28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 333 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 22 december 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 8 december 2021 overleg gevoerd met mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:

  • de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 3 december 2021 inzake voorbereiding van het commissiedebat GLB-NSP op 8 december, inclusief concept NSP & S-MER (Kamerstuk 28 625, nr. 320);

  • de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 oktober 2021 inzake reactie op verzoek commissie over Europese deadlines met betrekking tot het Nationaal Strategisch Plan (NSP) en het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn en het tijdspad daarnaartoe (Kamerstuk 33 037, nr. 405);

  • de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 november 2021 inzake reactie op de brief van Stichting Agrobosbouw NL met betrekking tot stand van zaken agroforestry (Kamerstuk 28 625, nr. 319).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Jansma

Voorzitter: Bisschop

Griffier: Nouse

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Beckerman, Bisschop, Boswijk, Bromet, Van Campen, Eppink, Peter de Groot, Koekkoek, Van der Plas en Vestering,

en mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik heet iedereen van harte welkom, in het bijzonder de Minister en haar ondersteuning en uiteraard ook in het bijzonder de leden van deze commissie.

Ik stel voor dat we, zoals gecommuniceerd, zeven minuten als spreektijd aanhouden en dat we ons beperken tot een tweetal interrupties in tweeën.

Als dat uw instemming heeft, geef ik als eerste het woord aan mevrouw Van der Plas. Zij spreekt namens BoerBurgerBeweging. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Voorzitter en inwoners van Nederland, vandaag spreken wij over het conceptplan voor het Nationaal Strategisch Plan, hoe Nederland invulling wil geven aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid, oftewel het GLB, tegenwoordig een duizenddingendoekje. In de inleiding van het NSP staat: we hebben veel boeren betrokken in de voorbereiding en hierdoor hebben we er vertrouwen in dat we aansluiting hebben bij de praktijk. Ja, voorzitter, het staat er echt. Ik weet niet wie de boeren precies zijn die de Minister gesproken of betrokken heeft, maar de boeren die ik spreek en die mij dagelijks hun zorgen uiten, geven het tegenovergestelde beeld. Een aantal citaten van boeren waarmee ik in gesprek ben. «Caroline, hoe moeten wij nu voor nog minder geld méér gaan leveren, terwijl we het gat dat ontstaat van duizenden euro's niet uit de markt kunnen halen?» En: «Alleen een beetje jammer dat dat groene wensdenken over de rug van de agrarische gezinnen en consumenten gaat». Nog eentje. «Caroline, laat ze alsjeblieft ophouden. Ik huil tegenwoordig meer dan dat ik lach.»

Hoe kan de Minister nou geheel nieuwe doelen aan het GLB toevoegen en deze uiterst serieus nemen, als al die tijd het doel, de inkomenspositie van boeren, niet behaald is? Een derde van de boerengezinnen heeft vandaag de dag een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dan praat je over bijna 20.000 gezinnen. Een redelijk inkomen voor de boer ís gewoon een GLB-doel. Nemen de partijen hier in de Kamer die doelen net zo serieus? Terwijl dus duizenden voedselproducenten met hun gezin dit jaar onder de lage-inkomensgrens zitten, zegt de Minister: «En dan nog ga ik een deel van jullie inkomensondersteuning voor andere doelen aanwenden, klimaat en biodiversiteit bijvoorbeeld.»

Voorzitter. Er worden de komende maanden al miljarden uitgetrokken om aan natuurherstel te werken. Hoe kun je dan met droge ogen zeggen dat er straks 30% van de directe inkomenssteun – veel minder geld dan er in natuur gestoken wordt – overgeheveld wordt, terwijl er al veel minder geld beschikbaar is voor de ondersteuning van die gezinnen? Hoe komt de Minister in het kader van herverdeling van de inkomenssteun eigenlijk aan die 60 hectaren als grens? Kan de Minister dat onderbouwen? Volgens ons is een klein tot gemiddeld groot akkerbouwbedrijf toch echt een stuk groter, eerder richting de 100 hectaren. Kan zij uitleggen waarom daarvoor gekozen is en waarom er voor minder inkomensondersteuning nu extra maatregelen genomen moeten worden? Wat zegt de Minister hier vandaag tegen al die gezinnen die zich de afgelopen jaren door het stikstofbeleid al in de kou gezet voelen en die vervolgens ook nog van hun droge brood beroofd gaan worden?

De RVO werkt aan een simulatietool die volgend jaar online moet staan. Daarin kunnen boeren de impact van het NSP en de gevolgen van de verschillende ecoregelingen op het eigen bedrijf zien. Wat zegt de Minister tegen een deel van de circa 17.000 boerengezinnen die onder de lage-inkomensgrens zitten en die aankomend jaar die tool gebruiken en hun inkomen verder onder die grens zien zakken? Of denkt de Minister dat daar nog wel een mooie opkoopregeling voor klaarligt? Ik wil heel graag van de Minister horen wat haar boodschap aan deze boerengezinnen is en hoe zij dit kan verantwoorden.

Voorzitter. Ook de ideeën over het bekostigen van veenweidemaatregelen via het GLB zijn niet de goede weg. Klimaatgelden horen ergens anders dekking te vinden. Daar is het GLB echt bij lange na niet genoeg voor. Ik zei het al: het is een duizenddingendoekje. Hoe meer doelen je toevoegt aan een budget dat al niet toereikend is, hoe minder je zult behalen. Is de Minister het met mij eens dat het GLB overvraagd wordt? Kan de Minister garanderen dat het broodgeld dat nu van boeren wordt afgepakt, ook weer op boerenerven terechtkomt? Kan de Minister aangeven hoe zij zich ervoor gaat inspannen dat dan ook iedere boer evenveel kans maakt om dat weer terug te verdienen? Erkent de Minister dat er zelfs binnen Nederland geen sprake is van een gelijk speelveld, zolang niet eens iedere boer aanspraak kan maken op extra geld vanuit agrarisch natuur- en landschapsbeheer, omdat zijn bedrijf niet in het aangewezen gebied valt?

Voorzitter. Ik wil graag horen hoe de Minister gaat waarborgen dat het afgepakte boerenbroodgeld straks alsnog op de boerenerven terechtkomt. Ik maak mij grote zorgen, want duidelijk is dat er boeren zullen zijn die de pijp aan Maarten gaan geven of die zullen moeten afzien van de GLB-gelden door de hoge voorwaarden die daaraan gesteld worden. Anderen zien een belangrijk deel van hun inkomen verdampen. Dat had heel anders kunnen zijn. Als alle partijen hier in de Kamer die zich nu zo inzetten voor het wegkapen van boereninkomensondersteuning om biodiversiteit en klimaatmaatregelen te financieren, zich nou eens net zo hard ervoor hadden ingezet dat boeren deze maatregelen uit de markt hadden kunnen halen, dat er een echt verdienmodel ligt voor boeren in plaats van deze magere sigaar uit eigen doos, een verdienmodel waarbij de boer echt beloond wordt voor het leveren van maatschappelijke diensten, als alle partijen hier zich daarvoor hadden ingespannen de afgelopen jaren, dan waren we heel ver gekomen. Met één groot verschil: mét behoud van onze voedselmakers, onze landschapsbeheerders, de mannen en vrouwen die dag en nacht letterlijk werken aan land. Alleen dan waren we nu duurzaam bezig, maar ik ben bang dat ons voedsel eerst onbetaalbaar moet worden, net als het gas nu, ook zoiets fundamenteels, waarbij we inmiddels afhankelijk zijn van het buitenland. Pas als dat gebeurt – en dat gaat gebeuren! – dan zal de kiezer anders beslissen. Ik hoop voor alle mensen in Nederland dat het kalf dan al niet verdronken is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dat levert een vraag op van de heer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik heb een vraag voor de BoerBurgerBeweging. Een derde van de boeren zit onder de laagste inkomensgrens. Dat is natuurlijk een drama. Is de BoerBurgerBeweging van mening dat je eigenlijk moet kunnen zeggen: dat is ondanks het GLB zoals we dat nu kennen? Daar heeft het GLB dus niet aan geholpen. Wat is het voorstel van de BoerBurgerBeweging voor een daadwerkelijk beter verdienmodel van boeren?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik heb daar vorige week in het debat over de begroting al iets over gezegd. Ik heb bijvoorbeeld gezegd dat er maatschappelijke diensten worden ingekocht, zodat de boer weer ondernemer kan zijn en het gewoon een vraag- en aanbodverhaal wordt in plaats van een subsidieverhaal. Dat is een van de voorstellen die ik heb gedaan. Op dit moment zijn wij aan het werken aan een voorstel waar ook in ons verkiezingsprogramma iets over heeft gestaan. Dat voorstel is gebaseerd op het Duitse Initiative Tierwohl en gaat over het creëren van een supermarktfonds waar supermarkten aan bijdragen. Boeren kunnen daar dan een aantal centen extra per kilogram product uit krijgen als zij extra maatregelen nemen op het gebied van milieu, klimaat, natuur en dierenwelzijn. Wij willen graag dat supermarkten daar medeverantwoordelijk voor worden.

De voorzitter:

Is er nog een vervolgvraag van de heer De Groot? Nee, hij ziet ervan af. Dan is nu het woord aan mevrouw Bromet. Zij spreekt namens GroenLinks. Gaat uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik spreek vandaag ook namens de PvdA. Gisteren ontvingen wij een brief van 214 Provinciale Statenleden – die brief stond vanmorgen ook in de Volkskrant – met een pleidooi om boeren te helpen uit de ratrace van de intensivering te stappen. Zij roepen ons en de Minister op om met een ambitieus plan te komen voor de jaarlijkse 800 miljoen euro Europese gelden. De Statenleden willen net als GroenLinks dat de subsidies uitgegeven worden aan groene doelen.

Voorzitter. Vandaag bespreken we het plan voor de besteding van deze subsidies voor boeren en het ambitieniveau. Het nieuwe Europees landbouwbeleid is wat GroenLinks en de PvdA betreft onvoldoende ambitieus. Het is te weinig om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan en het verhindert niet dat ecosystemen instorten. Dat is niet zomaar iets; het is een substantiële bedreiging voor de mensheid. Bovendien sluit het GLB niet aan bij andere Europese duurzaamheidsambities, zoals de Green Deal en de Van-Boer-tot-Bordstrategie.

Des te belangrijker dus is het debat vandaag over ons Nationaal Strategisch Plan, dat de mogelijkheid biedt om een groenere invulling te geven aan de landbouwsubsidies. Helaas wil Nederland niet strenger zijn dan de minimumeisen van de EU, terwijl de milieuproblemen van Nederland toch veel groter zijn dan in de rest van Europa. Volgens de Europese verordening moeten de eisen die Nederland stelt, leiden tot verbetering van de biodiversiteit of het klimaat. Mijn vraag aan de Minister is: hebben de afgelopen zes jaar GLB geleid tot een verbetering van de biodiversiteit? Wat wordt nou precies het verschil met de nieuwe manier van verdeling van de subsidies? Hoe krijgen wij een beter inzicht in de ecologische effecten van het Nationaal Strategisch Plan? Er gaat wel veel aandacht naar de economische effecten, maar het is niet duidelijk welke programma's en miljoenen ook de ecodoelen dichterbij brengen.

Wageningen University & Research berekende dat 30% uit de pot van inkomenssteun zou moeten worden overgeheveld naar groener plattelandsbeleid, om bijvoorbeeld de veenweide te vernatten, de landbouw te extensiveren of bufferzones rond natuurgebieden te maken. Mijn vraag aan de Minister is: waarom zo zuinigjes met die ambitie? En nota bene op voorspraak van een compromisvoorstel in de coalitie …

De voorzitter:

Ik hoor de vergaderbel gaan en stel voor dat we even een minuut pauzeren om het einde van deze alarmbel af te wachten.

Mevrouw Bromet vervolgt haar betoog.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik was gebleven bij de gebrekkige ambitie in het Nationaal Strategisch Plan die GroenLinks ontwaart en dat er nota bene een voorstel van de coalitie nodig is om de ambities nog iets op te krikken. Meestal zorgt de coalitie voor afzwakking van de ambities van de Minister, maar dit keer zei ze dat ze wil toewerken naar 30% in 2027. Maar het is nu 2021. GroenLinks sluit zich dan ook aan bij 66 Provinciale Statenfracties en 214 Statenleden die, anders dan hun CDA-collega's in de provincie, de oproep doen om meteen bij de aanvang in 2022 al te starten met 30% overheveling. En ja, dat zal ten koste gaan van de boeren die nu steun krijgen vanwege het enkele feit dat ze landbouwgrond bezitten. De Rekenkamer schreef daarover, aanvullend op wat mevrouw Van der Plas net beweert, dat een derde van de landbouwers onder het minimuminkomen zit, maar dat een aanzienlijk deel van de boeren, namelijk twee derde, steun krijgt van de EU, terwijl ze twee keer modaal of meer verdienen. Dat vindt GroenLinks niet uit te leggen. Publiek geld moet naar publieke doelen gaan. Wij vinden dat grote bedrijven relatief veel geld krijgen. We vinden dat de grens tussen grote bedrijven en kleine, die de Minister trekt bij bedrijven met minder dan 60 hectare, die dus meer steun krijgen, te veel ten koste gaat van de kleinere bedrijven en de vergroening. De gemiddelde melkveehouderij in Nederland is 40 hectare. Het lijkt ons dus ook veel logischer om de grens daar te trekken. Bedrijven boven de 40 hectare krijgen minder steun en kleinere bedrijven meer.

