maar aan tafel zitten en praten over onderwerpen. Het veiligheidshuis moet een communicatie- en contactpunt zijn dat dicht bij de burger staat, zoals de politie ook dicht bij de burger georganiseerd is.

De voorzitter: Dat klinkt als een prachtig einde.

De heer Marcouch (PvdA): Dat was mijn pleidooi in dezen. Ik ga nu echt afsluiten, maar ik wil heel kort nog vragen aan de minister wat hij vindt van de zorgen van de G-32 ten aanzien van de uitbreiding en de betaalbaarheid van de veiligheidshuizen.

Tot slot ga ik nog even in op de rondtrekkende bendes en dan houd ik echt op. Ik ondersteun mijn collega's, ook het pleidooi van collega Hennis, over de aanpak van deze bendes, maar ik heb nog één vraag. De minister noemt dit probleem in zijn actieplan. Hoe kan het dat de inspanningen – wat zijn die inspanningen overigens? – blijkens de reacties uit het veld zelfs door politieagenten niet gevoeld of gezien worden?

De voorzitter: Mij is de vraag duidelijk en ik denk de minister ook. De minister zal voor de beantwoording in eerste termijn even aangeven welke blokjes hij heeft in zijn betoog.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng. Ik begin mijn betoog met de veiligheidshuizen. Daarna ga ik in op de aangifte. Het volgende blokje is de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven en tevens de Aanpak van criminaliteit tegen bedrijven. Het blokje daarna is «criminelen betalen». Het laatste blokje heeft als thema «de Integrale Veiligheidsmonitor».

De voorzitter: Het betoog van de minister bevat dus vijf blokken. Ik stel voor dat de minister eerst telkens een blokje afmaakt en dat de leden daarna de mogelijkheid hebben om maximaal drie vragen te stellen.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden nogmaals. De veiligheidshuizen hebben een aardige start gehad in Nederland, hoewel die enigszins versnipperd plaatsvond. Hier en daar was er ook enige onduidelijkheid. Wij hebben bij ons aantreden meteen besloten, ook in het regeerakkoord, om de positie van de veiligheidshuizen te verstevigen en te structureren, zodat het succes leidt tot duidelijkere activiteiten. Ik ben blij met de resultaten van de veiligheidshuizen die staan vermeld in het rapport dat ik heb toegestuurd. Ik zal niet alles herhalen, want dat zou de leden vervelen. In de bestaande structuur hebben wij nu ruim 40 veiligheidshuizen. Wij streven echter naar 25 veiligheidshuizen, gerelateerd aan de veiligheidsregio's en met ruimte voor couleur locale. Ik wil dat duidelijk erbij zeggen. De structuur op zich is niet belangrijk, maar het is belangrijk dat iedereen zich daarin vindt en dat wij de veiligheidshuizen regionaliseren. Daarom hebben wij een landelijk Programmaplan Doorontwikkeling Veiligheidshuizen ingericht. Wij zijn daar nu mee bezig. Zo dadelijk zal ik ingaan op de knelpunten.

Ik noem nu eerst de doelstellingen. Ten eerste willen wij de veiligheidshuizen een regionale functie geven en dus niet meer beperken tot een gemeente. Ten tweede moeten veiligheidshuizen ook leren focussen. Er zijn twee focusgebieden, namelijk ernstige overlast en criminaliteit waarbij sprake is van een hoog risico op recidive en een complexe problematiek. Ten derde moet men multidisciplinair moet zijn. De justitiële zorg en de gemeentelijke partners moeten participeren en moeten zich voldoende hebben georganiseerd voor deelname in het veiligheidshuis. De moederorganisaties moeten mensen afvaardigen met een mandaat, mensen die daar daadwerkelijk beslissingen kunnen nemen en niet hoeven terug te koppelen. Ik denk dat het zo langzamerhand goed loopt.

Ten vierde moeten er heldere afspraken tussen de partners zijn. Doelstellingen, participatie van de verschillende partners, regie en sturing, financiering, gegevensuitwisseling en informatiemanagement moeten helder zijn. Daar gaat het document over dat ik ga tekenen. Dat knelpunt wordt dus opgelost.

Ten vijfde moeten veiligheidshuizen op casusniveau een volledig en integraal beeld hebben van de doelgroepen, ook bovenregionaal. Zij moeten niet slechts casusmachine worden. Men moet de positie kennen waarin men een casus behandelt. Dan werk je effectief.

Ten zesde – ik zal er nog een paar punten aan toevoegen – moeten veiligheidshuizen meer zicht hebben op de effectiviteit van de interventies en het maatschappelijk rendement van de samenwerking. Daarbij moeten zij structureel blijven werken aan innovatieve werkwijzen voor problematiek waarvoor de reguliere aanpak nog niet tot een optimale oplossing leidt.

Het rapport Resultaten van veiligheidshuizen heeft een goede input gegeven voor deze verbeterpunten. Het landelijk programma blijft het komende jaar samen met de veiligheidshuizen en alle partners op al deze punten onverminderd hard werken aan een professionele en slagvaardige samenwerking in de veiligheidshuizen. Dat is de kern. Ik ben er dus heel positief over. Wij hebben enorme meters en slagen gemaakt. Het gaat veel beter dan vroeger. Daar zijn de resultaten ook naar.

De financiering is ook duidelijk. Natuurlijk hebben wij met de G-32 even een discussie gehad – die is al lang weer achter de rug – over de Montfrans-gelden. Ik ben er vanaf mijn aantreden open over geweest dat die er niet meer zijn en dat de gemeenten zelf ook keuzes moeten maken. Het ministerie van Veiligheid en Justitie zet het geld vanuit de koker van het OM in. Er is ook extra geld voor ontwikkeling van de veiligheidshuizen. Structureel gaan de vroegere OM-gelden – dat is het bedrag van 7,7 mln. dat langzaam iets omhoog gaat – doelgericht naar het Gemeentefonds. Die gelden gaan naar de centrumgemeenten die de leiding en de aansturing in hun takenpakket hebben. Niet justitie heeft de leiding, maar het bestuur. Dat is een veel betere en effectievere methodiek. Het stimuleert daarbij de gemeenten om ook een eigen bijdrage te leveren. Daar is overeenstemming over, wat ik heel plezierig vind.

Mevrouw Hennis herhaalde terecht haar vraag over het OM, waarop zij nog geen antwoord heeft gekregen. Het OM speelt een heel belangrijke en aanwezige rol in de veiligheidshuizen en in de aansturing daarvan. De justitiële repressieve inbreng in de veiligheidshuizen heeft een grote meerwaarde in de aanpak van ernstige overlast en criminaliteit, de focus waar ik over sprak. Die stok achter de deur moet er zijn. Door de regionale samenwerking worden krachten gebundeld. Ik werk daarom samen met de gemeenten en de andere partners. Voor partners als het OM is het efficiënter en effectiever om met een eenduidige aanpak een hele regio te bedienen. Wij zijn bezig om van heel veel veiligheidshuizen te komen tot een aantal dat is afgestemd op de veiligheidsregio's. Wij houden er ongeveer 40 over. Ik denk dat ik daar niet te formeel in ben, maar er moet wel sprake zijn van afstemming. De officier van justitie speelt hierin een heel belangrijke centrale rol. Die is aanwezig. Er is sprake van sturing. Ik zal er voortdurend op hameren dat dit gebeurt. Ik heb hier zelf overigens geen enkel tegengeluid over gehoord.

Ik kan een tweede voorbeeld noemen, in reactie op de heer Marcouch. Dan kom ik even bij Justitie in de buurt (JIB). Ik kan hem aanraden om op werkbezoek te gaan – hem kennende is hij daar al lang geweest – in Rotterdam of in Utrecht. Daar heeft men de zogenaamde «ZSM-trajecten». Dat is echt justitie in de buurt. Er wordt direct gestraft. Dat gebeurt niet in het kader van de veiligheidshuizen, maar het sluit er heel nadrukkelijk op aan. Dat zijn ongelooflijk succesvolle en goedlopende projecten die zich verder ontwikkelen. Die zullen straks worden uitgebreid naar alle regio's.

Mevrouw Hennis vroeg of het veiligheidhuis risico loopt om slachtoffer te worden van zijn eigen succes. Ik denk dat dit niet het geval is. Het moet nog beter gaan. Niemand zit dus achterover te leunen, absoluut niet. Zoals gezegd, toont het rapport het succes van het concept aan. Dat succes kan uitnodigen om veel problematiek in de veiligheidshuizen aan te pakken. Ik heb de punten nagelopen. Die beheersen wij dus. Er moet worden voorkomen dat de veiligheidshuizen verworden – dat is altijd mijn zorg geweest – tot casusfabrieken waar niet veel meer gebeurt dan dat. Het is belangrijk dat iedereen niet alleen de casussen kent, maar ook de plaats van de casussen in de problematiek die zich in de regio voordoet ten aanzien van de gekozen focus. Dat is het geval. Het is heel goed dat de veiligheidshuizen nu primair focussen op de complexere urgente persoonsgebonden en gebiedsgebonden problematiek.