Voorzitter. Het is ook wel goed om even over de grens te kijken naar Duitsland, dat ons groen lijkt in te halen. Het biologisch areaal is daar 10% en moet volgens Europese afspraken groeien naar 30%. Nederland zit op 3% en loopt dus fors achter. Nederland moet nog heel wat uit de kast halen om die 30% te halen. Hoe gaat het Nationaal Strategisch Plan daaraan bijdragen, vraag ik aan de Minister.

In Duitsland wordt nu ook al voorgesorteerd op de periode na 2027, de periode na deze subsidieronde. De directe inkomenssteun zal dan zijn verdwenen in Duitsland. Mijn vraag aan de Minister is: wordt het niet eens tijd dat ook Nederland wat verder vooruitkijkt dan de looptijd van de subsidietermijn? Gaan wij ook toewerken naar afschaffing van de directe inkomenssteun na 2027, net als Duitsland? Verder gaat Duitsland glyfosaat in 2023 verbieden. Blijft de Minister volhouden dat dat in Nederland niet kan?

Tot slot, voorzitter. De schaapsherder…

De voorzitter:

Een moment, mevrouw Bromet. Er is een vraag van de heer Van Campen. Gaat uw gang.

De heer Van Campen (VVD):

De uitspraak van mevrouw Bromet over de melkveehouderij en die 40 hectare bleef even bij mij hangen. Want wellicht geldt dat voor de melkveehouderij. We weten uit onderzoeken dat de melkveehouderij relatief een van de meer kapitaalkrachtige onderdelen is van de agrarische sector. Maar ik zou mevrouw Bromet willen vragen hoe zij dan aankijkt tegen de akkerbouw. We zien dat akkerbouw juist een van de minder kapitaalkrachtige delen van de agrarische sector is. Mevrouw Van der Plas gaf ook al aan dat een gemiddeld akkerbouwbedrijf 60 tot 120 hectare telt. Hoe landt de impact van het voorstel van GroenLinks dan bij de akkerbouw, waar de marges al zo klein zijn?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De akkerbouw is natuurlijk al jaren en jaren gewend om gewoon geld te krijgen voor de hectares die de ondernemers daar hebben. Ik vind het eerlijk gezegd in deze hele discussie best armoedig dat de voedselproductie afhankelijk is van subsidies. Ik neem aan dat we het daar allemaal over eens zijn. Ik vind het treurig dat een bedrijf dat grond heeft en voedsel produceert niet zo veel verdient dat het zichzelf kan bedruipen. Wel denk ik dat er hele goede manieren zijn om de akkerbouw te laten profiteren van landbouwbeleid, maar daar zal het moeten gaan over uitdagingen die we hebben, bijvoorbeeld bij de eiwittransitie. Er zijn voorstellen gekomen vanuit de akkerbouw om ook die eiwittransitie onder de steunmaatregelen te laten vallen. Dat is bij uitstek een idee dat GroenLinks ook ondersteunt. Dus gewoon steun krijgen omdat je landbouwgrond hebt, is niet aan de orde voor GroenLinks. Wij willen daar gewoon vanaf, net als Duitsland.

De voorzitter:

De heer Van Campen heeft een vervolgvraag.

De heer Van Campen (VVD):

Dat is nou precies het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid dat voorligt, met conditionaliteiten in de eerste pijler en met voorstellen voor de ecoregelingen in de tweede pijler. Ik heb ook de voorstellen vanuit de akkerbouw gezien. Ik deel met mevrouw Bromet dat ik die interessant vind. Hoe kunnen we ook het verdienmodel voor de akkerbouw verbeteren? Geld kun je echter maar één keer uitgeven. Ik zou dus nogmaals het volgende aan mevrouw Bromet willen vragen. Als je gaat draaien aan de hectareknop, dan heb je misschien in de richting van middelgrote melkveehouders een vriendelijk gebaar, maar dan raak je daarmee ook direct het gemiddelde akkerbouwbedrijf in de wiek. Daarover hoor ik van mevrouw Bromet eigenlijk geen voorstellen. Nogmaals, geld kun je maar één keer uitgeven.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik wil allereerst een misverstand wegnemen. Was het maar zo dat het landbouwbeleid zoals het nu voorligt helemaal ingezet zou worden voor vergroening, extra inspanning voor de natuur en de klimaatopgave die we hebben. GroenLinks vindt dat dat veel te weinig gebeurt. Die tweede pijler is natuurlijk maar een deel van het verhaal. Aan de andere kant hebben we gezien dat de schaalvergroting de afgelopen tientallen jaren opgerukt is. Elke boer aan wie ik vraag of hij voor 500 koeien of voor 100 koeien kiest als hij er hetzelfde inkomen mee verdient, zegt: ik kies voor 100 koeien. Niemand vindt schaalvergroting een doel op zich. Het is alleen een manier geworden om een behoorlijk inkomen te blijven verdienen. Ik pleit er dus voor om die kleine bedrijven, die gezinsbedrijven, te laten profiteren van deze landbouwsubsidies. Laten we de akkerbouwers die gewend zijn aan de vaste bedragen die ze ontvangen voor de grond, waarvan twee derde dus meer dan twee keer modaal krijgt... Laten we de bedrijven steunen die onder de armoedegrens zitten, maar laten we niet de bedrijven die het gewoon goed hebben met publiek geld financieren.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik hoor mevrouw Bromet zeggen: publiek geld moet een publiek doel dienen. Maar vindt mevrouw Bromet dan niet dat voedsel maken een publiek doel is?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

In de geschiedenis van het Europees landbouwbeleid en na de Tweede Wereldoorlog is dat inderdaad wel het doel geweest. Maar we zitten nu in een totaal andere situatie. We zitten in een situatie waarin de samenleving meer lijdt onder overgewicht dan onder honger, waarin de natuur zwaar te lijden heeft onder de intensivering van de landbouw, en waarin de kosten om dat weer op te ruimen allemaal terechtkomen op de schouders van de inwoners van de Europese Unie, wij, de belastingbetalers. Die moeten straks betalen, als het kabinet met een enorm fonds komt om de stikstofpuinhoop op te lossen. Het publiek moet betalen voor de schade die aangericht is door de druk die er altijd is geweest op boeren om verder te intensiveren. Dat is een doodlopende weg voor GroenLinks.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ten eerste komt overgewicht niet doordat er zoveel voedsel beschikbaar is, maar doordat mensen slecht eten en te weinig bewegen. Dat argument gaat dus niet op. Maar laten we het over die subsidies hebben. Ik weet dat GroenLinks een supergrote voorstander is van cultuursubsidies en dergelijke. Als je zegt dat mensen die hun broek niet kunnen ophouden, geen subsidie moeten krijgen, gaat GroenLinks dan ook pleiten voor het afschaffen van allerlei andere subsidies? Dan moet iedereen maar gewoon z'n eigen broek ophouden. We schaffen gewoon alle subsidies af.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Nee hoor. GroenLinks bepleit ook helemaal niet om vandaag de landbouwsubsidies af te schaffen. We willen ze alleen anders inzetten.

De heer Boswijk (CDA):

Allereerst is het een terecht punt van mevrouw Van der Plas dat voedsel ook een publiek doel is. Ik hoor mevrouw Bromet net zeggen: we willen als GroenLinks in één keer die stap naar 30% maken. Vreest zij dan niet dat voor heel veel boeren die stap veel groot is om in één keer te maken, met als gevolg dat heel veel boeren niet mee gaan doen aan het GLB? Dan gaan ze er financieel op achteruit, maar dan worden biodiversiteitsdoelen enzovoorts ook helemaal niet meer gehaald. Daar hebben we namelijk uiteindelijk weer diezelfde boeren voor nodig.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Het GLB is natuurlijk maar één puzzelstukje in de hele discussie over waar het met de landbouw naartoe moet. De landbouw staat voor hele grote veranderingen, waarin het GLB een hulpmiddel zal moeten zijn om boeren te helpen te bewegen in een richting waarin er veel meer plek is voor natuur en waarin er ook klimaatmaatregelen worden genomen. Dat is onontkoombaar. Er zullen inderdaad ook boeren slachtoffer worden van deze transitie. Daar wil ik duidelijk over zijn. Maar GroenLinks vindt dat de boeren die nu vooroplopen, die hebben zien aankomen dat deze veranderingen eraan komen, ook in het GLB, beloond moeten worden voor hun inspanningen. En de boeren die niet willen of op de rem staan, kunnen twee dingen doen: meedoen in de vaart der volkeren of er gewoon mee stoppen. Dat zijn dan namelijk bedrijven geworden die kennelijk niet meer rendabel zijn.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Ik vind dit toch wel heel erg maakbaarheidsdenken. Het is vaak ook geen keuze om niet mee te doen. Vaak kunnen ze het niet. Daarom is het volgens mij juist belangrijk om het geleidelijk te doen, zodat iedereen die graag wil, ook mee kan. Ik ben het ermee eens dat het ophoudt voor de mensen die niet willen, maar het gros wil gewoon heel graag.

Mevrouw Bromet zei net ook dat we de inkomenssteun sowieso niet aan boeren moeten geven die goed in de slappe was zitten, want waarom zouden we daar publiek geld aan geven? Maar hoe kijkt zij er dan naar dat bijvoorbeeld terreinbeherende organisaties ook gebruikmaken van het GLB? Die zitten namelijk over het algemeen slapper in de was dan veruit de meeste agrariërs. Zegt zij dan ook dat natuurorganisaties per definitie moeten worden uitgesloten?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Wij zijn voor gelijke monniken, gelijke kappen. Als wij zeggen dat wij vinden dat bepaalde vormen van landbouw die niet bijdragen aan de publieke doelen, minder steun moeten krijgen, dan vinden we dat dat geldt voor iedereen, of dat nou een boer, de Koning of een terreinbeherende organisatie is. Wij maken geen onderscheid in de regelingen tussen de ene en de andere persoon. Wij willen regelingen die gaan over het dichterbij brengen van de doelen die wij als samenleving stellen. Daar is publiek geld voor. Op de vrije markt kan iedereen doen wat hij wil, maar als er geld van burgers ingezet wordt, dan zijn daar regelingen voor. Daar kan iedereen aan meedoen die ervoor in aanmerking komt. Daarbij maken we geen onderscheid tussen boeren of terreinbeherende organisaties.

De voorzitter:

Mevrouw Bromet vervolgt haar betoog.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik was gebleven bij mijn slot. Dat gaat over de schaapsherders, want die lijken in Nederland aan hun lot te worden overgelaten. De schaapsherders vormen wat betreft GroenLinks een hele mooie mengvorm tussen landbouw en natuurbeheer, maar zij krijgen in het nieuwe GLB helemaal niets meer. Dat komt eigenlijk door een foute beleidskeuze van Nederland, dat een graasdierpremie heeft opgetuigd. Daarvoor heeft de EU Nederland op de vingers getikt met een gigantische boete. Een alternatief voor de premie lijkt de Minister niet gevonden te hebben. De schaapsherders staan daardoor met lege handen. In dit laatste debat voor de kerst wil ik de Minister dan ook vragen: wat gaat zij voor de herders doen? Of laat zij ze in de kou staan?

De voorzitter:

Kijk, dat is een warme vraag. Het woord is aan mevrouw Koekkoek. Zij spreekt namens Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Het werd net al gezegd: het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid is niet ambitieus genoeg. Daar kunnen we helaas op dit moment niet meer zo veel aan doen. Nu hebben we met het Nationaal Strategisch Plan de kans om gaten op te vangen, want het NSP bepaalt hoe we tot 2027 de landbouw in Nederland kunnen ontwikkelen via de gerichte inzet van publiek geld. Volt vindt het van cruciaal belang dat de gevolgen van de EU-regelgeving in wording nu al in de uitwerking van het NSP worden meegenomen. We weten namelijk dat die uiteindelijk directe invloed gaan hebben op het NSP. We weten ook dat boeren zekerheid en voorspelbaarheid nodig hebben om hun boerenbedrijf te kunnen runnen en om de omslag te kunnen maken in de transitie naar een duurzame landbouw.

Voorzitter. Als we verder kijken dan het GLB en we alle Europese en Nederlandse plannen naast elkaar leggen, dan zien we een groene toekomst. Binnen de Europese Unie zal een duurzaam voedselsysteem ontstaan, waarin zowel de voedselzekerheid als een gezonde planeet worden gewaarborgd. Het zijn allemaal mooie vooruitzichten voor een schone leefomgeving, maar het meenemen van de sector en samenleving in deze transitie vraagt om een balans en om een aantal moeilijke keuzes. Nederland loopt op dit moment nog niet voorop in de landbouwtransitie. We hebben stikstofproblemen die we te lang hebben laten liggen. We hebben boeren die proberen rond te komen in een markt met verkeerde verdienmodellen. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur stelde in de Nieuwe Oogst van afgelopen weekend een hele belangrijke voorwaarde waaraan voldaan moet worden om boeren ondernemersperspectief te bieden: duidelijkheid over de eisen die op de korte en de lange termijn aan hun bedrijven worden gesteld.

Voorzitter. Mijn belangrijkste vraag rondom deze Europese wetgeving in de maak gaat over de landgebruikverordening, LULUCF genaamd. Dat is een verordening waarin de biodiversiteitsstrategie verder wordt uitgewerkt. Met deze strategie wil men het verlies aan biodiversiteit aanpakken door de uitbreiding van de beschermde natuur en het herstellen van de bestaande natuur. Daar zien wij waarschijnlijk allemaal het nut en de noodzaak van in.

Dan de samenhang met de landbouwgebruikverordening. Het doel hiervan is om natuurlijke CO2-opslag in de EU uit te breiden en te herstellen. Nederland heeft hiervoor de ambitie aangedragen om in 2030 4,5 megaton CO2 op te slaan in de LULUCF-sector, oftewel in de bossen en de landbouw. In de verordening staat verder dat de LULUCF-sector in 2035 klimaatneutraal moet zijn. In het Nederlands Klimaatakkoord wordt uitgegaan van een reductie van 3,5 megaton in 2030. Mijn vraag aan de Minister is: op hoeveel megaton stuurt het NSP? Gaan we met het NSP de LULUCF-doelen halen of weten we nu al dat gedurende dit NSP aanvullende eisen aan boeren en beheerorganisaties gesteld moeten worden om de doelen te kunnen halen?

Voorzitter. In de Van-Boer-tot-Bordstrategie wordt een duurzaam voedselsysteem uitgewerkt door te streven naar een vermindering van chemische pesticiden, het terugdringen van nutriëntenverlies in de bodem en meer biologische landbouw. Onder de Van-Boer-tot-Bordstrategie staat de doelstelling: ten minste 25% van de landbouwgrond moet in 2030 gebruikt worden voor biologische landbouw. Volt is voorstander van meer biologische landbouw. Welke doelen stelt de Minister zelf voor dit onderdeel van de sector? Zou het geen goed plan zijn als Nederland in kaart gaat brengen wat precies de vraagstukken zijn voor Nederlandse boeren die willen omschakelen naar extensieve of biologische landbouw? Het lijkt mij een kans, want de Europese Commissie heeft alleen al dit jaar 49 miljoen uitgetrokken voor de promotie van biologische producten. We moeten eerlijk zijn: voor veel consumenten is de hogere prijs voor biologisch voedsel een drempel en een heikel punt. De Europese Commissie stelt daarom voor dat landen bijvoorbeeld de btw op deze producten kunnen verlagen. Dit gaat wat breder dan specifiek het departement van Landbouw, maar ik stel toch de vraag: welke stappen gaat Nederland zetten om ook hierbij de juiste richting in te gaan?

De voorzitter:

Dit leidt nog tot een vraag van de heer Boswijk. Het is zijn tweede interruptie. Gaat uw gang.

De heer Boswijk (CDA):

Ik ga geen waardeoordeel geven over gangbaar of biologisch, want ik heb ze allebei even lief. Maar wat vindt mevrouw Koekkoek ervan dat er bijvoorbeeld in Frankrijk heel veel biologische boeren heel actief bezig zijn, maar dat ze hun melk gewoon niet meer kwijt kunnen? De consument wil namelijk uiteindelijk niet voor die melk betalen. Die melk wordt nu dus gedumpt. Wat vindt mevrouw Koekkoek daarvan?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dat is een goede vraag en dat is eigenlijk ook precies mijn punt. Als we nu niet inzetten op een verandering van de gehele markt, blijf je inderdaad het probleem houden dat er voor consumenten een drempel is om biologische producten te kopen omdat ze duurder zijn; dat zei ik letterlijk. Maar het draadje om aan te trekken daarbij is niet dat we moeten gaan zeggen: we gaan de biologische landbouw minder steunen of de inkomenssteun handhaven die we nu hebben. Nee, wij willen met z'n allen naar die groene transitie. Dan moet je dus aan de kant van het inkomen én aan de kant van de consument gaan werken om naar die biologische landbouw toe te kunnen.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Je ziet vaak dat de definitie van biologisch toch wel verschillend is in Europa. De gangbare boeren in Nederland zijn in een buitenlandse context soms al biologisch. Wat vindt Volt daarvan?

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Daar ben ik het mee eens. Het is, denk ik, ook niet zo gek. We hebben vorige week tijdens het debat over de begroting natuurlijk ook gesproken over de verschillen tussen landen. Duitsland is bijvoorbeeld niet vergelijkbaar met Nederland. Dat zijn zaken waar wij tegenaan lopen. Ik denk dat het daarin belangrijk is dat je als lidstaat altijd datgene doet wat je kunt doen. Waarom? Omdat je de richting moet aangeven, en moet aangeven waar je naartoe wilt. Dat betekent dus niet dat alle lidstaten hetzelfde kunnen gaan doen, maar het betekent wel dat als Nederland meer stappen zet, we daarbij oog moeten hebben voor het gelijke speelveld. Daar hebben we vorige week ook vragen over gesteld. Maar we moeten dus niet naar een soort gemiddelde definitie, of een situatie waarbij een Nederlandse boer minder stappen hoeft te zetten dan een Duitse boer. Datzelfde zie je bijvoorbeeld ook in de energietransitie. Vergroenen betekent niet voor ieder land hetzelfde. Daar zullen we tegenaan blijven lopen.

De voorzitter:

Mevrouw Koekkoek vervolgt haar betoog. Gaat uw gang.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Tot slot wil ik ingaan op de LULUCF-verordening. In deze verordening staat ook dat de LULUCF-sector in 2035 klimaatneutraal moet zijn. Ik twijfel of ik dat nou al gezegd had, maar ik wil het nog even extra benadrukken. Over de biologische landbouw heb ik het ook al gehad.

Gaat het NSP echt zorgen voor een eerlijk verdienmodel voor de boeren, zodat zij hun bedrijven ook aan de transitie kunnen aanpassen? In het NSP wordt namelijk aangegeven dat boeren nu gemiddeld 40% minder verdienen dan er in andere sectoren wordt verdiend. Er vindt met het nieuwe GLB, ook met ecoregelingen en overheveling, gemiddeld een inkomensdaling plaats in deze sector. De basisinkomenssteun blijft in het NSP vooral aanwezig, maar wordt wel afgebouwd. De onderhandelingspositie van de boeren in de keten zelf is niet sterk, of zelfs zwak. Als we deze transitie willen doormaken, moeten we dit erkennen. Mijn vraag is daarbij: welke stappen neemt de Minister nu, ook naast het NSP, om de prijzen voor landbouwproducten gelijk te trekken met de kosten?

Extensivering van een boerenbedrijf vraagt ook om meer grond. Er wordt aangegeven dat overnames binnen de boerensector lastig zijn door de grote vermogens binnen de bedrijven. De combinatie van hoge grondstofprijzen en relatief hoge kosten voor arbeid tegen lage inkomsten zorgen voor problemen bij de extensivering van bedrijven. Ik heb in het NSP geen oplossing gelezen voor dit probleem, dus mijn vraag aan de Minister is: hoe gaan we boeren ondersteunen bij de extensivering van hun bedrijf? En hoe zorgen we ervoor dat de doelen van het NSP hierin niet contraproductief werken?

Voorzitter, tot slot. Daarnaast wordt in het NSP gesteld dat boeren via kennis en innovatiefondsen een betere marktpositie krijgen. Wat is de onderbouwing voor deze claim, is mijn vraag hierbij. Ik wil de Minister dan ook vragen: hoe gaat Nederland in gesprek blijven met de sector nadat het NSP is ingediend bij de Europese Commissie? Wat gaat er gebeuren met het landbouwakkoord? Hoe gaat dit in de toekomst doorgang vinden en hoe kunnen we dit gebruiken in de langetermijnperspectieven?

Tot slot wil ik meegeven dat Volt pal achter deze transitie staat, maar we moeten het samen doen. Dat betekent de pijnpunten herkennen, anticiperen en dan bouwen aan een goede toekomst voor de landbouw in Europa.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u zeer voor uw inbreng. Dan is het woord aan de heer Boswijk. Hij spreekt namens het christenDemocratisch Appèl. Gaat uw gang.

De heer Boswijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik spreek namens …

De voorzitter:

Ik begrijp dat u even moet wennen aan de volledige naam.

De heer Boswijk (CDA):

Nee, nee, helemaal niet. Vooral het «christen» vind ik mooi, want ik mag ook spreken namens de ChristenUnie.

Voorzitter. Bij het debat van 11 november over het GLB/NSP hebben het CDA en de ChristenUnie als randvoorwaarde bij de overheveling van pijler 1 naar pijler 2 gepleit voor een stapsgewijze verhoging van de overheveling, waarbij elk jaar wordt gemonitord wat de economische effecten zijn. Daarbij waren onze voorwaarden dat deze middelen maximaal moeten bijdragen aan het verdienmodel van de boer, en dat de sociaaleconomische gevolgen en ook de ecologische effecten van het NSP jaarlijks moeten worden gemonitord.

Laat ik beginnen met de eerste voorwaarde. Maximaal bijdragen aan het verdienmodel van de boer betekent wat ons betreft dat de middelen uit pijler 2 maximaal op het boerenerf terechtkomen. Het geld moet terechtkomen bij actieve agrariërs en agrarische activiteiten, en dus niet blijven hangen bij allerlei adviesbureaus. Vanuit dat oogpunt heb ik al eerder gepleit voor het uitbreiden van het agrarischnatuurbeheerareaal en voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer. Op die manier kunnen meer boeren daadwerkelijk gebruik maken van de middelen uit de tweede pijler en krijgen ze zekerheid op de lange termijn over de beloning die zij ontvangen voor de maatschappelijke diensten die ze leveren. Graag hoor ik van de Minister hoe zij hieraan concreet invulling zal geven en hoe ze ervoor gaat zorgen dat de middelen uit de tweede pijler maximaal bijdragen aan het verdienvermogen van de boer.

Voorzitter. Ook de jaarlijkse monitoring van de sociaaleconomische gevolgen van de stapsgewijze overheveling is voor ons van groot belang. Maar alleen monitoren is niet genoeg. Wat het CDA betreft moet ook van tevoren duidelijk zijn op welke momenten de Minister ingrijpt als deze monitoring laat zien dat de negatieve sociaaleconomische gevolgen van een hoger percentage overheveling te groot zijn voor onze boeren, of als duidelijk wordt dat de verwachte ecologische gevolgen tegenvallen. Kan de Minister aangeven hoe zij dat ziet? Op welk moment zouden de resultaten uit de monitoring wat haar betreft aanleiding zijn om in te grijpen? En hoe gaat zij de Kamer bij deze besluiten betrekken?

Voorzitter. De boeren willen zelf ook hun inkomsten uit de markt halen; laat dat helder zijn. Het is echter hoog tijd dat de boer niet meer zelf een verdienmodel is van de hele keten, maar zelf een duurzaam verdienmodel heeft. Een aantal weken geleden verscheen, na een motie van mijn voorganger, de heer Geurts, het advies van Ferd Crone. Mijn vraag aan de Minister is de volgende. Ik heb die vraag ook gesteld bij de begroting, maar ik kwam erachter dat ik daar helemaal geen antwoord op had gehad. Wat gaat de Minister doen om de positie van de boeren in de keten te verstevigen? Welke consequenties verbindt zij hieraan naar aanleiding van het advies van de heer Crone?

Voorzitter. Gisteravond sprak ik nog met een aantal akkerbouwers naar aanleiding van de WUR-studie over economische effecten, die toch wel erg negatief uitvalt voor akkerbouwers. Voordat we met allerlei oplossingen komen, gaf een van de akkerbouwers een interessante gedachte mee. Ik citeer: «Ik geloof overigens niet in het subsidiëren van allerlei niet-rendabele teelten voor de eiwittransitie. Subsidie weg, gewas weg. Zonde van het geld. Dus liever een investeringsregeling op apparatuur die ingezet kan worden voor het verduurzamen.» Ik overweeg hierover een motie, maar ik ben vooral benieuwd naar de reactie van de Minister hierop.

Voorzitter. Dan nog een …

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

U had dit onderdeel afgerond?

De heer Boswijk (CDA):

Ja, zeker.

De voorzitter:

Dan geef ik mevrouw Bromet graag de gelegenheid om een vraag te stellen. Gaat uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Hoe kijkt het CDA aan tegen het voornemen van de Duitse regering om de hectarepremie helemaal af te schaffen na 2028? Is het voorstel dat de heer Boswijk nu doet voor een investeringspremie om bepaalde teelten aantrekkelijker te maken, een oplossing voor het vergezicht waarin de inkomenssteun op basis van de grond die je hebt op termijn zal verdwijnen?