Ik denk dat ik hiermee ook mevrouw Kooiman en de heer Çörüz heb bediend op dit punt. Ik hoop dat ik hiermee ook mevrouw Hennis voldoende tegemoet ben gekomen. Als dat niet het geval is, hoor ik dat wel.

Mevrouw Kooiman sprak over dubbelingen en de bureaucratie, bij het bespreken van jeugdigen en gezinnen. Er zijn multiprobleemgezinnen. Daar moet een veiligheidshuis zich op richten. Waar een afzonderlijke aanpak van een of meer sectoren te weinig oplevert, biedt de gezamenlijke aanpak vanuit onderwijs, zorg en justitie van de jeugdigen en de gezinnen soelaas. Dat vraagt een verregaande samenwerking met de Centra voor Jeugd en Gezin, de zorg- en adviesteams en de veiligheidshuizen in het kader van een samenhangend jeugd- en veiligheidsbeleid op gemeentelijk en regionaal niveau. Die partijen zoeken elkaar op. Ik denk niet dat je er weer één structuur van moet maken. Het zijn drie verschillende structuren die in bepaalde situaties bij elkaar komen om problemen op te lossen. Daarnaast kan een goede verbinding tussen die drie instituten zorgen voor een vollediger beeld van de doelgroepen en de problematiek. Aandacht voor de gevolgen van het veranderde jeugdstelsel – wij moeten de decentralisatie van de jeugdzorg hierbij meenemen – mag niet ontbreken.

De jeugdketen sluitend verbinden, is een eerste handreiking die gemeenten en instanties helpt om de gewenste samenwerking vorm te geven. Ik ben bij werkbezoeken op die punten onder de indruk van wat ik zie. Mensen met een scherp mandaat van moederorganisaties vinden elkaar op het moment dat het nodig is, in goed geleid in de structuur. Dat is natuurlijk in het ene veiligheidshuis beter dan in het andere. Wij hebben een klein land, dus er moet snel overzicht kunnen zijn. Dat houden wij in de gaten. Ik ben wel onder de indruk van die gideonsbende van mensen. Dit is een voorhoede. Het is altijd een voorhoede geweest, daarom schiet mij die term nu te binnen. Ik vind het echt een gideonsbende. Ik kijk daar vol trots naar. Deze mensen worden niet gehinderd door enige deftigheid. Zij hebben maar één doel, namelijk bepaalde problematiek, waarvoor zij zijn aangewezen en waarop zij willen worden afgerekend, oplossen. Die mensen moeten wij alleen maar koesteren. Wij moeten ze helpen en faciliteren. Zo zit ik erin.

De heer Bontes stelde de vragen die ik intern ook altijd stel, namelijk wat is het effect, wat is het rendement en hoe kunnen wij garanderen dat langs deze methodiek resultaten worden geboekt. «Praathuizen» is een term die ik niet meer hoor, in tegenstelling tot vroeger. Dus ik weet niet van welke tijd de informatie of het gerucht is dat de heer Bontes aanhaalde. Ik heb die de term «praathuizen» in mijn periode, het afgelopen jaar, niet meer gehoord. Het zijn gewoon gideonsbendes die keuzes maken, die willen en die langs één lijn werken. Om meer zicht te krijgen op het effect van de veiligheidshuizen wordt een rendementsanalyse ontwikkeld. Men wil zelf ook weten wat het rendement is. Het moet zichtbaar gemaakt kunnen worden. Ik heb opdracht gegeven aan het Verwey-Jonker Instituut om samen met de veiligheidshuizen en betrokken partners een instrument voor de rendementsanalyse te ontwikkelen. Deze analyse maakt inzichtelijk wat het effect en het rendement is van de netwerksamenwerking per veiligheidshuis. Vanaf 2013 kan dit instrument door alle veiligheidshuizen worden gebruikt om de effectiviteit van de samenwerking inzichtelijk te maken en kan daarover worden gerapporteerd. Dat zal men graag willen.

Over de vraag van de heer Marcouch over de betaalbaarheid van de veiligheidshuizen in de G-32 heb ik al het nodige gezegd. Er wordt dus niet structureel bezuinigd op de rijksbijdrage. Ook de extra middelen, in totaal 6 mln., voor nazorg in 2012 en 2013 zijn verzekerd. Het loont voor gemeenten om te investeren in veiligheidshuizen. Onderzoek wijst uit dat de samenwerking in veiligheidshuizen een maatschappelijke kostenbesparing oplevert. In totaal doet ongeveer 80% van de gemeenten daadwerkelijk mee, ook in financiële zin. Ik denk dat die laatste 20% er ook aankomt. Ik zal dat ook stimuleren.

Veiligheidshuizen komen voort uit Justitie in de Buurt. Bij gebiedsgebonden aanpak wordt vanuit de veiligheidshuizen actief contact gelegd met buurten en burgers. Ik wil voorkomen dat veiligheidshuizen loketten worden en focus verliezen. Ik heb hierbij verwezen naar de ontwikkeling rond ZSM. Dit was het blokje veiligheidshuizen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wil even kijken of ik het goed heb begrepen. Er komt dus in elke regio een veiligheidshuis. Ik vroeg naar de rol van justitie, van het OM. Daar zijn namelijk klachten over. De minister zegt dat in elk veiligheidshuis een officier hoort te zijn.

Minister Opstelten: Ja, absoluut. Daarom is het belangrijk dat er herstructurering plaatsvindt. Je moet geen waaier van veiligheidshuizen hebben. Ik laat alle instanties wel redelijk vrij om op een natuurlijke wijze uit te komen op het punt dat ik voor ogen heb. Tot nu toe lukt dat. Als het goed is, gaat dat geheel vrijwillig in de beste richting. Wat dat betreft is de visie die wij hebben ontwikkeld, niet zo gek. Maar vertel niet verder dat wij het zo willen doen.

De heer Çörüz (CDA): Het spreekt mij ontzettend aan dat de minister zegt dat de veiligheidshuizen er zijn om bepaalde problemen aan te pakken. Ik wil het graag concreet maken. De minister zegt dat zij de regio moeten dienen. Nu speelt het punt van de drugsrunners. Die gaan van Rotterdam naar Maastricht. Kan en mag het veiligheidshuis in Rotterdam de daar aanwezige informatie delen met het veiligheidshuis in Maastricht? Ik zou zeggen dat dit wel het geval moet zijn. Als dat niet zo is, kom ik daarop terug. Dat lijkt mij een goede manier om de informatie over die kleine boefjes te delen.

Minister Opstelten: Het korte en bondige antwoord op deze vraag is ja. Bovendien speelt het Openbaar Ministerie op dit punt bovenregionaal en internationaal een heel belangrijke rol. Als ergens het Openbaar Ministerie een rol moet spelen, is het natuurlijk bij dit onderwerp.

Het volgende blok betreft aangiften. Dat is een belangrijk punt. Daar hebben alle woordvoerders zwaar op ingezet en terecht. Ik wil nu niet de cijfers herhalen uit de monitor, want die heeft iedereen prima gelezen. Ik ga de drempel voor het doen van aangifte verlagen. Burgers en bedrijven moeten snel en eenvoudig aangifte kunnen doen. Het is een landelijke prioriteit van de politie. Ik noem enkele acties. Dit jaar bereid ik samen met de politie en het Openbaar Ministerie het aantal delicten uit waarvoor internetaangifte kan worden gedaan. Dat is belangrijk. De nieuwe opleiding voor intake- en servicemedewerkers is gereed. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan behandeling van internetaangiften. Ik heb vandaag een handleiding daarvoor in ontvangst genomen. Ook is bijscholing ten aanzien van internetaangifte mogelijk. Er vindt een gefaseerde uitrol plaats van de multichannelaanpak. Dat is een landelijke werkwijze waarbij eenduidig via verschillende kanalen aangifte kan worden gedaan. De uitrol is gereed in 2013.

Daarnaast werk ik met de politie aan de verbetering van de kwaliteit van het aangifteproces. Een goede behandeling van aangifte en melding is van groot belang voor het vertrouwen dat burgers en bedrijven hebben in de politie.