De heer Boswijk (CDA):

Een stip ver op de horizon zou natuurlijk het ideaalplaatje zijn dat wij het inkomen van de boeren niet meer hoeven te ondersteunen en dat de hectarepremie er inderdaad af gaat. De realiteit is echter dat het verdienmodel van veel boeren gewoon niet goed is; dat stelde mevrouw Van der Plas al een aantal keren. Ik geloof niet dat de wereld maakbaar is en dat we dit met één motie in één keer kunnen regelen, maar ik geloof wel in een transitie waarbij de maatschappelijke rol van de boer gaat veranderen, waardoor hij veel beter wordt beloond en gewaardeerd. Dat uit zich ook in keiharde euro's. Als het moment daar is dat uiteindelijk alles door de markt wordt betaald … Ik ben een hoopvol, optimistisch mens, maar ik verwacht niet dat we op korte termijn of relatief korte termijn de hele inkomenssteun kunnen gaan afbouwen. Ik geloof echt dat dat stapsgewijs moet gaan. Dat zal met drie stappen naar voor en twee naar achter gaan.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik ben het met het CDA eens dat inkomenssteun uiteindelijk niet nodig zou moeten zijn in een florerende sector. Het lijkt me ook handig om daar plannen voor te maken. Dat gaat verder dan het plan zoals het nu voor ons ligt, maar we hebben daar dan weer zes jaar de tijd voor. Het CDA doet een voorzet om ook akkerbouwbedrijven klaar te maken voor die toekomst middels investeringen in apparatuur voor de eiwittransitie. Ik trek graag samen op met het CDA om daarin samen te werken.

De heer Boswijk (CDA):

Ik denk dat het belangrijk is om ons te realiseren dat we met het GLB de uitdagingen voor de boer op economisch gebied en op het gebied van ecologie niet gaan realiseren. Daar moet echt veel meer geld bij komen. Daar is de opgave veel te groot voor. Dat kunnen we niet alleen financieel doen. We zullen als overheid de boer ook veel beter moeten helpen en beschermen, en de boer – het is een beetje een lelijk woord – in zijn kracht moet zetten ten opzichte van de rest van de keten, die vaak wel goed aan de boer verdient. Ik heb niet de illusie dat we dat met het GLB gaan oplossen. Daar moet echt een veel grotere, ambitieuze aanpak voor komen, waar ik in de adviezen van het CDA ook al voor heb gepleit.

De voorzitter:

De heer Boswijk vervolgt zijn betoog.

De heer Boswijk (CDA):

Voorzitter. Dan een totaal andere vraag, over het scheurverbod in Vogelrichtlijngebieden, in Natura 2000-gebieden. Dit zijn bij uitstek agrarische gebieden met meer dan 95% grasland. Waarom wordt er in het NSP geen uitzondering gemaakt op het scheurverbod voor deze gebieden? Deze graslanden worden één keer in de tien à vijftien jaar een keer geploegd om onderhoud te plegen aan het landschap. Dit doen ze om de grasmat in goede staat te brengen om zo minder afhankelijk te zijn van eiwitten van buiten het boerenerf. Omdat het in een korte periode gebeurt en er daarna weer wordt ingezaaid, is de CO2-uitstoot beperkt en blijft het gewoon grasland. Vanuit de kringloopgedachte om zo veel mogelijk eiwitten van eigen land te halen, is het onderhoud aan je grasmat essentieel. Met een scheurverbod zet het NSP de agrariërs op achterstand. Graag een reactie van de Minister hierop.

Voorzitter. Dan nog een punt dat niet direct te maken heeft met het NSP, maar wel met derogatie. Vorige week kreeg ik te horen dat bij meerdere agrariërs, meer dan een jaar nadat een derogatievergunning voor 2020 aan hen was verleend, ineens een voornemen tot intrekking van hun derogatievergunning op de deurmat landde, omdat deze bedrijven de aanvullende gegevens over 2019 niet hadden aangeleverd bij de RVO. Vooral de manier waarop dit is gebeurd, wekte bij mij veel verwondering. De bedrijven in kwestie hebben namelijk allemaal in 2020 voor het eerst een derogatievergunning aangevraagd, maar ontvingen nooit een uitnodiging van de RVO om aanvullende gegevens aan te leveren over 2019. De bedrijven waren zich er daarom überhaupt niet van bewust dat ze aanvullende gegevens hadden moeten aanleveren en zijn, voordat de RVO besloot de derogatievergunning in te willen trekken, er nooit op gewezen of in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. U snapt dat dit voor heel veel onrust zorgt. Het besluit om de derogatievergunningen in te trekken op het moment dat het betreffende jaar al ruim achter ons ligt, heeft voor deze bedrijven hele grote gevolgen. Erop anticiperen is volledig onmogelijk. De te verwachten gevolgen voor deze bedrijven kunnen oplopen tot bijna € 40.000. Wat mij betreft is de menselijke maat hierbij redelijk zoekgeraakt. Hoe ziet de Minister dit? Is zij bekend met deze zaken? Kunnen wij daar nog wat in betekenen?

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Het woord is aan de heer Van Campen. Hij spreekt namens de partij voor de vrijheid en democratie.

De heer Van Campen (VVD):

De Vólkspartij voor Vrijheid en Democratie.

De voorzitter:

Ja, dat «volks» liet ik er even af. De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.

De heer Van Campen (VVD):

Dat klinkt toch een stuk prettiger!

De voorzitter:

Het is niet aan mij om de naam te veranderen.

De heer Van Campen (VVD):

Nee, dat waren we inderdaad niet van plan, voorzitter.

«In gesprekken met boeren en hun families merk je momenteel dat zij hun adem inhouden voor wat er de komende jaren op de sector afkomt.» Met die woorden begon ik vorige week mijn tweede termijn tijdens de begrotingsbehandeling. Op het gebied van klimaat, milieu, biodiversiteit en dierenwelzijn zijn de opgaven die op de landbouw afkomen, groot. De VVD steunt de richting waarmee we met de Europese landbouwsubsidies toewerken naar meer vergroening en inzet op al die grote opgaven. Wel hanteren we daarbij drie belangrijke uitgangspunten. We doen dit stapsgewijs op een manier die werkbaar is voor boeren. We houden ieder jaar scherp de vinger aan de pols om te monitoren wat de effecten hiervan zijn op de portemonnee van de boer. Europees landbouwgeld moet maximaal terechtkomen op het boerenerf.

We zijn blij dat deze uitgangspunten in het concept-NSP zijn beland. Toch maken we ons zorgen over geluiden die we van boeren horen over de effecten van de overheveling op bedrijfsniveau. Deze zorgen worden ondersteund door de WUR-studie waarin de inkomenseffecten hiervan worden beschreven. Onze fractie begrijpt dat de tijd waarin GLB-geld alleen bedoeld was als inkomensondersteuning, echt wel achter ons ligt. Dat betekent niet dat je de omslag van de een op de andere dag kunt maken. In het nieuwe GLB worden boeren in beide pijlers meer gestimuleerd om bij te dragen aan de omgeving. Het behalen van klimaat-, milieu en natuurdoelen vraagt niet alleen iets van boeren en zeker niet alleen van de boerenportemonnee. We horen graag hoe de Minister hiertegen aankijkt.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Bromet. Dat is de tweede.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Richt de VVD zich op de koplopers in de landbouw of op de hekkensluiters? Met andere woorden, wacht de VVD tot de laatste boer mee wil doen of zegt ze: op een gegeven moment is het over en uit en moeten we de nieuwe tijd in?

De heer Van Campen (VVD):

De zorgen die je hoort over de plannen die voorliggen, laten zien dat je ergens moet beginnen. Het is echt niet zo dat we wachten totdat de laatste sceptische krachten om zijn. Daarvoor zijn de zorgen over de voorstellen die op tafel liggen, echt te groot. Onze fractie begrijpt dat je ergens moet beginnen. Je moet ergens beginnen om toe te werken naar een situatie, een landbouweconomie, een landbouwsector, die de waarde van de producten, de waarde van het voedsel, uit de markt kan halen. Maar doe dat niet van de een op de andere dag, waardoor je de boer direct in zijn portemonnee raakt. Doe dat stapsgewijs. Doe dat geleidelijk. We zien dat deze stapsgewijze overheveling, die GroenLinks misschien veel te beperkt en voorzichtig vindt, al leidt tot ongelofelijk veel zorgen over het verdienvermogen en het inkomen van de boer. Wij denken wel dat het een stap is die toewerkt naar een eerlijke en marktconforme prijs voor voedsel.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van mevrouw Bromet. Gaat uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik kan geen enkele voorgenomen verandering in de landbouw bedenken waarbij boeren niet op hun achterste benen gingen staan en ze het niet wilden houden zoals het was. Voor de heer Van Campen begint het nu misschien met een nieuw strategisch plan, maar dit landbouwbeleid loopt al vele tientallen jaren. En de vragen die eronder liggen en die we vandaag bespreken, lopen ook al tientallen jaren. Ik zou de heer Van Campen eigenlijk willen oproepen om dit niet als een eerste startpunt te zien, maar in een lange traditie waarin boeren al heel lang weten dat er wat moet gaan veranderen. Als we zo langzaam blijven veranderen, gaan we er nooit komen.

De heer Van Campen (VVD):

Het is echt complete onzin dat het voorstel dat op tafel ligt, het nieuwe GLB en het NSP, alles bij het oude laat. Dat is gewoon niet waar. Ik heb in mijn interruptie met mevrouw Bromet al aangegeven dat er voor de boer ook voorwaarden worden gesteld aan eerstepijlermiddelen en dat je van goeden huize moet komen, wil je daar aanspraak op maken. Het is helemaal niet zo dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid dat op tafel ligt, alles bij het oude laat. Het is helemaal niet zo dat het NSP, dat hier op tafel ligt, alles bij het oude laat. Hier worden stappen gezet in de richting van een transitie van de landbouw die bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarover zijn er veel zorgen en daarvoor vraagt onze fractie aandacht bij de Minister.

De voorzitter:

De heer Van Campen vervolgt zijn betoog.

De heer Van Campen (VVD):

We vragen de Minister hoe zij de kansen inschat voor compensatie van wegvallende budgetten. Kan zij aangeven hoe de gesprekken hierover met de provincies en de waterschappen gaan? Want agrarisch natuur- en landschapsbeheer is immers ook in het belang van deze overheden. Gaan zij hier dan ook een passende vergoeding tegenover stellen? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Het GLB is ooit in het leven geroepen om de voedselzekerheid en voedselbetaalbaarheid veilig te stellen. Sinds de jaren zestig heeft dit beleid vele gedaanten gekend: van boterbergen, melkplassen en wijnzeeën – hoewel het culinair best aantrekkelijk klinkt – gingen we naar beloning voor maatschappelijke diensten en compensatie voor extra inspanningen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat voedselzekerheid en voedselbetaalbaarheid niet langer belangrijk zijn. Sterker nog, wij geloven dat een goed verdienmodel alleen een realistische kans heeft wanneer een eerlijke prijs voor voedsel wordt betaald. Als liberaal zou ik kunnen redeneren dat subsidies daarvoor alleen maar prijsverstorend werken. Idealiter zou een voorzichtige, stapsgewijze afname van indirecte productiesubsidies moeten leiden tot een eerlijke prijs voor de boer. In de verschillende stukken die de agrarische sector ons heeft doen toekomen, ziet deze dat zelf ook als de gedroomde uitkomst. Maar hoe realistisch is dat zonder prijs- en marktbeleid, zo vragen wij de Minister. Is het inderdaad waar dat de verwerkende industrie, waaraan de boer zijn voedsel verkoopt, de Europese landbouwsubsidies afroomt op de prijs die zij betaalt aan de boer? Is de Minister bereid om ook deze ontwikkeling mee te nemen in de jaarlijkse monitoring, die de Kamer per motie heeft gevraagd? En hoe ziet de Minister die monitoring eigenlijk? Kan die ook leiden tot bijstelling van het NSP gedurende de GLB-periode? De VVD zou daar voorstander van zijn.

Voorzitter. Vorige week voerde deze commissie een gesprek met de akkerbouwsector. Daarin vroegen ze om gelijke kansen om toeslagen te vergroten met geld uit de ecoregelingen. Met een overheveling van de hectarepremie, waarvan de akkerbouw logischerwijs nou eenmaal meer heeft dan bijvoorbeeld de melkveehouderij, naar de tweede pijler is het geen hogere wiskunde dat in dit deel van de sector de overheveling harder aankomt. Welke kansen ziet de Minister om ecoregelingen voor de akkerbouw uit te breiden, met bijvoorbeeld niet-kerende grondbewerking of niet ploegen, precisiebemesting of -bespuiting, de inzet van laagrisicomiddelen of andere vormen van bodembeheer? Een andere mogelijkheid is een uitbreiding van het areaal agrarisch natuur- en landbouwbeheer. We horen graag hoe de Minister dit ziet.