Mevrouw Kooiman vroeg of er voldoende capaciteit is. Door de verbetering van het aangifteproces zal de politie effectiever kunnen opereren, dus ook aangiftes effectiever kunnen behandelen. De huidige politiesterke is daarvoor adequaat.

Ik wil nog enkele punten noemen ten aanzien van de wijze waarop het aangifteproces moet worden verbeterd en de opsporingskans moet worden vergroot. Ten eerste komen sneller en meer zaken binnen door een grotere aangifte- en meldingsbereidheid. Ten tweede worden door verbetering van het proces aangiften en meldingen sneller en beter behandeld. Ten derde levert een kwalitatief betere aangifte meer daderinformatie en dus succesvollere opsporing op. Ten vierde is een goede afhandeling van een aangifte of melding belangrijk voor het vertrouwen in de politie.

Ik heb vandaag met eigen ogen een voorbeeld gezien, namelijk die handleiding voor internetaangifte. Het zijn allemaal moderne begrippen die niet iedereen kent, ik ook niet. De baliemensen van de politie die aangiften opnemen, konden voorheen niet alle antwoorden geven en nu wel. Zij zijn allemaal op stoomcursus gestuurd. Zij hebben dat boekwerk en zij hebben daarvoor een toolkit beschikbaar. De dingen die mensen niet weten, weten zij wel of kunnen zij opzoeken. Dat soort dingen is belangrijk. Burgers en bedrijven zijn de oren en ogen van de politie. Mede door meldingen en aangiften heeft de politie meer zicht op de criminaliteit en kan zij overgaan tot opsporing. Bedrijven doen minder melding, zo blijkt uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Ik ga de drempel voor het doen van aangifte verlagen. Burgers en bedrijven moeten snel een eenvoudige aangifte kunnen doen. Ik heb al een aantal maatregelen op dit terrein genoemd.

De heer Bontes vroeg hoe de aangiftebereid voor zwaardere delicten omhoog kan worden gebracht. Is het wel veiliger geworden, zoals uit de monitor blijkt? Er kunnen verschillende redenen zijn voor slachtoffers om geen aangifte te doen. Dat hoef ik de heer Bontes niet te vertellen. Hij weet dat beter dan wie dan ook. Een voorbeeld is dat er geen vertrouwen is in de politie. Daar moeten wij hard aan werken. Angst voor represailles van de daders is een andere reden. Een oplossing daarvoor is al onderling geregeld, denkt men. Vooral bij zware delicten is het zaak dat slachtoffers aangifte doen, zodat het recht zijn loop kan krijgen.

De heer Çörüz is in Rotterdam en in Wassenaar geweest en heeft de verschillen gezien.

De heer Çörüz (CDA): Die politiemensen zijn bij mij gekomen, minister.

Minister Opstelten: Ook dan is het verschil duidelijk. Normale burgers of bedrijven moeten vanuit hun huis of kantoor aangifte kunnen doen, via het internet. In Rotterdam is dat mogelijk, is het helemaal gedigitaliseerd. Er moet ook een mogelijkheid zijn om dat in een persoonlijk gesprek te doen. Je moet een afspraak kunnen maken. Het moet heel professioneel worden ingericht. Een van de redenen om tot een Nationale Politie te komen, is dat wij dit eenduidig kunnen gaan doen. Wij zijn een eind, maar wij zijn nog lang niet ver genoeg.

De voorzitter: Omdat de minister net al een element van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven heeft genoemd, stel ik voor dat hij dat punt even helemaal afhandelt.

Minister Opstelten: Dat is goed. De heer Bontes heeft twee vragen gesteld over de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. De monitor geeft een representatief beeld van het slachtofferschap van bedrijven in vijf sectoren, namelijk de detailhandel, de bouw, de horeca, het vervoer en de financiële en zakelijke dienstverlening. Gemeten wordt slachtofferschap van inbraak, diefstal en vernieling. Gezien de omvang van de steekproef is de rapportage volledig, zeg ik naar aanleiding van de vraag van de heer Bontes of de cijfers kloppen. Ik vind dat een heel goede vraag, want die stel ik zelf ook. De monitor is gevalideerd. Overvallen zijn dermate ernstig dat zij niet jaarlijks, zoals in deze monitor, maar maandelijks worden bijgehouden. Slachtofferschap in de sector vervoer wordt in de monitor gemeten, dus in hoeverre een vervoersbedrijf zelf slachtoffer is van delicten als inbraak en diefstal. Bij ladingdiefstal gaat het om eigendommen van derden. Daarom wordt die niet gerekend tot het slachtofferschap van de sector vervoer zelf.

Wij hebben uiteraard targets gesteld, bijvoorbeeld wat betreft overvallen. De pakkans moet omhoog, het aantal overvallen moet omlaag en er moet voor worden gezorgd dat de daderratio omhoog gaat. Op alle punten gaan wij omhoog. Op alle punten, dus straatroven, inbraken, geweldsdelicten – dus de high impact crime die de burger raakt – laten wij ons gezicht zien. Wij moeten onze prestaties op die punten verbeteren. Dat wordt per kwartaal gemonitord. Ik weet dat de resultaten wat betreft overvallen omhoog gaan. Wat betreft een aantal sectoren – wij hebben daar dinsdag in het vragenuur over gesproken – ben ik zeer zorgelijk gestemd, bijvoorbeeld over de overvallen op woningen, met name van 55-plussers. Vorig jaar was er een lichte daling te zien, maar in de eerste twee maanden van dit jaar is het aantal licht gestegen. Dat vergt ongelooflijke focus van ons, zoals ik dinsdag al heb gezegd.

Ik kan de Integrale Veiligheidsmonitor natuurlijk ook gelijk meenemen.

De voorzitter: Dat wordt iets te veel. Ik geef eerst gelegenheid om enkele vragen te stellen.

De heer Bontes (PVV): Dat je digitaal aangifte kunt doen via het internet vind ik allemaal prima, bij vermogensdelicten. Daar ligt het probleem echter niet. Daar ligt de aangiftebereid op niveau, want die is ruim 60%. Mijn probleem ligt echt bij de slachtoffers van geweld. Daarbij is de aangiftebereidheid 12%. Je gaat niet achter een computer zitten als je mishandeld bent. Zo werkt dat niet. Dan moet je hulpverlening krijgen op het bureau. Ik maak mij zorgen over die garantie. Is dat gewaarborgd? De aangiftebereidheid is al ontzettend laag. Als er een extra drempel is doordat het bureau is gesloten en wordt gezegd dat het wel digitaal kan, ben ik bang dat het aantal aangiften nog verder naar beneden gaat. Dit heeft direct te maken met het vertrouwen van de burger in de overheid. Dat is het probleem.

Minister Opstelten: Deze zorg delen wij allemaal. Daar zijn wij het over eens. Dat hebben wij vierkant te pakken als aandachtspunt, focuspunt, met de politie, het Openbaar Ministerie en de korpsbeheerders. Daar speelt natuurlijk ook, zoals de heer Çörüz zegt, de buurtgerichtheid en de participatie van burgers een rol bij. Anoniem aangifte doen is hierbij een belangrijk instrument. De heer Bontes kan er ten volle van op aan dat wij daar heel scherp op letten. Geweldsdelicten vormen een van onze topprioriteiten. Ook wat dit betreft, gaan de cijfers omhoog.

De heer Marcouch (PvdA): Ik onderschrijf de zorgen van de heer Bontes. De minister heeft gesproken over de kwaliteit van de aangifte en met name de kwaliteit van het proces. Zo'n aangifte is het begin van het opsporingsonderzoek. Het eerste moment is heel erg belangrijk. Ik kan me heel goed voorstellen dat je digitaal aangifte doet van delicten met onbekende daders, de veel voorkomende criminaliteit, om de drempel te verlagen. Ik wil echter wel een scheiding aanbrengen ten aanzien van aangiften van zaken waarin de dader bekend is. Dan moet niet alleen de kwaliteit van het proces worden gewaarborgd. Ook de kwaliteit van de inhoud van de aangifte moet worden verbeterd, juist omdat de pakkans op dit moment zo klein is. Die kan worden vergroot door de juiste kwalitatieve informatie op te nemen in de aangifte.

Minister Opstelten: Daar ben ik het op zichzelf mee eens. Dat is juist. Ik wil nog iets zeggen over slachtoffers van geweld. In de meeste gevallen van bedreiging met mishandeling of geweld is de aangiftebereidheid veel groter dan in het verleden. Ook daarin zetten wij stappen. Het verbaast mij ook niet, want dit onderwerp heeft een heel grote prioriteit.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is terecht dat de minister het verhogen van het aantal aangiften als prioriteit heeft, gezien het feit dat maar een kwart aangifte doet. Ik maak mij zorgen over de groep mensen die erg ontevreden is, bijvoorbeeld omdat zij vinden dat de politie niets doet. Een op de vijf mensen geeft dat aan. Dat is niet zo gek, want er liggen nog vrij veel zaken op de plank. De minister zegt wel dat alles prioriteit heeft. Dit is ook een prioriteit van de politie. Hoe denkt hij dit te gaan oplossen? Als het aantal aangiftes inderdaad omhoog moet, krijgt de politie er meer werk bij terwijl zij het nu al zo zwaar heeft met het opnemen van al die aangiften.

Minister Opstelten: Die discussie voeren wij vaker. Ik denk niet dat het opentrekken van een blik agenten alles oplost. Ik ben de man van duidelijkheid over welke organisaties wij hebben en hoeveel mensen wij hebben. Met die organisaties stel ik prioriteiten op en spreken wij af welke resultaten moeten worden geboekt. Dat hebben wij gedaan met de politie, de gezagsdragers van de politie. Wij zijn het erover eens dat de aangiftebereidheid omhoog moet. Dat betekent gewoon dat slimmer moet worden gewerkt. Het instrumentarium moet worden verbeterd. Er moet gebruik worden gemaakt van de beste middelen die er zijn. Als dat gebeurt, zie je dat de resultaten verbeteren. Daarvoor is natuurlijk een Nationale Politie heel belangrijk, maar dat weet mevrouw Kooiman ook.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik denk dat wij het niet eens worden over de inzet van de politiecapaciteit. Laten wij het over een andere boeg gooien, namelijk het effectief inzetten van politieagenten. Daar kunnen wij volgens mij ook winst halen. Het registratiesysteem waar de politiemensen mee moeten werken – de heer Çörüz heeft daar terecht op gewezen – is voor verbetering vatbaar. Ik heb dat het afgelopen weekend mogen doen. Je bent net zo lang bezig met het opnemen van een aangifte als met het in het systeem verwerken ervan. Misschien ben je met dat laatste ben zelfs langer bezig. Wat gaat de minister daaraan doen?

Minister Opstelten: Op die vraag kan ik precies hetzelfde antwoord geven als ik net gaf. Het is een punt dat de SP-fractie goed heeft ingebracht in het debat over de Nationale Politie. De positie van de wijkagent is natuurlijk heel belangrijk en heel effectief. Dat gaat er allemaal komen. Daar wordt heel hard aan gewerkt. Wij moeten met de politie, die ongelooflijk gretig is om dit allemaal voor elkaar te krijgen, die resultaten omhoog krijgen. Je kunt natuurlijk altijd de kritische kanten uit zo'n monitor lichten, maar overall gaan wij ook, wellicht nog niet voldoende, stapjes vooruit. Het is belangrijk om dat te constateren. Je moet die focus vasthouden. Die is op aangiftebereidheid gericht. In de veiligheidsmonitor wordt onder andere gevraagd naar slachtofferschap van geweld. Daarin wordt aangegeven dat de meeste slachtoffers slachtoffer zijn van bedreiging. Uit de politiecijfers blijkt dat er vooral aangifte van mishandeling wordt gedaan. Dat is het verschil.

Ik kom nu op de vragen over de Integrale Veiligheidsmonitor. Dat is het jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek waarin de leefbaarheid van woonomgeving, de beleving van buurtproblemen, de onveiligheidsgevoelens, de ervaringen met veelvoorkomende criminaliteit en het oordeel van de burger over het optreden van de politie wordt onderzocht. De landelijke en lokale bevolkingsenquêtes gehouden ten behoeve van de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 zijn gehouden in het najaar van 2011.

De heer Bontes heeft gevraagd naar de doelstellingen. Ik kan natuurlijk doorgaan met onze hele prioriteitenlijn, maar ik wil de high impact crime centraal stellen. Dat zijn overvallen, straatroof, geweld en woninginbraken. Dat zijn vier heel harde punten. Wij hebben resultaatdoelstellingen gesteld. Een van doelstellingen van het kabinet is een daling van de onveiligheidsgevoelens en de ervaren overlast onder de bevolking in 2014 met 10% ten opzichte van 2010. Over de voortgang wordt de Kamer gerapporteerd in de jaarverslagen van mijn ministerie.

De heer Marcouch heeft, net als de heer Bontes, gevraagd welke maatregelen worden genomen om deze doelstellingen te behalen. Een van de maatregelen is de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Wij hebben gisteren al gesproken over het aantal aangepakte criminele groepen, dus dat zal ik niet herhalen. De pakkans bij ernstige misdrijven gaat substantieel omhoog. De landelijke prioriteiten van de politie weerspiegelen deze ambitie. In 2012 gaat de pakkans voor het geheel van de criminaliteit al omhoog naar 34,5%. In 2009 was de pakkans 30%. Het zijn natuurlijk kleine stappen, maar je moet ook realistisch zijn. Er is een offensief tegen geweld ingezet in deze kabinetsperiode. Daders van geweldsincidenten kunnen erop rekenen dat zij opgespoord, vervolgd en veroordeeld worden.

Voor daders van enkelvoudige geweldsdelicten zal de pakkans in 2014 landelijk met 25% vergroot zijn, respectievelijk met 5% en 15% in 2012 en 2013. Dat was al aangegeven in de beleidsbrief bij de begroting. In 2012 zal daarnaast de huidige aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak worden voortgezet.

Ik noem een selectie van punten die wij hebben aangegeven. De politie zet in op het verbeteren van de heterdaadkracht. De doelstelling is dat de heterdaadratio, dus de verhouding tussen wel en niet op heterdaad aangehouden verachten, in 2014 met 25% is verhoogd. In 2012 moet dat weer met 5% zijn, in 2013 met 15% en in 2014 met 25%.

De heer Marcouch heeft gevraagd naar de aanpak van criminaliteit in wijk en buurt. Doorontwikkeling van de samenwerking binnen de veiligheidshuizen staat ook de komende jaren daarbij centraal. Die zal zich richten op het slagvaardiger en professioneler maken van de geïntegreerde dadergerichte aanpak van veelplegers, plegers van huiselijk geweld, risicojongeren en ex-gedetineerden. Wij zetten ook in op het bestrijden van pesten en dergelijk gedrag dat in buurt en wijk kan plaatsvinden, zoals in Utrecht het geval was. Wij hebben met de driehoeken van Utrecht, Amsterdam en Den Haag – dat zijn de gemeenten die in het nieuws zijn geweest – een hele sessie gehad. Het verslag daarvan en onze conclusies zijn naar de Kamer gestuurd.

Ik ben niet bezorgd over de effectiviteit en de daadkracht van het optreden van de lokale driehoeken in de steden. Ik zal drie voorbeelden noemen die de heer Marcouch zeer zullen aanspreken. De burgemeester van Amsterdam, de heer Van der Laan, de burgemeester van Rotterdam en de burgemeester van Utrecht en hun driehoeken zijn hier natuurlijk continu mee bezig. En dan vergeet ik nog de burgemeester van de plaats waar wij nu vergaderen. Ook die is heel betrokken en ook aanspreekbaar, wat heel belangrijk is.

Ik kom nu op de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Met het actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven worden criminele activiteiten die schadelijk zijn voor ondernemers teruggedrongen. Dat is mijn volgende blokje.

De voorzitter: Er zijn nog vragen over het vorige blokje.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb gezegd dat mijn fractie ontzettend veel waardering heeft voor de burgerinitiatieven, zoals preventieteams en buurtcomités. Is er geen module te bedenken in aanvulling op of in koppeling met die veiligheidshuizen? Daar zitten immers de instituten, zoals het OM, de gemeente, de Raad voor de Kinderbescherming en noem maar op. Daarnaast heb je een groep van mensen die hun verantwoordelijkheid nemen. Dat zijn de extra oren en ogen. Het zou zo goed zijn als die informatie, juist ook ter versterking van de burgerparticipatie, op de een of andere manier aan elkaar kan worden gelinkt.

Minister Opstelten: De heer Çörüz heeft zelf Burgernet, AMBER Alert en burgercomités genoemd. Er is een rapport over uitgebracht dat in het nieuws is geweest. Dat soort initiatieven neemt toe. Het is ook bewust beleid van de lokale driehoeken en de politie om niet alleen in een vergaderkamer de prioriteiten vast te stellen, maar om dat samen met burgers te doen en burgers daadwerkelijk een rol te geven. Laten wij dat niet allemaal gaan bespreken. Ik vind dat heel belangrijk. Ik doe dat langs mijn lijn vanuit de verantwoordelijkheid voor de politie en het Openbaar Ministerie. Ik geef daarvoor kaders aan, maar dit zijn vaak lokale initiatieven. Die moeten het optreden van de politie en van de driehoek echter wel altijd versterken. Het mogen geen eigen initiatieven zijn of een andere vorm van eigenmachtig optreden van burgers. Het gaat om betrokkenheid en participatie. Zo noemde de heer Çörüz het ook.