Dan een punt waar de Staatkundig Gereformeerde Partij in het verleden vaak aandacht voor heeft gevraagd: de brede weersverzekering. Want afgelopen zomer zagen we hoe grote delen van met name Limburg werden getroffen door de gevolgen van zware neerslag. Vorige week gaf de Minister aan dat boeren die kunnen rekenen op schadevergoeding, die ook snel tegemoet kunnen zien. Dat is goed en dat is noodzakelijk. Tegelijkertijd roept dat bij onze fractie ook vragen op over die brede weersverzekering. Want voor een deel van de premiekosten kunnen boeren hiervoor subsidie krijgen uit het GLB. In het NSP schrijft het kabinet dat naarmate het aantal agrarisch ondernemers dat deelneemt aan een verzekering toeneemt, het gesubsidieerde premiedeel zal afnemen. Wij vragen de Minister: hoe wenselijk is dat in een tijd waarin we hoogstwaarschijnlijk nog veel vaker geconfronteerd zullen worden met extreem weer? Is het GLB daarvoor uiteindelijk dan wel het geëigende instrument? Want hoe meer deelnemers aan een verzekering, des te lager de premie. Nu is het aantal deelnemers aan een verzekering laag en is die dus kostbaar voor boeren. Ziet de Minister wellicht andere mogelijkheden om een betrouwbare, betaalbare en brede weersverzekering in te stellen? Is zij bereid om hierover bijvoorbeeld met verzekeraars in gesprek te gaan?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. In Nederland hebben wij zoals gebruikelijk de zaken weer pico bello voor elkaar, maar er zijn nog heel veel zorgen bij boeren. Die zorgen deelt de VVD. In het verslag van de laatste Landbouwraad lazen we dat vrijwel alle lidstaten worstelen met de uitwerking van het NSP. Kan de Minister aangeven of ook deze lidstaten daadwerkelijk werk maken van hun serieuze verantwoordelijkheid? Nemen zij hun verantwoordelijkheid voor de verduurzaming van het Europees landbouwbudget ook serieus? Want alleen dan hebben onze Nederlandse boeren een eerlijke concurrentiepositie ten opzichte van andere Europese lidstaten. We kijken uit naar de beantwoording van de Minister.

De voorzitter:

Dank. Dat leidt nog tot een vraag van mevrouw Koekkoek. Gaat uw gang.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

We hadden net het gesprek over biologische landbouw en wat andere landen doen. Ik snap heel goed dat u vraagt wat andere landen doen, want we doen het samen, maar de Europese Commissie maakt een evaluatie en er zijn ook criteria voor. Dus waar zit precies de zorg? En wat zou het handelingsperspectief zijn, gesteld dat andere lidstaten wellicht niet voldoende doen?

De heer Van Campen (VVD):

In Nederland staan we erom bekend dat we de Europese afspraken en richtlijnen zeer serieus nemen en deze ook altijd net even iets beter implementeren en uitvoeren. Dat is op zich prima, want dat leidt tot goed voedsel en een goede kwaliteit van Nederlandse waar. Maar in een Europese landbouweconomie moeten we wat de VVD betreft ook niet blind zijn voor de effecten daarvan ten opzichte van andere landen. Want het zou toch raar zijn als we de hoogste eisen stellen aan bijvoorbeeld de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, aan dierenwelzijn of aan andere zaken waarvan wij het logisch vinden dat de landbouw bij ons zo is ingericht – dat zijn producten die we exporteren en waar wij ons geld mee verdienen – maar wij vervolgens producten van een veel lagere kwaliteit importeren tegen een veel lagere prijs uit andere Europese lidstaten. Dat zou jammer zijn. Dan missen we de boot. Wij pleiten dus voor een voortdurende inzet op het versterken van het Europese concurrentievermogen van de Nederlandse landbouw.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Koekkoek.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Volgens mij halen we dan twee dingen door elkaar. Aan de ene kant hebben we het over de concurrentiepositie en de vrije markt en aan de andere kant hebben we het over de kwaliteit van landbouwproducten. Dat zijn twee dingen die ook los naast elkaar kunnen bestaan. Je kunt ook hele goede kwaliteit leveren en inzetten op groene transitie en verduurzaming, en tegelijkertijd een goede concurrentiepositie behouden. Dat zijn in Europa ook twee aparte zaken. Daarom vroeg ik ook wat dan het handelingsperspectief is. Stel nou dat we tot de conclusie komen dat een land als Bulgarije een hele andere of langzamere route dan Nederland volgt. Stoppen wij dan als Nederland ook met de verduurzaming? Wat gaan we doen als we dat hebben vastgesteld?

De heer Van Campen (VVD):

De ambitie van mevrouw Koekkoek deel ik. Dat zou flauw zijn, want dan ga je op elkaar zitten wachten in de Europese Unie. Volgens mij is dat niet de weg. Maar ik vind wel dat ook landen als Bulgarije, Tsjechië en Polen en de Zuid-Europese lidstaten hun been moeten bijtrekken. Ook zij hebben hun opgave in de verduurzaming van de Europese landbouw. Want wat mij betreft is Europese landbouwsubsidie voor Nederland even belangrijk als Europese landbouwsubsidie – het is publiek geld – dat terechtkomt in andere Europese lidstaten. Ik vind dat wij ook van andere Europese lidstaten mogen verwachten dat zij hier echt heel serieus naar kijken en ook hun verantwoordelijkheid daarin nemen.

De voorzitter:

U had uw betoog afgerond. Dan is het woord aan de heer De Groot, die spreekt namens Democraten 66. Gaat uw gang.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank u wel, voorzitter. Voor de Democraten 66 gelden eigenlijk twee uitgangspunten waarmee we naar dit beleid kijken. Het eerste uitgangspunt is dat het Europese landbouwgeld publiek geld is dat we moeten besteden aan publieke doelen. Het tweede uitgangspunt is dat het verdienmodel van de boer niet stopt bij het boerenerf. Discussies over inkomenseffecten moet je ook zien in het licht van wat er voor een goed inkomen in de rest van de keten gebeurt. Vanuit dat oogpunt heeft de Europese fractie van D66, Renew Europe, tegen het Europese landbouwbeleid zoals dat er lag, gestemd omdat het gehele pakket eigenlijk te weinig bijdroeg aan die publieke doelen. Gelukkig hebben we hier in Nederland gebruikgemaakt van een soort tweede kans, door namelijk in de uitvoering ervan, ook op basis van een goede scenariostudie van de WUR, dat Europese landbouwgeld toch zo veel mogelijk in te zetten bij het – u hoort het mij zeggen – helpen van boeren om bij te dragen aan het behalen van de publieke doelen ten aanzien van klimaat, natuur en water. Zo hebben we het toch weer een beetje de goede kant op weten te buigen. En ja, met een ingroei. Want je moet natuurlijk kijken wat provincies kunnen hebben en ervoor zorgen dat je niet van de kelder op de zolder springt in één jaar.

Voorzitter. Verder heb ik nog een aantal concrete vragen, te beginnen met artikel 66. Dat vind ik een mooi artikel: het met nationale steun zonder tussenkomst van provincies ondersteunen van boeren in veenweidegebieden, ook op een ruime manier, zodat je eigenlijk ook geen discussie met provincies hebt over de cofinanciering. Wel is daarvoor nodig dat je kaarten aanlevert in Brussel. Dat was niet gebeurd. Er zijn kaarten bij de RVO. Is de Minister bereid om die kaarten met de Kamer te delen? En is zij bereid om alsnog bij de midterm review in Brussel die kaarten te overhandigen, zodat je gebruik kunt maken van artikel 66, waarmee je boeren in veenweidegebieden op een ruimhartige manier kunt steunen?

Het tweede punt betreft de ecologische effecten. We hebben als Kamer gevraagd naar de economische effecten op het boereninkomen. Daar gaat de Minister in haar brief ook op in, maar de motie ging ook in op de ecologische effecten. Gaat de Minister dat ook meenemen in haar monitoring? Ook de regeling over het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is eigenlijk nog nooit geëvalueerd op het ecologische doelbereik. Dat is behoorlijk vreemd, want die regeling is daar toch voor bedoeld. Gaat de Minister ook dit nu spoedig ter hand nemen en betrekken bij de monitoring van de ecologische effecten?

Voorzitter. Dan kom ik bij de ecoregeling. Er is een motie aangenomen van D66, die vraagt om een gebiedsgerichte invulling van die ecoregeling. Daarop zegt de Minister: ik kom terug met een soort puntensysteem. Maar betekent dat nou dat die punten ook worden gedifferentieerd naar regio, zodat je in sommige regio's, bijvoorbeeld in buffergebieden of andere gebieden met een handicap, meer punten kunt verdienen als je bijdraagt? Hoe gaat de Minister dat hele puntensysteem verder inrichten op een gebiedsgerichte manier?

Dan kom ik even terug op de begroting, want die was een beetje snel beëindigd door de voorzitter, terwijl er nog allerlei vragen lagen. Wij waren allemaal niet alert genoeg. Ik dank de Minister voor de toezegging om de financiering ten aanzien van de grutto's bij het NSP te betrekken. Zijn de gesprekken daarover inmiddels afgerond? En kunnen we nu concluderen dat het plan voor de grutto kan gaan starten?

Ook over de landschapselementen hebben we van gedachten gewisseld tijdens de begroting. De Minister gaat ook kijken naar de financiering van de aanleg. Kan de Minister hier iets meer duidelijkheid over geven?

Biologisch. Voor D66 is biologisch green by definition. Het is eigenlijk heel gek dat de biologische sector moet gaan voldoen aan de regels onder de ecoregeling en de ecoconditionaliteit van de gangbare sector. Alleen voor gewasrotatie is een uitzondering gemaakt. Als ik tegelijkertijd de Europese Commissie hoor spreken over de ambitie om de ecologische, biologische landbouw te laten groeien, dan gaat het behoorlijk knellen. Is de Minister bereid om in Brussel het gesprek met de Europese Commissie daarover aan te gaan, en haar te gaan schrijven over dit punt? Gaat zij tegen de Europese Commissie zeggen: als jullie die ambitie echt willen verwezenlijken, dan zul je toch de biologische sector green by definition moeten verklaren?

Voorzitter. Verder valt op dat in de economische-effectenanalyse nauwelijks wordt ingegaan op de positie van de biologische sector. Is hier onderzoek naar gedaan en is de Minister bereid om dat alsnog te delen?

Voorzitter. Dierenwelzijn is toch een beetje matig in het NSP terechtgekomen. De Minister heeft het over «integraal meenemen». Dat is natuurlijk prachtig, maar hoe gaat zij bijvoorbeeld de ambities zoals ze die zo mooi heeft neergelegd in de Vughtgroep, een groep lidstaten met extra ambities waaronder Nederland, vertalen in het NSP? De Europese Commissie had het voorstel om ook bijvoorbeeld de levensduur van koeien daarbij te betrekken. Dat lijkt me eigenlijk een uitstekende manier om dat te doen. Gaat de Minister dat betrekken bij de ecoregelingen?

Voorzitter. Tot slot echt complimenten aan de Minister voor hoe ze het proces met de provincies uiteindelijk heeft aangepakt. Ik ben iets minder complimenteus over het IPO zelf. Dat heeft toch een zeer moeizaam proces gevolgd, waarin niet alle wensen van alle provincies en fracties waren meegenomen. Ik ben blij dat ze dit uiteindelijk ook met elkaar hebben gecorrigeerd. De vraag is: wie heeft nu eigenlijk het laatste woord over het NSP? Want het is een gemeenschappelijk iets, maar ik neem toch aan dat het uiteindelijk de Minister is die dat met steun van de Kamer naar Brussel stuurt? Is de Minister ook bereid om de strategische MER – dat was eigenlijk een oude – opnieuw te doen, of om die naar de Kamer te sturen als er een nieuwe versie is?

De voorzitter:

Komt u tot een afronding?

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ja, ik rond af. Ik dank de Minister voor de uitvoering van de moties die de Kamer heeft aangenomen. Complimenten voor hoe ze dat richting de provincies heeft gedaan. Ik ben benieuwd naar de beantwoording van de Minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dat leidt nog tot een vraag van mevrouw Vestering. Gaat uw gang.

Mevrouw Vestering (PvdD):

De heer De Groot had het al eventjes over de brief die vanmorgen namens de verschillende fracties uit de provinciale staten in Nederland naar de Tweede Kamer en naar de Minister is gestuurd. 214 leden hebben een brief gestuurd namens maar liefst 66 fracties van de provinciale staten, waaronder ook alle 12 fracties van D66. Die luiden de noodklok en vragen om niet akkoord te gaan met het huidige NSP zoals dat voor ons ligt. Mijn vraag aan D66 is dan ook: kan D66 akkoord gaan met het concept-NPS, of het NSP dat nu voor ons ligt, terwijl iedere fractie van D66 in de provinciale staten de noodklok luidt?

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik wil u wel bekennen dat ik de fracties heb aangemoedigd om dit signaal ook vooral binnen het IPO af te geven. Want dat is natuurlijk de strekking van dit verhaal. Het IPO kwam oorspronkelijk met 15% aanzetten. Dat is natuurlijk heel vreemd, gelet op hun verantwoordelijkheid. De provincies staan juist aan de lat voor die tweede pijler. Ik ben dus heel erg blij met het initiatief van de Partij voor de Dieren. Ik heb onze fracties ook aangespoord om daaronder te staan. Het is dus deze mooie brief geworden.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag van mevrouw Vestering.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ik ben blij dat de heer De Groot dit heeft aangemoedigd. Maar dat vraagt natuurlijk ook wat van de inzet hier in de Tweede Kamer. Ik ken de motie van de heer De Groot natuurlijk ook. Die vraagt om stapsgewijs over te gaan naar die 30% overheveling van de eerste naar de tweede pijler. Maar wat deze fracties vragen, is om echt direct te starten met die 30%. Hoe kijkt de fractie van D66 in de Tweede Kamer daartegen aan?