De voorzitter: De minister heeft het over een rapport, maar heeft de Kamer dat?

Minister Opstelten: Ik heb in de krant gelezen dat hierover een rapport bestaat. Dat heeft stimulerend gewerkt. Zeker, ik zal het opzoeken en de Kamer toezenden. Zonder enige begeleidende woorden krijgt de Kamer het rauwelijks toegezonden.

De heer Çörüz (CDA): In aanvulling op het antwoord van de minister: er wordt in zo'n veiligheidshuis op casusniveau door de verschillende instellingen expertise ingebracht. Wie kan als contactpersoon worden aangewezen voor een preventieteam, dat vrijwillig werk doet op een markt of voor een buurtcomité? Kan dat de wijkagent zijn, juist om een beetje af te komen van allerlei instituten enzovoorts? Dan wordt de burgerparticipatie daadwerkelijk gewaardeerd en is er ook een contactpersoon.

Minister Opstelten: Ik neem aan dat die er is. Burgemeesters, de officier van justitie en de politie zitten in de aansturing van het veiligheidshuis. Zij hebben natuurlijk banden. Laat dat alstublieft lokaal gebeuren. Laten wij dat niet vanuit Den Haag nog eens benadrukken. Ik vind het prima om dit nog eens te bespreken met de voorzitter van de VNG. Dat is geen enkel punt, maar daar hoort het initiatief te liggen. Laten wij dat niet overnemen en ook niet de indruk wekken dat we het overnemen. De wijkagent heeft daarbij natuurlijk een rol.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag, althans niet scherp genoeg. De minister heeft een Aanpak woonoverlast en verloedering. Het ministerie hanteert daar richtlijnen voor. Omdat woonoverlast en verloedering een heel groot probleem zijn, vroeg ik de minister of hij samen met het Landelijk Platform Woonoverlast tot een actieplan kan komen. Dat moet lokaal gebeuren, maar het moet wel gedaan worden. Ik geloof dat de gesprekken met burgemeesters prima zijn gegaan, maar tegelijkertijd hoor ik veel dat dit probleem aan de orde is en dat gemeenten niet de expertise of het beleid hiervoor hebben enzovoorts. Ik wil dus heel graag een toezegging hebben dat de minister dit grote probleem gaat oppakken met het Landelijk Platform Woonoverlast.

Minister Opstelten: Ik was natuurlijk vanzelf op dit punt gekomen, maar wat later in mijn betoog. Dat is duidelijk. Nu reikt de heer Marcouch het mij eerder aan. Ten aanzien van de woonoverlast heb ik vier punten. Ten eerste hebben alle gemeenten de Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering ontvangen. Daarin staat stap voor stap wat gemeenten kunnen doen. De heer Marcouch is dus bediend. Ten tweede helpt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid gemeenten gericht bij de aanpak van overlast. Dat is de implementatie van de handreiking. Ten derde worden daarvoor bijeenkomsten georganiseerd. Ik denk niet dat een actieplan dan nodig is. Als dat er al is, heb ik ook geen enkel signaal gekregen dat er iets moet worden gedaan. Ten vierde werkt het centrum samen met het Landelijk Platform Woonoverlast en heeft dat subsidie gegeven om concrete instrumenten te ontwikkelen. Ik hoop dat ik de heer Marcouch hiermee concreet heb bediend.

De heer Marcouch (PvdA): Ik weet dat die dingen al bestaan. Er bestaat namelijk een Wet Victor en een Wet Victoria, maar die worden niet uitgevoerd. Het gaat mij er dus om dat er een offensief komt om dit probleem aan te pakken. Ik begrijp dat die richtlijnen er zijn. Er is een aantal gemeenten dat die heel goed toepast, maar heel veel doen dit ook niet. We zien elke keer weer krantenberichten waarin de daders het winnen van de slachtoffers, die gedwongen worden om te verhuizen. Ik wil dat voorkomen doordat gemeenten door de minister worden aangespoord om de koe samen bij de horens te pakken.

Minister Opstelten: Er lopen nu twee punten door elkaar. Over het laatste punt heb ik aangeven dat ik er een geharnast tegenstander van dat slachtoffers moeten verhuizen. Als er iemand verhuist, dan zijn het de daders. Ik weet dan meestal waar ze naartoe moeten verhuizen. Daarvoor moeten alle middelen worden ingezet. Ik hecht zeer aan de coöperatie van de heer Marcouch. Ik ga dit punt agenderen in het veiligheidsberaad met de VNG om te bekijken of dit nu speelt, of men scherp genoeg is en of men extra instrumenten en aansturing wil. In de bespreking die ik heb gehad met alle driehoeken, waarover ik net sprak, was dat niet het geval. We hebben twee à drie uur intensief met elkaar gesproken. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd. Dat volg ik natuurlijk ook. Ik zal dit bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De voorzitter: Het zou natuurlijk fantastisch zijn als wij op de hoogte worden gesteld van het resultaat.

Minister Opstelten: Ik wilde u eerst die vraag laten stellen om dit dan te kunnen toezeggen. Het is meer om rekening te houden met mijn medewerkers dan dat ik het niet uit mezelf wilde doen. Nu ik gedwongen ben om deze toezegging te doen, kan ik daarmee thuiskomen. Nee, het is een serieus punt. Dat is afgesproken.

De heer Bontes had het over de aanpak van de criminaliteit tegen bedrijven. Hierbij spelen veel punten. We hebben hiervoor natuurlijk een actieprogramma. Ik vind het heel goed dat we de heer Sakkers, echt een ondernemer pur sang, bereid hebben gevonden om dat aan te sturen en de taskforce daarvoor te leiden. Hij beheerst de logistiek in ons land en stuurt die aan. Hij is oud-burgemeester en oud-korpsbeheerder. Die taskforce voor de schade bij bedrijven zal veel aandacht besteden aan het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om de schade zo veel mogelijk te beperken.

De heer Bontes vroeg naar de MOE-landers. Zoals aangegeven in antwoord op de vragen van mevrouw Hennis, zijn er voldoende mogelijkheden om EU-burgers die zich veelvuldig aan allerlei delicten schuldig maken tot ongewenst vreemdelingen te verklaren. Zowel op nationaal als op Europees niveau wordt gewerkt aan de opsporing en vervolging van de rondtrekkende bendes. Ik kan verwijzen naar mijn brief. Het is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Die bendes zijn natuurlijk onder meer afkomstig uit Oost-Europa. Ik zal dit punt ook met collega Leers bespreken, omdat verschillende leden hiernaar hebben gevraagd. Wie zich misdraagt, kent de consequenties en kan een ongewenstverklaring krijgen.

Dan kom ik nog even op de mobiele bendes. Sorry. Als die vraag aan mij gesteld wordt, kost dat enige tijd. Ik weet echter dat er een debat komt. Het is een belangrijk onderwerp; de criminaliteit van rondtrekkende bendes heeft absoluut mijn volle aandacht. We komen daarop terug. Het gaat immers om ernstige vormen van misdaad, zoals overvallen, ramkraken en inbraak. Sinds januari 2010 wisselen private partijen beeldmateriaal en informatie uit met de politie over modi operandi van mobiele bendes bij winkeldiefstal. De samenwerking is landelijk uitgebreid. Ook een groot aantal winkelketens doet hieraan mee. Om de publiek-private aanpak van mobiele bendes te bekrachtigen, heb ik 27 februari van dit jaar een convenant gesloten met Detailhandel Nederland. In dat convenant zijn zeven actierichtingen voor de aanpak benoemd, variërend van het treffen van maatregelen op het gebied van preventie en heling tot meer gerichte opsporing en vervolging en internationale samenwerking. Concreet moet dit leiden tot het oppakken van meer bendes. Juist door het mobiele karakter van deze bendes kunnen we dit probleem niet in Nederland alleen oplossen, maar is intensieve samenwerking met andere Europese landen noodzakelijk. Daarmee zijn we ook bezig. In de JBZ-Raad is dat continu aan de orde. Het bestrijden van mobiele bendes is benoemd tot een van de prioriteiten binnen de aanpak van de georganiseerd misdaad. In EU-verband vindt internationale samenwerking plaats. In individuele opsporingsonderzoeken naar rondtrekkende bendes letten we attent op zaken en landen. De heer Çörüz noemde Roemenië als voorbeeld. Ondanks de bijzondere positie van Roemenië en Bulgarije in ons beleid hebben we daarmee open relaties, waarin we dit heel goed aan de orde kunnen stellen. De Joint Investigation Teams zijn nuttig en nodig. Daarom gaat het natuurlijk. Politiemensen van verschillende EU-landen werken daarin operationeel samen. Ook Europol en Eurojust zijn bij de aanpak betrokken.