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik denk dat u, via de voorzitter, deze brief vooral moet lezen in het licht van de discussie die binnen het IPO is gevoerd.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Vestering de gelegenheid voor haar bijdrage. Zij spreekt namens de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag hebben we het over plannen voor de landbouw die tot 2027 lopen. Dat is nog ruim vijf jaar. Wat had ik graag willen zeggen dat het Nationaal Strategisch Plan ook daadwerkelijk strategisch was ingezet en dat het bijdraagt aan de broodnodige transitie van een failliet landbouwsysteem naar een toekomstbestendige landbouw. Dat is landbouw die samenwerkt met de natuur, die dieren niet georganiseerd veel leed aandoet en waarmee boeren zelfstandig een goed inkomen kunnen verdienen, zonder honderden miljoenen euro's subsidies te krijgen. Maar we zien opnieuw meer business as usual. Als je doet wat je altijd deed, dan krijg je wat je altijd kreeg.

Voorzitter. Dat we niet langer op deze manier door kunnen gaan en dat verandering nodig en onontkoombaar is, lijken nu ook de coalitiepartijen zich te realiseren. Tijdens de begrotingsbehandeling werden we vooral getoetst op ons geduld: wacht nu maar, want er komt een heel groot landbouwpakket aan in het nieuwe coalitieakkoord. Maar er komen ook nieuwe Europese landbouwsubsidies aan. In de komende vijf jaar gaat er bijna 4 miljard euro aan Europese subsidies naar de Nederlandse landbouw. Dat is bijna 800 miljoen euro per jaar. Die landbouwsubsidies kunnen worden ingezet om de landbouwtransitie, die toch gaat en ook moet komen, te financieren. Eigenlijk is elke euro uit deze subsidiepot die niet besteed wordt aan deze transitie, gestolen uit onze eigen portemonnee. Die zullen we vroeg of laat dan ook uit onze nationale begroting moeten halen. Maar in plaats daarvan hebben de coalitiepartijen besloten om 70% van het Europese budget uit te blijven geven aan de directe inkomenssteun voor de boeren: de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dat gaat stapsgewijs; we beginnen zelfs bij 85% van het budget in 2023. Tot zover het groene verhaal, dus. We blijven gewoon doorgaan op de oude, destructieve weg en verpakken het met een mooi, groen lintje eromheen als een ecoregeling. Die 85% van het budget is namelijk vooral een productiesubsidie, een premie voor boeren op basis van het aantal hectare land dat ze hebben. Maar door de zwakke positie van de boer in de keten, heeft die inkomenssteun de boer niks gebracht. Het enige resultaat is dat de boer verder uitgeknepen kan worden door de voedselindustrie en dat hij zijn producten nu tot onder de kostprijs moet verkopen.

In de discussie over de verschuivingen van de directe inkomenssteun naar meer duurzame interventies heeft het Interprovinciaal Overleg zich van zijn meest conservatieve kant laten zien. Bij de Minister hebben de provincies gepleit voor het behoud van 85% van het budget voor directe inkomenssteun. Maar dat standpunt is nooit afgestemd met de Provinciale Statenfracties. Dat blijkt uit de brief die we hebben ontvangen van meer dan 200 Provinciale Statenleden van in totaal 66 fracties uit alle 12 de provincies. Statenleden van onder andere de Partij voor de Dieren, GroenLinks, de PvdA en de SP, maar ook D66 en de ChristenUnie, nemen afstand van dit standpunt en pleiten in deze brief voor een directe overheveling van minimaal 30% naar het groene plattelandsbeleid. Niet stapsgewijs, dus. «Een vrij unieke opstand der provincies», in de woorden van hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans. Ik ben benieuwd hoe de Minister en de woordvoerder van D66 – ik vroeg het al even – maar ook die van de ChristenUnie, die er vandaag niet is, naar deze brief kijken.

De voorzitter:

Correctie: het woord wordt ook namens de ChristenUnie door het CDA gevoerd. De ChristenUnie is in deze zin wel aanwezig.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ik zou het hartstikke bijzonder vinden als de heer Boswijk, die het woord voert namens de ChristenUnie, ook kan vertellen hoe de fractie van de ChristenUnie naar deze brief kijkt. Maar misschien kan de heer Boswijk mij straks verrassen. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat zij instemmen met het Nationaal Strategisch Plan zoals dat nu voorligt. Misschien doet het CDA dat ook niet.

De voorzitter:

De heer Boswijk heeft zijn beide interrupties gebruikt, maar hij wordt nu heel erg persoonlijk aangesproken. Dus een korte reactie, in enkelvoud.

De heer Boswijk (CDA):

Even namens de ChristenUnie: wij kunnen ons helemaal vinden in het voorstel dat hier ligt. We hebben nog wel wat zorgen over het inkomen en de economische effecten, zoals we net hebben gesteld. We hebben de brief van de Statenleden gezien. We constateren ook dat 356 Statenleden niet onder deze brief staan.

De voorzitter:

Mevrouw Vestering vervolgt haar betoog.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dat vind ik toch altijd zo super-, superflauw: gewoon tellen wie er dan niet onder de brief stonden en dan niet serieus luisteren naar een derde van alle Statenleden in Nederland …

De voorzitter:

Uw tijd loopt nu door.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ja, dat maakt me niet uit. Ik geef netjes antwoord op de reactie van de heer Boswijk. Er is een heel duidelijk signaal, dat nog nooit eerder is gezien, vanuit Provinciale Statenfracties. Het CDA zegt nu namens de ChristenUnie «joh, ach, twee derde van de Statenleden stond niet onder deze brief», en doet vervolgens helemaal niets met dit noodsignaal.

Voorzitter, ik ga verder. De Europese Commissie moet straks als een soort scheidsrechter …

De voorzitter:

Nee, even een moment geduld. De heer De Groot wil nog graag interrumperen. Gaat uw gang.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Waar gaat het eigenlijk over? Ik heb die brief er nog even bij gepakt. Daarin staat ook: gelukkig zijn er al een aantal moties in de Kamer aangenomen die de goede richting opgaan. Het enige waar je dan over kunt discussiëren, is of je het in 2023 in één keer op 30% moet gaan zetten. Dat is waar het eigenlijk over gaat. Maar hoe kijkt de Partij voor de Dieren naar de grote beweging? Het is natuurlijk een behoorlijk grote beweging. Hij had nog groter moeten en kunnen zijn. Maar gelet op de scenario's van de WUR was dit eigenlijk een optimale beweging. Stel je voor dat provincies het niet kunnen uitgeven: hoe kijkt u daartegen aan? Dan ben je het geld helemaal kwijt. Dan kun je het ook niet aan publieke doelen uitgeven.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Wat de Partij voor de Dieren betreft zou dit GLB echt het laatste GLB moeten zijn. Dat geldt ook voor dit NSP. Dit draagt niet bij aan de duurzame transitie, die broodnodig is. Natuurlijk zien we dat er stappen gezet worden, maar op het moment dat de kraan nog steeds wagenwijd openstaat voor het falende landbouwsysteem zoals dat er hier is, dragen die kleine druppeltjes in de goede richting daar niet aan bij. Zo zit de Partij voor de Dieren erin.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer De Groot. Of heeft hij daar geen behoefte aan?

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Soms moet je even nadenken.

Je probeert het beste te maken van beleid waarvan – en daar zijn we het over eens – de D66-fractie ook in Brussel heeft gezegd «zo moet je het niet doen», óf je blijft het helemaal afwijzen. D66 is wel de partij die er dan het beste van maakt. Ik denk dat dit een behoorlijke stap is.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Het is misschien iets minder slecht gemaakt, maar het is zeker niet het beste wat we hieruit konden halen. We konden 42% overhevelen naar de tweede pijler. Daartoe is de Partij voor de Dieren ook met een voorstel gekomen. Waren we maar in de luxepositie dat we die kleine stapjes vooruit konden zetten. Maar die tijd hebben we al lang niet meer. We verkeren in een klimaatcrisis en een biodiversiteitscrisis. We moeten nu grote stappen zetten. Kleine stappen passen niet.

Voorzitter. De Europese Commissie moet straks als een soort scheidsrechter gaan beoordelen of onze nationale invulling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voldoende bijdraagt aan de doelen uit de Green Deal en de Van-Boer-tot-Bordstrategie, omdat landen blijkbaar niet uit zichzelf vooraan staan om die gestelde doelen te bereiken. Dat zien we inderdaad ook in Nederland. De strategische milieueffectrapportage laat zien dat ook in het strengste scenario – wat dan wordt gezien als bijvoorbeeld 30% overheveling – de meeste milieudoelen nog lang niet in zicht komen. Kan de Minister aangeven of het NSP tussentijds aangepast zal worden wanneer blijkt dat we die doelen niet halen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de jaarlijkse rapportage richting de Europese Commissie?

Ik vind het wel opvallend dat ik de Minister tijdens het begrotingsdebat heel vaak over het gelijke speelveld heb horen spreken. Blijkbaar geldt dat alleen als het om concurrentie gaat, maar niet als het bijvoorbeeld gaat om het doel om tot 25% biologische landbouw te komen. Dat is zo'n duurzaam doel, dat de Minister zegt: nee, dat geldt EU-breed, dus niet elk land hoeft aan de 25% te komen. Waar is dan dat gelijke speelveld? Verschillende landen hebben het doel voor 25% biologische landbouw in 2030 al overgenomen. Ik vraag: waar blijft deze Minister? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat dit NSP bijdraagt aan het behalen van dat doel?

Voorzitter. Niet alleen voor de natuur en het klimaat is het huidige Europese landbouwbeleid desastreus. Door het blindstaren op de productie voor de wereldmarkt, geldt dit ook en niet in de laatste plaats voor dieren. In het voorliggende NSP ziet de Partij voor de Dieren weinig dat hier echt verandering in gaat brengen, terwijl er terecht wordt geconstateerd dat er een groeiende kloof is tussen maatschappelijke verwachtingen op het gebied van dierenwelzijn, en de praktijk. Dierenwelzijn blijft ook in dit plan slechts iets wat moet worden meegewogen, of slechts een van de doelen waar investeringen aan moeten bijdragen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit NSP bijdraagt aan de transitie die nodig is om de veehouderij te laten voldoen aan de eisen van de Wet dieren en aan de criteria die de Raad voor Dierenaangelegenheden onlangs nog schetste?

Voorzitter. Ik wil hierbij de oproep die Arjan Stegeman onlangs deed aan de Kamer ook doorgeven aan de Minister: zorg dat het dier niet klem komt te zitten tussen de belangen van de mens en het milieu.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van de heer Van Campen. Gaat uw gang.

De heer Van Campen (VVD):

De Partij voor de Dieren heeft vorige week in een interruptie met de heer Boswijk kleur bekend: ze wil alleen nog maar ruimte voor plantaardige eiwitten in Nederland. Dat betekent dus geen veehouderij meer. Dat is helder. Dan weten we waar we aan toe zijn. Maar voor plantaardig voedsel zijn gewassen nodig. Nu stelt de Nederlandse Akkerbouw Vakbond voor om te zeggen: die eiwittransitie komt niet van de grond, omdat we daar met allerlei lastige regelgeving en beperkingen zitten. Zij doen een voorstel. Zij zeggen: je kunt dat oplossen door de eiwittransitie te vergoeden uit pijler 2-geld. Eiwitgewassen zijn goed voor klimaat-, biodiversiteits- en milieudoelen. Hoe kijkt de Partij voor de Dieren hiernaar?

Mevrouw Vestering (PvdD):

De Partij voor de Dieren is inderdaad een partij die graag inzet op de transitie naar plantaardig voedsel, op die plantaardige eiwittransitie. Daar is geld voor nodig. Dat is ontzettend belangrijk. We moeten daarin investeren. Als dit een oproep vanuit de VVD is om daar samen in op te trekken, wat misschien ook is voortgekomen uit het interruptiedebat met het CDA, zou ik dat natuurlijk van harte willen zien. Maar dat we af moeten van die verschrikkelijke, grootschalige vee-industrie, met alle problemen die daarbij komen kijken, staat wat ons betreft als een paal boven water.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van Campen.

De heer Van Campen (VVD):

Voor de VVD is ook voor niet-plantaardige eiwitten en niet-plantaardig voedsel nog steeds ruimte in Nederland. Laat ik daar duidelijk over zijn. We komen ergens. Dat is interessant. Is mevrouw Vestering dan ook bereid om te bekijken hoe we vanuit die pijler 2-middelen, in het kader van een oplossing voor de akkerbouw en voor die eiwittransitie, voorstellen kunnen doen aan de Minister, zoals de akkerbouwers zelf voorstellen doen? Die zeggen: we willen die eiwittransitie echt wel invullen, maar help ons daar dan een beetje mee. Ziet mevrouw Vestering dat dit NSP daarin misschien een helpende hand zou kunnen bieden?

Mevrouw Vestering (PvdD):

In het voorstel van de Partij voor de Dieren zouden we uiteindelijk terechtkomen op meer dan 100 miljoen euro extra in pijler 2. Mocht de VVD met een voorstel komen met meer financiële ruimte voor die plantaardige eiwittransitie, kijk ik daar met heel veel interesse naar uit.