Mevrouw Hennis vroeg nog een keer terecht naar de knelpunten bij de ongewenstverklaring. Ik wil daarover iets meer zeggen dan net. Bij de integrale aanpak van rondtrekkende bendes vormt de aanscherping van het uitzettingsbeleid een van de maatregelen. Die is sinds februari 2011 mogelijk. Leden van rondtrekkende bendes kunnen op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet ongewenst worden verklaard als ze strafbaar zijn op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beslissing over de ongewenstverklaring is het nuttig om te beschikken over informatie over eventuele veroordelingen van betrokkenen in andere lidstaten. Dat kan met behulp van het Europees Strafregisterinformatiesysteem. De ongewenstverklaring is een adequaat instrument om criminaliteit door vreemdelingen terug te dringen en dient ingezet te worden waar het van toepassing is.

Mevrouw Hennis vroeg ook wat ik mis in het actieplan. Zij mist de aanpak van afpersing. Zij vroeg aandacht voor afpersing in het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven. Het actieplan is gericht op nieuwe maatregelen om de criminaliteit tegen het bedrijfsleven beter te bestrijden. In de bijlage van het actieplan wordt verwezen naar reeds lopende programma’s. Een daarvan betreft afpersing. De aanpak daarvan neem ik buitengewoon serieus. Zo is er per 1 juli 2011 een vertrouwenslijn afpersing geopend. Daarnaast zijn voor het vergroten van de aangiftebereidheid diverse pilots uitgevoerd die zich richten op allochtone ondernemers. Zij vormen namelijk een kwetsbare groep voor afpersing. Het KLPD heeft een expertisecentrum ingericht waar de politie terechtkan voor advies in complexere afpersingszaken. In IJsland heeft de politie in samenwerking met Meld Misdaad Anoniem een proeftuin gestart voor een verbeterde aanpak. Dat kijken we aan. Eventueel wordt het uitgerold. Deze voorbeelden noem ik hierbij.

De heer Çörüz wees op de informatie-uitwisseling op EU-niveau. Dat is een hard punt. Volgens mij heb ik het in mijn brief van 26 maart geschreven. Het is een lange brief, waarop we nog terugkomen. Bij de aanpak van mobiele bendes wordt op Europees niveau informatie uitgewisseld via Europol. Ik heb net gezegd dat die over het Europees Strafregisterinformatiesysteem beschikt. Lidstaten kunnen elkaar daarmee bevragen en zaken vergelijken en coördineren. Via Europol lopen bovendien twee concrete projecten, waarin opsporingsonderzoeken worden verbeterd en voorbereid. Er wordt expertise gedeeld en er wordt concrete ondersteuning gegeven. Er loopt dus veel meer dan we denken. Ik wil veel aandacht vragen voor de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd.

Mevrouw Hennis vroeg nog naar de algemene plaatselijke verordening (APV) in Amsterdam en had het erover dat er geen verbod is op de geprepareerde tassen, die we allemaal kennen. Naar aanleiding van de motie van de heer De Wit is in 2009 al verzocht om de rooftassen in de APV op te nemen. De VNG heeft daarvoor in 2010 een voorbeeldartikel gemaakt dat gemeenten in hun APV kunnen opnemen. Amsterdam heeft er naar mijn kennis gebruik van gemaakt. Ik kan het artikel precies aangeven: paragraaf 4, artikel 2.27 van de APV. Bij de ondertekening van het convenant over de aanpak van mobiele bendes op 27 februari jongstleden ben ik met Detailhandel Nederland overeengekomen dat ik de VNG zal vragen om de toepassing van het APV-verbod op rooftassen verder te stimuleren. Daarnaast zie ik in de toekomst een taak weggelegd voor winkel-boa's. Daarop komen we zo terug. Zij zijn bevoegd om boetes voor APV-overtredingen uit te schrijven. Als de pilot met de winkel-boa’s succesvol verloopt, zie ik het als een kansrijke mogelijkheid om hen in te zetten bij de aanpak van diefstal van geprepareerde tassen.

Dan kom ik op de heer Marcouch. Ondanks het actieplan voelen agenten geen actie op het gebied van de bestrijding van rondtrekkende dadergroepen. Ik liet al even doorschemeren dat ik dat niet helemaal zo voel. Ik keek de heer Marcouch immers aan met een blik van verrassing. Ik heb ook aangegeven in de eerder genoemde brief dat al die maatregelen in gang zijn gezet om de mobiele bendes samen met de politie aan te pakken. Ik noem onder andere het Landelijk Skimming Point, de integrale aanpak van mobiel banditisme, waarbij gegevens van winkelketens over deze bendes leiden tot een opsporingsonderzoek, en Acties Waakzaam mobiel banditisme. Zo zijn er 100 controles uitgevoerd met betrekking tot inbraken, die tot 30 arrestaties van Oost-Europeanen hebben geleid. Dat is mijn antwoord over wat ik van de politie heb begrepen. Dit was mijn een-na-laatste blokje.

De voorzitter: Ik stel voor dat de minister even zijn termijn afmaakt.

Minister Opstelten: De winkel-boa’s horen ook bij het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven. Mevrouw Kooiman vroeg daarnaar. Anderen hebben dit soms stilzwijgend, soms expliciet, ondersteund of ze hebben het afgewacht. De boa kan rekenen op het optreden van de politie als hij of zij niet bevoegd is om op te treden. Dat is immers de kern van de boa, want daarom is hij of zij boa. Via de opleiding wordt gezorgd voor de veiligheid van de boa. Investeren in gesprekstechniek vormt daar een belangrijk onderdeel van. Daarnaast krijgt de boa de beschikking over geweldsmiddelen, bijvoorbeeld handboeien. Als er sprake is van een gevaarlijke situatie voor de boa zelf, kan hij of zij bovendien de hulp van de politie inroepen. Die komt dan ook. Winkeldiefstal is natuurlijk een maatschappelijk probleem. Ik herhaal nog eens dat de boa voor winkelgebieden niet in de plaats komt van de politie, maar dat het en-en is. De boa is een extra hulp. Daarom zijn de gemeenten die wij in overleg met de VNG hebben aangezocht gretig om hieraan mee te doen. We moeten ook eens iets nieuws proberen. Het is een boa die opereert in domein I en die gaat over de openbare ruimte. Het gaat dus om een gemeentelijke boa en die functioneert dus al. Hij heeft de nieuwe bevoegdheid om op te treden bij een eenvoudige winkeldiefstal zonder geweld en kan daarbij bepaalde handelingen van de politie overnemen. Die handelingen zijn: het opnemen van de aangifte, het horen van getuigen, het opmaken van een proces-verbaal, fouilleren en het vervoeren naar het politiebureau, alwaar de zaak wordt overgedragen aan de hulpofficier van justitie. Het is dus en-en. Daarom kan de politie daarin ook graag meegaan. Als de boa het niet aankan, geeft hij een signaal en dan komt de politie direct.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik stel drie vragen en dan hoef ik geen tweede termijn meer. Ten eerste ben ik natuurlijk blij dat de minister de VNG zal vragen om een en ander inzake de geprepareerde tas verder te stimuleren. Overigens is volgens onze informatie de motie-De Wit nooit aangenomen, omdat het CDA en de PvdA hebben tegengestemd. De minister kan dus beter oppassen met het verwijzen naar die motie. Het is me echter een lief ding waard als de VNG verder gestimuleerd wordt.

Ten tweede realiseer ik me goed dat het Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven raakvlakken heeft met de lopende programma's, bijvoorbeeld het programma tegen afpersing. Ik had het in het bijzonder natuurlijk over de outlawbikers in het kader van de horeca en het veilig ondernemen. Ik zie dus graag dat de minister daaraan aandacht besteedt.

Ten derde hoor ik ten aanzien van de ongewenstverklaringen heel goed wat de minister zegt en lees ik dat terug in de goede brief die wij 26 maart jongstleden hebben ontvangen. We komen daar nog over te spreken, maar mijn boodschap was dat er in 2011 in totaal 230 ongewenstverklaringen zijn afgegeven. Dat lijkt echt een druppel op een gloeiende plaat te zijn, zoals blijkt uit de cijfers ten aanzien Roemenen, Bulgaren, Polen, Litouwers en Letten in de regio Amsterdam die de wet daar met voeten hebben getreden. Voor het volgende debat zal het hoofdpunt zijn hoe dit in verhouding staat tot elkaar.

Minister Opstelten: Het punt van de outlawbikers is duidelijk. Mevrouw Hennis kent onze aanpak hiervan, want die heeft er raakvlakken mee. Ten aanzien van het tweede punt, de ongewenstverklaring, klopt het aantal van 230. Wij zullen het komende debat goed voorbereiden, zodat we de totaliteit kunnen vergelijken met wat het zou moeten zijn en we kunnen bekijken of intensivering nuttig en mogelijk is.

De heer Marcouch citeerde mijn opmerking dat vandalen en criminelen moeten betalen. We hebben het natuurlijk gelezen over de G-32. Ik heb gehoord dat het ook op RTL4 aan de orde is geweest. Bij eenvoudige schade kan gevoegd worden in het strafproces. Dat is duidelijk en daar gaat het om. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de schade in een civiel proces te verhalen op de dader. Ik kan nog eens uiteenzetten hoe het technisch in elkaar steekt. Ik vind dat de woordvoerder van de G-32, de burgemeester van Venlo en aankomend burgemeester van Nijmegen, die ik natuurlijk hoogacht, meer naar zichzelf moet kijken. Het belangrijkste is namelijk niet het rendement. Je mag de schade ook verhalen met winst. Belangrijker is dat er een bushokje of een abri kapot is gemaakt of dat er vernielingen zijn aangebracht en dat je dat aangeeft, de schade opneemt, tempo maakt en daaraan prioriteit geeft. Ik heb in ieder geval het voornemen om een delegatie van de G-32 uit te nodigen om dit met deze steden te bespreken en hen te faciliteren en te helpen om een goede weg te gaan, zodat ze succesvoller kunnen opereren. Ik schrok namelijk wel van hun reactie. Die vond ik net niet de goede keuze. Het gaat er niet om om winst te draaien. Je moet ervoor zorgen dat de vandalen betalen.

Dan kom ik op de laatste vraag van de heer Çörüz over het cameratoezicht breder dan alleen de winkelingang. Particulier cameratoezicht mag alleen een gedeelte van de openbare weg beslaan, voor zover dat noodzakelijk en proportioneel is. De openbare weg is niet het domein van de particulier. Het is juist dat er dus een verschil dient te zijn tussen publiek en privaat cameratoezicht. Wij proberen daarvoor aanvullende wettelijke instrumenten voor te bereiden om dat toch mogelijk en interessanter te maken. Dat heb ik eerder al aangegeven. Ik hecht eraan om de Kamer preciezer te informeren over de stand van zaken van dat project en proces. Het komt namelijk veel voor. We kunnen niet te veel verwijzen naar de voorgangers. Ik wil dat de Kamer nu precies op een rijtje heeft wat kan, wanneer wat gebeurt en welke voorbereidingen wij treffen.

De voorzitter: Wanneer kan de Kamer dat verwachten?

Minister Opstelten: Dat zal nog voor het meireces beschikbaar zijn voor de Kamer.

De heer Çörüz (CDA): Mijn vraag over cameratoezicht bestond ook uit een ander deel. Ik zei namelijk dat bijvoorbeeld Google tegenwoordig al werkt met gezichtsherkenning. Die techniek kan misschien ook een goed instrument zijn voor veiligheidscamera’s. Het ontwikkelen daarvan lijkt me van belang. Ik weet dat er ook Europese fondsen voor innovatie zijn om dit soort zaken uit te dokteren. Ik weet niet wat daarvan precies de benaming is, maar wil de minister daar eens naar kijken, bijvoorbeeld met het bedrijfsleven en met TNO? Het bedrijfsleven en kleine ondernemingen zoals juweliers zitten natuurlijk te wachten op een techniek als deze.

Minister Opstelten: Ik zal die suggestie meenemen in mijn antwoord op de vraag hoe we daarmee omgaan, zijn omgegaan en in de toekomst zullen omgaan. De bijbehorende conclusies zal ik erbij betrekken.

De voorzitter: Dit was de eerste termijn van de minister. Mevrouw Hennis heeft al aangegeven geen behoefte te hebben aan een tweede termijn. Ik stel voor dat de leden in hun tweede termijn een spreektijd van één minuut hanteren. We spreken met elkaar af dat niemand het onderwerp bendes meer te berde brengt, omdat de Kamer eerder besloten heeft om hierover binnenkort te debatteren. Het lijkt me niet helemaal zuiver om verder te spreken over dat onderwerp, terwijl een aantal leden niet weet dat we dat ook wat uitgebreider bespreken dan geagendeerd.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De minister komt nog met een brief over de bendes. Hij zei dat hij in overleg gaat met minister Leers over het aanpakken van criminele groepen, zoals Bulgaren, Hongaren en Polen die crimineel gedrag vertonen in Nederland. Mijn collega Gesthuizen heeft indertijd voorgesteld om aan dit soort criminelen een gebiedsverbod op te leggen. Ik zou het fijn vinden als de minister dat meeneemt.

De voorzitter: Ik bedoelde net juist dat ik het hierover niet wilde hebben.

Mevrouw Kooiman (SP): Nee, maar ik geef de minister een tip mee die hij kan meenemen in het gesprek met minister Leers. Als hij de Kamer hierover informeert, vind ik het prima.

De minister heeft één vraag laten liggen over de fraudehelpdesks. Ik had de minister gevraagd of hij zich actief wil opstellen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, het NPC, zodat de fraudehelpdesk volwaardig kan meedraaien. De helpdesk geeft namelijk aan een begrotingstekort te hebben. Ik kan me voorstellen dat de minister met de helpdesk om tafel gaat zitten om te bekijken wat er nodig is. Dan kan de fraudehelpdesk goed opereren.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. We hebben het gehad over de Integrale Veiligheidsmonitor. Met dit instrument kun je enigszins, niet volledig, meten of het beter gaat. Hierbij zal het probleem ontstaan dat er alleen een papieren versie komt. Nu worden mensen gebeld of er wordt face to face geënquêteerd. Dadelijk is er alleen een papieren versie. Er zijn gemeenten die daar echt problemen mee krijgen en die eraan twijfelen of ze mee blijven doen. Graag krijg ik daarop een reactie.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn robuuste antwoorden. Zo kennen we hem. Het gaat de goede kant op, maar we zijn er nog niet. Ik hecht eraan om te zeggen dat we de betrokkenheid van burgers moeten koesteren.

Er is één punt waarop ik niet echt een antwoord heb gekregen, namelijk de aangifteformulieren die particuliere beveiligers kunnen opstellen juist om het eenvoudiger en eenduidiger te maken. Ik heb ze meegemaakt in Rotterdam. Mevrouw Kooiman wees daar ook op. Het probleem is echter juist dat de politie, als daar bijvoorbeeld een fout in zit, meer tijd kwijt is om het terug te draaien en het te corrigeren dan dat het tijdwinst oplevert, terwijl dat wel zou moeten. Ook de politieagenten uit Wassenaar wezen mij daar nog eens op. Zij zijn anderhalf uur kwijt met één aangifte, terwijl het eigenlijk veel korter had gemoeten.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik wil graag weten wanneer het gesprek met de VNG zal plaatsvinden en wanneer we daarover iets krijgen teruggekoppeld.

Ik vraag de minister om vragen over haatcriminaliteit in de Integrale Veiligheidsmonitor op te laten nemen. Ik denk dan aan homofobie, antisemitisme en islamofobie. Die problematiek komt heel vaak terug in de samenleving. Ik zou het heel mooi en heel goed vinden als we in de veiligheidsmonitor teruglezen hoe mensen dat in buurten en wijken ervaren.

Ik twijfel geen moment aan de intenties van de minister, maar ik vraag hem wel om vanuit de Haagse werkelijkheid te kijken naar de werkelijkheid zoals die echt is. We krijgen heel vaak antwoorden op onze vragen over notities en dergelijke, maar de werkelijkheid op straat is vaak een andere. Ik hoop dat de minister, die ooit burgermeester is geweest met beide benen in de modder, heel goed weet dat papieren werkelijkheden anders kunnen zijn dan de echte werkelijkheid.

In die lijn geef ik de minister mee dat de omroep PowNed afgelopen week heeft laten zien dat de heterdaadkracht gemakkelijk kan worden georganiseerd. Deze omroep heeft nu een politieprogramma ...

De voorzitter: De minister en ik weten niet op welk programma u duidt.