De voorzitter:

Er is ook nog een vraag van mevrouw Van der Plas. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Over die eiwittransitie hebben we het vorige week ook gehad. Ik heb de Partij voor de Dieren daar weleens vaker naar gevraagd, want die ziet de plantaardige wereld als het meest ideaal: iedereen aan de plantaardige eiwitten. Ik heb weleens met mensen uit de achterban gesproken die zeggen: het maakt ons helemaal niet uit hoelang het duurt, als het 100 jaar duurt, is het ook goed, maar de hele wereld zal plantaardig worden. Ik heb vorige week deze vraag ook gesteld en stel hem hier nu toch weer: hoe denkt de Partij voor de Dieren dat gewassen groeien als er geen veehouderij meer is? Je hebt gewoon een kringloop en daar hoort mest bij. Planten groeien niet van zonlicht en water alleen.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Compost.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Mevrouw Vestering, echt. Ik waardeer uw idealisme enorm. Dat meen ik echt. Ik vind dat gewoon hartstikke leuk, lief en aardig om te horen. Maar de wereld groeit naar een bevolking van 10 miljard mensen. Nederland groeit straks naar een bevolking van 20 miljoen mensen. Dieren hebben een heel mooi systeem – dat hebben mensen overigens ook – en dat is dat zij poepen. Daar komt gelijk mest uit en dat zit vol met voedingsstoffen. Dat is er gewoon meteen. Compost heeft ontzettend veel bewerking nodig. Ik vraag me af hoe we dat gaan doen, hoeveel land we daarvoor moeten gaan gebruiken, hoe de wereld, als die helemaal plantaardig is, helemaal wordt gevoed met plantaardige eiwitten en wat dat gaat betekenen voor de voedselvoorziening. Het klinkt allemaal aardig, maar het is natuurlijk volstrekt niet haalbaar.

De voorzitter:

Mevrouw Vestering, een reactie.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Het meest ineffectieve voedselsysteem, of eigenlijk de voedselverspiller, is de veehouderij. Meer dan de helft van de grond in Nederland wordt gebruikt voor de veehouderij. Gezien het groeiende aantal mensen dat op deze wereldbol leeft, het feit dat we hen eerlijk moeten kunnen voeden, en in het kader van een gelijke voedselverdeling, moeten we juist kijken naar de plantaardige voedseltransitie. Misschien is mevrouw Van der Plas ook wel bereid om samen met de VVD daarnaar te kijken.

De voorzitter:

U had uw betoog afgerond. Het woord is aan mevrouw Beckerman. Zij spreekt namens de Socialistische Partij.

Mevrouw Beckerman (SP):

Voorzitter, hoeveel minuten hadden wij?

De voorzitter:

Zeven.

Mevrouw Beckerman (SP):

Kijk aan.

Voorzitter, dank u wel. Laat ik om te beginnen zeggen: Nederland kan niet zonder boeren, maar Nederland kan ook niet op deze manier verder. Het huidige systeem – dat zeiden we ook in het vorige debat – kent vooral verliezers: de boeren hier, de boeren in het Globale Zuiden, de biodiversiteit, het klimaat en de consument. Het moet dus anders, radicaal anders. Ik wil in dit debat over een aantal onderwerp spreken.

Allereerst het inkomen. Ook bij het vorige debat over het NSP noemden wij het: een derde van de boeren zit zelfs na inkomenssteun onder het brutominimumloon. Tegelijkertijd komt ook een derde van de inkomenssteun terecht bij boeren met een inkomen van twee keer modaal of meer. In de hele EU gaat nu 80% van de inkomenssteun naar 20% van de boeren. Nederland moet in het NSP zorgen voor herverdeling van groot naar klein. In het conceptvoorstel dat we volgens mij vrijdag hebben ontvangen, staat nu een grens van 60 hectare. Daaronder krijg je meer, daarboven minder. Eigenlijk is onze vraag: is dat nou de juiste grens? Zorgen we hiermee voor een goede herverdeling? Wat doet het voor die een derde die nu onder het brutominimumloon zit? Hoe zorgen we ervoor dat inkomenssteun niet verkeerd terechtkomt bij die rijkere boeren? Is dit nou de juiste manier, of is bijvoorbeeld het voorstel dat mevrouw Bromet deed over de 40 hectare werkbaarder? Ik zou daar graag een reactie op willen.

Dan het onderwerp waar het meest over is gesproken vandaag: hoe zorgen we met dit geld dat we naar een systeem toe gaan dat tegelijkertijd groener is en goed voor de boeren? Jeroen Candel concludeerde op basis van eerdere versies van het GLB dat het vooral ten goede komt aan de status quo. In deze conceptversie zien we een compromis: het gaat geleidelijk via stapjes. Maar is dat genoeg voor de boeren en het landschap? Waarschijnlijk niet. Een strategische milieueffectrapportage is daarvoor verplicht en cruciaal. We vroegen daar in het vorige debat naar. Dat wordt nu door de Minister gepresenteerd als een toezegging aan ons of als een uitwerking van wat wij hebben gezegd. Het probleem is dat het wel gepubliceerd is op 7 december, maar dat de reacties niet meer kunnen worden verwerkt voor de deadline van indiening op 31 december. Dat maakt het erg ingewikkeld. Ik zou daar toch een reactie op willen vragen. Wat is eigenlijk de waarde van het debat dat we vandaag hebben? De Minister schrijft zelf dat er «raakvlakken zijn met onderwerpen die ook in de formatie aan de orde zijn». Is het volgende week weer allemaal anders? Welke ruimte is er nog voor de Tweede Kamer?

Voorzitter. Ik wil het hebben over de veenweides. De doorrekening van de Wageningen Universiteit laat zien dat het mogelijk is om boeren volledig te compenseren en tegelijkertijd te zorgen voor het verhogen van het peil. Dat is een mooie win-winsituatie, maar is dat nu voldoende geregeld? Ik sluit me kortheidshalve aan bij de vragen die D66 hierover gesteld heeft.

Er wordt veel gepleit voor de gebiedsgerichte inzet, omdat je op die manier de meeste winst kunt boeken voor het klimaat, stikstof, biodiversiteit, water en ecosysteemdiensten. Als je de middelen zo gericht inzet, kun je er tegelijkertijd voor zorgen dat het goed is voor de boeren. Maar gebeurt dat nu wel afdoende? Ook hier zou ik graag een reactie op willen.

Er is al veel gevraagd. Dat is het mooie als je aan het einde zit: je kunt je bij veel aansluiten. Ik zou me ook willen aansluiten bij de vragen van de Partij voor de Dieren, die een reactie vraagt van de Minister op de ingestuurde brief van de Statenfracties. Zij zijn erg kritisch, niet alleen op hoeveel geld er wordt ingezet, maar juist ook op hoe het proces verloopt.

Tot slot. Het is leuk om met iets positiefs te eindigen. Wij zijn blij dat door ons ingediende moties gisteren zijn aangenomen. Ik noem allereerst de motie over de reptielenbeurzen, ook al hoort die totaal niet bij dit debat. De andere motie ging over voedselbossen. Wij vroegen ons af hoe de Minister die motie gaat uitvoeren. In het concept-NSP, dat we vrijdag hebben ontvangen, komt het vier keer voor, maar alleen in opsommingen en nooit op zichzelf staand, als een volwaardige vorm van landbouw. Ook daar zouden we dus graag een reactie op willen.

Voor de overige vragen over dierenwelzijn sluit ik me graag aan bij de Partij voor de Dieren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Eppink. Hij spreekt namens Het Juiste Antwoord 21.

De heer Eppink (JA21):

Dank u wel, voorzitter. Ik begrijp dat ik zeven minuten heb. Dat is voor mij een zee aan tijd, want in het Europees parlement ben ik meestal een of anderhalve minuut gewend.

De voorzitter:

U bent niet verplicht om ze alle zeven te gebruiken.

De heer Eppink (JA21):

O! Graag neem ik toch iets meer tijd dan dat.

Voorzitter. Mijn inbreng is altijd gericht geweest op het behoud van de boerenstand. Onze boeren verdienen de eerste prijs. Boeren moeten in geen enkel geval gedwongen worden tot onteigening. Gisteren heb ik daarover een motie ingediend, maar die werd afgewezen. De strijd gaat echter door. De agrarische sector van Nederland heeft de kleinste ecologische voetafdruk ter wereld en de export bedroeg vorig jaar 95 miljard euro. Ik vind dat een pluim waard, ook voor onze boeren.

Vandaag wil ik een nieuw onderwerp aansnijden – want dit debat gaat over het Nationaal Strategisch Plan – namelijk: de leefbaarheid van het platteland. Ik wil die waarborgen door middel van het garanderen van publieke basisvoorzieningen. De Minister heeft mij in het begrotingsdebat LNV toegezegd dat zij hier positief naar kijkt en dit graag onderzoekt. Gisteren was er Kamerbrede steun voor deze motie. Ik dank alle collega's dat zij kijken naar de verdere ontwikkeling van het platteland, niet alleen naar de landbouw en veeteelt, maar naar de gehele sociaaleconomische ontwikkeling. Het gaat hier immers om de sociaaleconomische en culturele cohesie van het platteland. Ik heb in de Verenigde Staten een platteland gezien dat ontvolkt raakt, waar alleen nog maar een benzinestation in de buurt is, en daar moet je het dan maar mee doen. Zo ver moet het bij ons niet komen. We moeten zorgen voor voorzieningen voor ouderen, medische voorzieningen, onderwijs, sport, transport, horeca enzovoort. Dat kan niet allemaal via het landbouwbudget, begrijp ik. Dat is natuurlijk interdepartementaal, maar ik vind dat het nieuwe kabinet daar misschien aandacht aan kan gaan besteden. Een leefbaar platteland met goede basisvoorzieningen vormt de kern voor een aantrekkelijk en bewoonbaar platteland en voor nieuwe investeringen van bijvoorbeeld mkb'ers, zeker in het digitale tijdperk. Wij hebben gezien dat mkb'ers snel verhuizen, weggaan uit de Randstad, naar andere oorden, onder andere naar het platteland. Een kernstuk van dat platteland is een economisch rendabel boerenbedrijf. Dat gezegd hebbende, wil ik aan de Minister vragen hoe zij kan garanderen dat het NSP de inkomenspositie van boerenbedrijven waarborgt, dus dat boerenbedrijven economisch rendabel blijven.

Voorts heb ik wat afzonderlijke opmerkingen. Ik zie dat boeren in het transitieplan tevens natuurbeheerder worden. Het gaat in die richting. Ik vraag mij af hoe de boer economisch rendabel kan blijven produceren. In het stuk dat hier is aangeleverd, het plan zelf, heb ik geen doorberekeningen gezien van inkomensplaatjes. Anders hebben we altijd overal inkomensplaatjes bij. De premier gelooft er zelf niet meer in, maar misschien moeten wij toch een zekere houvast hebben in de vorm van inkomensplaatjes. Hoe gaat dat er voor de boer uitzien? Dat zal hij willen weten.

Ik snap hoe de ecoregeling in elkaar zit, maar wordt die niet te bureaucratisch? Wordt dat niet een soort planeconomie? Hoewel, de landbouwsector is dat natuurlijk al voor een deel.

De fusie van de eerste en tweede pijler. Wat zijn daarvan de voordelen en wat blijft er over voor het plattelandsbeleid? Een derde vraag is: kan de Minister garanderen dat de ecoregeling geen negatief effect zal hebben op de voedselproductie? Voedselproductie moet verzekerd zijn. Voedsel is een strategisch goed. Als bij de Albert Heijn twee dagen de schappen leeg zouden zijn, dan zou u zien wat de term «strategisch» betekent. U zou dat heel snel merken aan de mensen. Lege buiken maken revolutie. Dat is in het verleden al vaak gebleken. Wat betekent de ecoregeling voor het grootschalig en kleinschalig boeren? Maakt het dat makkelijker of moeilijker?

Ook wil ik aandacht vragen voor jonge boeren. 3% van de eerste pijler is gereserveerd voor steun aan jonge boeren. Dat vind ik erg weinig, want als u kijkt naar het natuurlijk verloop – dat werd medegedeeld door een studie van ABN AMRO in 2018 – dan ziet u dat 50% van de boeren nu 50-, 55-plus. 60% heeft geen opvolger. Het natuurlijk verloop gaat heel snel. Daarom moeten jonge boeren meer steun hebben. Het boeren is niet afgelopen. Het moet misschien wat anders maar het moet blijven. We hebben jonge boeren nodig om dat te gaan doen.

Dan heb ik nog een opmerking die niet in uw ressort ligt, Minister. Is het een idee om de btw op voedselproducten te verlagen van 9% naar 0%? Dat zal ik opnemen met de heer Vijlbrief.

Ten slotte het puntensysteem van het NSP. Punten hier, punten daar. Het is een zeer ingewikkeld systeem. Meer punten betekent meer subsidie, maar wie gaat dat beheren? Je moet bijna naast elke boer een ambtenaar zetten om dat te gaan berekenen.

Ten slotte heb ik het plan gelezen van de heer Landheer. Ik vond het een interessant opstel. Hij zei dat transities zoals zwermen vogels gaan: een paar vogels gaan in een bepaalde richting en de rest gaat er zo achteraan. Ik weet niet of dat nou geldt voor Nederlanders, want daar zijn er 17 miljoen van, en bij het minste of geringste hebben wij 17 miljoen experts, bijvoorbeeld 17 miljoen trainers van het Nederlands elftal. We gaan ook al in de richting van 17 miljoen virologen, minus mijzelf. Dus Nederlanders zijn zeer zelfstandig denkende figuren. Datgene wat ze wel volgen, is het eigenbelang. Ik vind dat het belang van de landbouw, het belang van de boeren en het belang van de natuur allemaal een beetje in dezelfde richting moeten worden bewogen. Dan gaat men wel een transitie tegenmoet.