Minister Opstelten: Wij kijken namelijk niet de hele dag.

De heer Marcouch (PvdA): Het is een politieprogramma van PowNed, waarin in ieder geval in korte tijd elf criminelen in de kraag konden worden gevat.

Minister Opstelten: Is dat het programma waar de heer Bontes in zat?

De heer Marcouch (PvdA): Dat zou best kunnen. Even los van de vraag hoe het programma heet, ging mij het erom dat dit liet zien de heterdaadkracht door lokmiddelen kan worden vergroot. Ik zag in dat programma dat de politie een te grote vrees heeft om de mogelijkheden die de wet biedt heel creatief in te zetten. In dit programma werden in korte tijd elf criminelen in de kraag gevat. Ik denk dat de minister dat ook kan.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik wil het volgende nog even precies zeggen tegen mevrouw Kooiman. Voor het debat over de mobiele bendes komt er niet nog een extra brief van mij. Ik heb al verwezen naar de verstuurde brief en gezegd dat die vrij lang is, maar wel heel goed. Ook heb ik gezegd dat ik het debat natuurlijk goed zal voorbereiden in overleg met minister Leers. Dan zal ik met de antwoorden op de vraag komen, maar ik wil daarover niet een aparte brief schrijven. De vraag wordt meegenomen in het debat.

Ik kom dan op het punt van de fraudehelpdesk, dat ik inderdaad heb laten liggen. Die wordt nu alleen door het departement gefinancierd voor 0,5 mln. per jaar. De fraudehelpdesk wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal worden gekeken naar de toekomst ervan. We hebben hierover goede AO's gehad, waarin mevrouw Gesthuizen een prominente rol had. Zij zijn bezig met de ontwikkeling van het beleid. Ik zal de suggestie van mevrouw Kooiman meenemen bij die evaluatie.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoor dan graag van de minister wanneer de uitkomst van de evaluatie er is. De medewerkers maken zich namelijk zorgen over het voortbestaan of in ieder geval over het voortbestaan van het goed functioneren van de helpdesk. Het zou handig zijn als daarover wat meer duidelijkheid komt.

Minister Opstelten: Ik laat nu even in het midden wanneer die evaluatie precies is afgerond. Voordat er een conclusie getrokken wordt, hoeven zij niet bevreesd te zijn over hun voortbestaan. Van elk initiatief moet worden bekeken of het voldoet en of het rendement heeft. Dat wil iedereen en alle leden willen dat ook. Ik zeg toe dat er niets gebeurt voordat de evaluatie bekend is. Dat zou de verkeerde volgorde zijn.

De heer Bontes zei dat ik moest uitkijken, omdat er gemeenten kritisch zijn op de Integrale Veiligheidsmonitor. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Bontes (PVV): Nee, op dit moment worden enquêtes telefonisch afgenomen of face to face. Dit wordt afgeschaft, misschien vanwege de kosten of om andere redenen. Voortaan wordt er alleen gewerkt met papieren enquêtes. Het risico bestaat dat papier in de vuilnisbak zal verdwijnen, zeker bijvoorbeeld in Rotterdam. Ik heb zelf gewerkt in Rotterdam-Zuid. Zo krijg je geen beeld meer van de veiligheidssituatie in zo'n stadsgebied.

Minister Opstelten: Rotterdam, dat ik natuurlijk als geen ander ken, heeft zijn eigen veiligheidsmonitor. De enquête bestaat uit een papieren en een digitale vragenlijst. Gemeenten kunnen zelf besluiten welke methoden zij inzetten op lokaal niveau. De G-4 werkt hierin goed samen. Ik zal de signalen heel goed bekijken. Ik ben heel goed in overleg met de VNG over de monitor. De VNG wil ook dat het departement, de VNG, gemeenten en de politie één monitor gebruiken, zodat we één goed beeld hebben. Ik zal het goed in de gaten houden dat we daarin geen fouten maken en dat we de benchmark krachtig overeind houden. Dat hebben we immers nodig.

Dan kom ik bij de heer Çörüz. Het punt van het afbreken van de bureaucratische toren dat hij inbracht, wisselen wij vaker met elkaar. Daarbij moeten we ook kijken naar het OM. Dat je anderhalf uur moet doen over een eenvoudige aangifte is natuurlijk een verschrikkelijk verhaal. Gelukkig is dit in het bureau waar ik vandaag, was niet het geval. Ik heb dit daar met agentes besproken. Een van onze doelstellingen is dat de aangiften overal binnen bepaalde tijden plaatsvinden, zo simpel mogelijk zijn en ook door particuliere beveiligers in dit verband kunnen worden opgesteld. Ik ga zelf nog even na hoe dit gelopen is, omdat ik de concrete feiten precies wil weten. Ik vind het interessant.

De heer Çörüz (CDA): Wil de minister dat dan ook van achter naar voren nagaan? Dat begint bij de rechter, die eisen stelt om een ronde zaak te krijgen. Dit leidt ertoe dat het OM ook meer eisen gaat stellen. En dat leidt er weer toe dat de politieagent meer moet gaan doen. Dat moet dus van achteren naar voren gebeuren.

Minister Opstelten: Zeker, en ook van voor naar achter. Het gaat om het resultaat en het gaat erom dat een aangifte standhoudt bij de rechter. Het OM is er buitengewoon bij betrokken en ertoe bereid om de bureaucratie wat dat betreft te ontmantelen.

Tot slot kom ik op de vraag van de heer Marcouch. De eerstvolgende vergadering van het Veiligheidsberaad waarin ik dat agendeer, is op 25 juni. Daarna zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan. Daar bespreken we altijd welke vragen in de monitor komen. Die vragen worden gezamenlijk vastgesteld. Ik zal de suggestie van de heer Marcouch daarbij inbrengen. Over de uitkomst kan ik echter nu nog niets zeggen, want we bespreken dit gezamenlijk. In mijn verhaal gaat het over niets anders dan de burger. Daarom heb ik de high impact crime ook benadrukt. Daarbij gaat het om burgers en niet om de Haagse werkelijkheid. Ik ben degene die, ook de Kamer, er telkens voor waarschuwt dat het beleid wat dit betreft en de operationele werkelijkheid op lokaal niveau moet plaatsvinden en dat wij de driehoek op lokaal niveau alleen in staat moeten stellen om zijn werk te doen. Wij raken elkaar hierbij dus prima.

Dan kom ik op het inzetten van lokmiddelen om misdadigers op heterdaad te betrappen. Het was mij in die uitzending niet opgevallen dat dit nadrukkelijk aan de orde kwam, maar dat kan aan mij liggen. Misschien waren er andere lokmiddelen in de buurt. O, ik hoor dat het een andere uitzending was. Dan heb ik die gemist, maar Uitzending Gemist biedt uitkomst. Lokmiddelen zijn maximaal verantwoord, mits professionele en operationele middelen worden ingezet door de politie. De heer Marcouch heeft dit al een aantal maal gevraagd, maar het gebeurt ook. Daarvan zijn voorbeelden te geven. Dat weet de heer Marcouch als geen ander.

De heer Marcouch (PvdA): Ik denk dat het OM dit in de richtlijnen moeten hebben staan. Het gaat erom hoe we de opsporing verbeteren en de pakkans omhoog krijgen. Natuurlijk worden lokmiddelen ingezet, maar vaak is dit alleen het geval bij zware delicten. Dit gaat echter om scooterdiefstallen en over diefstallen van laptops. Er zijn allerlei technologieën die je kunt toepassen om de pakkans te verhogen. Ik vind dat we die moeten inzetten als ze effectief zijn.

Minister Opstelten: Daarover is geen enkele aarzeling. Als ze effectief zijn uit het oogpunt van operationele werkelijkheid – daarover moeten professionals beslissen – dan kan dat en dan gebeurt dat. Daarover hoeft de heer Marcouch zich geen zorgen te maken en de richtlijnen voor het OM hoeven er niet voor te worden aangepast.

De voorzitter: Daarmee zijn we drie kwartier eerder dan gepland, gekomen aan het einde van dit overleg. De minister heeft drie toezeggingen gedaan.

  • De minister zal voor het meireces een brief naar de Kamer sturen over de stand van zaken met betrekking tot het cameratoezicht.

  • De minister zal het rapport over burgerbetrokkenheid waarover hij in de krant gelezen heeft, zonder kabinetstandpunt naar de Kamer zenden.

  • De minister zal de informatie over het overleg van het Strategisch Beraad Veiligheid, dat op 25 juni plaatsvindt, naar de Kamer toesturen. Die toezegging was met name aan de heer Marcouch.

Naar boven