Dank u.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dan wil ik namens de Staatkundig Gereformeerde Partij graag mijn inbreng plegen. Daartoe verzoek ik mevrouw Van der Plas tijdelijk het voorzitterschap over te nemen.

Voorzitter: Van der Plas

De voorzitter:

Dat doe ik met genoegen natuurlijk. Ik geef het woord aan de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. De SGP maakt zich zorgen over de gevolgen van het Strategisch Plan voor de vitaliteit van gezinsbedrijven in de landbouw. Wij constateren met z'n allen dat marktwerking de inkomenstoeslagen helaas niet overbodig maakt. De voorgestelde betalingen voor maatschappelijke diensten zijn een sigaar uit eigen doos – een van de collega's benoemde het al. Daarmee wordt verslechtering van het verdienmodel door de halvering van de inkomenstoeslagen niet rechtgezet. Een inkomensdaling van € 5.000 tot € 10.000 of nog meer raakt in het bijzonder de akkerbouwbedrijven en de extensieve melkvee- en vleesveebedrijven, die we juist willen stimuleren. Mijn vraag aan de Minister is: komen de gewenste extensivering en de grondgebondenheid van de melk- en vleesveehouderij hiermee niet onder druk te staan?

Voorzitter. In het bijzonder de akkerbouw heeft niet alleen te maken met de halvering van de inkomenstoeslagen maar ook met de aanscherping van de basiseisen, terwijl de grote vraag is of daar via ecoregelingen of de tweede pijler nog wat voor terugkomt. Herkent de Minister deze gevolgen? Wat gaat zij doen om de akkerbouwbedrijven mee te krijgen? Hoe wordt het doel van leefbaar landbouwinkomen én voedselzekerheid, een publiek belang, gehaald? Het kan niet zo zijn dat én de inkomenstoeslag halveert én de lat daarvoor hoger wordt gelegd én de akkerbouwers het nakijken hebben bij de ecoregeling en tweede pijler. Dit tegen de achtergrond van toenemende beperkingen via gewasbescherming en mestbeleid.

Meer doen voor minder geld. Wat is het perspectief? Hoe groot is het risico dat boeren afhaken en niet meedoen aan de ecoregeling? In een van de coalitiemoties staat dat de economische gevolgen van het Nationaal Strategisch Plan – lees: de overheveling – gevolgd moeten worden door een evaluatiemoment in 2025. Concrete vraag aan de Minister: welke terugval in inkomen of aantal deelnemende boeren is niet meer acceptabel en moet dus leiden tot bijstelling? Wordt daarbij ook gekeken naar de toenemende kosten voor gewasbescherming en mestbeleid? Is het terugschroeven van het overhevelingspercentage dan inderdaad denkbaar? Ik ben een beetje bang voor een houding van: we stonden erbij en keken ernaar en deden verder helemaal niets, en zo kwam er een eind aan de in zekere zin florerende landbouwsector in Nederland. Graag een reactie.

De regering heeft zich in Europees verband verzet tegen de verzwaring van de basiseisen. Extra vergroening zou inderdaad vooral gerealiseerd moeten worden via de ecoregeling. Het afhaken van boeren door verzwaarde basiseisen zou inderdaad voorkomen moeten worden. Maar wie schetst onze verbazing? De Minister wil nu nationaal verder gaan dan Brussel vraagt! Ik vraag de Minister om ruimte te geven voor het minder uit productie nemen van bouwland bij de teelt van vanggewassen, om de uitzondering van de verplichte bufferstroken voor gebieden met veel sloten maximaal te benutten en om ruimte te geven voor invulling van de verplichte vruchtwisseling via gewasdiversificatie. Is de Minister, gelet op de impact van het GLB op de akkerbouw, bereid deze ruimte te pakken?

Eerder is een SGP-motie aangenomen om ervoor te zorgen dat de ecoregeling voldoende opties voor landbouwbedrijven bevat. In het concept-Strategisch Plan staat een overzicht van de opties onder de ecoregeling. Ik mis voor de akkerbouw belangrijke opties op het gebied van precisielandbouw. Die ontwikkeling gaat heel snel en is veelbelovend. Precisiebemesting en precisiebespuiting bieden juist zicht op het beperken van ongewenste emissies in het milieu.

Eenzelfde vraag geldt voor de tweede pijler. De regering lonkt naar de tweedepijlermiddelen om ze in te kunnen zetten voor het stikstofbeleid. Ik sluit me aan bij vragen van, ik meen, collega's Boswijk en Van Campen: hoe waarborgt de Minister dat de middelen vooral op het boerenerf terechtkomen en niet blijven hangen in allerlei toezicht en noem het allemaal maar op? Wat moet ik bijvoorbeeld verstaan onder een budget voor «samenwerking voor voorbereiding dan wel realisatie van integrale gebiedsontwikkeling»? Dat kost vast geld, als ik zo naar deze term kijk. Hoe wordt voorkomen dat deze middelen aan de strijkstok blijven hangen? Afijn, de vraag is duidelijk.

Voorzitter. Dan het agrarisch natuurbeheer. Daar gaat jaarlijks 100 tot 120 miljoen euro in om. Dat is nu gekoppeld aan aangewezen gebieden. Kunnen ook enthousiaste boeren buiten deze gebieden meegenomen worden? Deelnemende boeren hebben behoefte aan contracten die langer dan zes of zeven jaar duren. Is de Minister bereid dit mee te nemen in het Strategisch Plan?

Als we de betaling voor maatschappelijke diensten via de ecoregelingen en pijler 2 serieus nemen, hoort daar naast een directekostenvergoeding ook een inkomenscomponent bij. Wageningen ging afgestemd met RVO voor de ecoregeling uit van een inkomenscomponent van 20% en voor het agrarisch natuurbeheer van 15%. Is de Minister bereid om dit over te nemen?

Voorzitter. Dan het punt van Farm to Fork. De Kamer heeft de SGP-motie gesteund die de regering opdraagt de Farm to Fork-strategie kritisch te beoordelen. Heeft de Minister zich in Brussel inmiddels kritisch uitgesproken over de ambities in deze strategie? En hoe gaat zij daar in de komende tijd handen en voeten aan geven?

Voorzitter. Dan heb ik nog één hartenkreet. Het stoort mij en het raakt me als ik de landbouwsector met een zekere regelmaat via een bepaalde woordkeus en via een bepaalde voorstelling van zaken steeds weer weggezet hoor worden als een soort halfcriminele organisatie, een soort uitbuiters van de aarde, dierenbeulen en noem het allemaal maar op. Laten we eerlijk onder ogen zien – dat geldt zeker ook voor de Partij voor de Dieren – dat het Nederlandse en het Europese landbouwbeleid al decennialang hun best hebben gedaan voor en gericht zijn geweest op voedselzekerheid en voedselkwaliteit en op lage prijzen voor de consument. Daarmee wordt een publiek belang gediend. Het huidige beleid is daar het resultaat van. De boeren hebben gewoon gereageerd op het beleid. Ze hebben steeds meebewogen met het beleid dat de overheid op verschillende niveaus heeft ingezet. Laten we dan eerlijk zijn. Een pleidooi voor verlaging van toeslagen of andere aanwending van subsidies komt feitelijk neer op de boodschap dat de voedselprijzen omhoog moeten en de consument meer voor het eten moet gaan betalen, of dat de import groter moet worden. Laten we wel met twee woorden blijven spreken en ermee ophouden om de agrarische sector voortdurend in de verdachtenbank te plaatsen en te doen alsof zij de oorzaak van de problemen zijn. Hoe de landbouw er nu voor staat, is het resultaat van het beleid van ons allen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw inbreng. Ik zie dat er een interruptie is van mevrouw Vestering.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Niet te lang hoor, maar ik wilde toch even reageren, omdat ik tot mijn grote verbazing onze partijnaam hoorde. Ik wilde toch even opmerken dat ik, als ik kritiek heb op het falende landbouwsysteem, met name kritiek heb op de partijen die daar mede voor verantwoordelijk zijn. Nu begrijp ik goed dat de SGP geen coalitiepartij is, maar ik kijk ook de SGP aan als ik het heb over het falend landbouwsysteem en de hele kleine stappen die we nu zetten. Sterker nog, ik denk dat als het aan de SGP had gelegen, we niet eens die stappen vooruit hadden gezet, maar stappen achteruit.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb er wel behoefte aan om daarop te reageren. Ik waardeer het dat mevrouw Vestering aangeeft dat ze zich eigenlijk niet helemaal herkent in die schrille kleuren waarmee de Partij voor de Dieren de agrarische sector soms afschildert, en dat ze dat nu wat nuanceert. Dat waardeer ik zeer. Maar laten we wel wezen, het is zeker de Partij voor de Dieren die, als het gaat over dierenwelzijn, de melkveehouders, de kalverhouders of noem het allemaal maar op regelmatig wegzet als halve criminelen, als uitbuiters, als dierenmishandelaars. Soms worden zelfs dat soort woorden gebruikt, alsof de sector niet gewoon een wezenlijke bijdrage levert aan voedselkwaliteit en voedselzekerheid, en dan ook nog tegen een betaalbaar tarief. Misschien moeten wij ook eens een keer koffie gaan drinken en dan eens wat doorpraten over dit punt. Ik sta daar zeer voor open. Ik weet niet of het nog de gewoonte is dat de heer de dame uitnodigt of dat dat tegenwoordig helemaal fout is, maar ik wil graag die uitnodiging uit laten gaan.

De voorzitter:

Van mij mag u doen wat u wilt. Ik zou zeker zeggen: ga inderdaad koffiedrinken. Wilt u daar nog op reageren, mevrouw Vestering?

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ja, ik vind het toch echt niet zo chic, hoor. Dan kun je wel afsluiten met een uitnodiging voor koffie... Ik ben ook echt de beroerdste niet wat dat betreft. Overigens zijn we wel iets verder gekomen dan de tijd van «de heer vraagt de vrouw». Het is nu eenmaal zo dat we in de Nederlandse veehouderij meer dan 600 miljoen dieren fokken, gebruiken en doden. Die dieren worden uitgebuit. Die dieren worden structureel en georganiseerd mishandeld in het veehouderijsysteem dat wij kennen in Nederland. Ik neem het de politiek kwalijk dat dit is toegestaan in Nederland.

De voorzitter:

Ik zag nog een interruptie van mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):

Ik ben het wel heel erg met de heer Bisschop eens dat het systeem waar we nu in zitten het gevolg is van politieke keuzes die slecht zijn voor consumenten, die slecht zijn voor de leefomgeving en bovenal heel erg slecht zijn voor de boeren. Waarom zouden we dan de collega's hier die voorstellen doen die goed zijn voor de boeren, die goed zijn voor de leefomgeving en die goed kunnen zijn voor consumenten, wegzetten als zouden ze boeren als criminelen neerzetten? Ik heb echt helemaal niemand gehoord die dat heeft gedaan. En misschien heel concreet: wat is dan het voorstel van de heer Bisschop, nu een derde van die boeren met inkomenssteun nog steeds onder het brutominimumloon zit? Dit is een uitputtend systeem, niet alleen voor de aarde en consument, maar juist ook voor die boeren.

De heer Bisschop (SGP):

Het woord «crimineel» wordt niet gebruikt, maar als je hardop zegt dat dieren worden uitgebuit en mishandeld, dan heb je daarmee het stempel «crimineel gedrag» op die sector geplakt, want dat is gewoon wettelijk verboden. Daar teken ik bezwaar tegen aan. Ik vind dat geen eerlijke benadering. Natuurlijk, als je op werkbezoek gaat, dan is er geen boer die niet vindt dat er dingen moeten veranderen en die niet bereid is om mee te bewegen met die verandering. Alleen, wat vraagt dat boerengezin wel? Zorg ervoor dat het een fatsoenlijk proces wordt, dat we die stappen kunnen maken. Je kunt niet in eventjes een paar jaar die omslag maken. Daar heb je een generatie voor nodig. Ik heb dat vaker geroepen. Dat is de realiteit. Als we ons daarop richten, dan krijgen we die hele sector mee. Dan heb je inderdaad over een generatie een landbouw die bijna volledig biologisch is. Alleen, ja, dat stempeltje «biologisch» zit er dan niet op. Maar dat is de beweging die gemaakt kan worden.

De voorzitter:

Mevrouw Beckerman, tot slot.

Mevrouw Beckerman (SP):

Fatsoenlijk, dat vind ik vooral alle voorstellen die hier gedaan worden. Ik vind het niet heel fatsoenlijk om dan te zeggen dat boeren worden weggezet als crimineel. Wat ik ook heel onfatsoenlijk vind, is het volgende. Ik kom uit Veenendaal, net als de heer Bisschop. Ik zat te denken: toen ik klein was, mocht ik van mijn moeder weleens naar buurtwinkel De Cirkel om een pak melk te halen. Ik weet nog heel goed – ik weet niet waarom ik dat heb onthouden – dat dat 1,20 gulden kostte. Nu koop ik niet heel vaak melk meer, maar het viel mij laatst op in de supermarkt dat dat bijna net zo duur is als toen, en ik ben echt oud. Ik voel me in ieder geval echt oud. Ik weet ook dat er van dat geld minder terechtkomt bij die boer. Als collega's hier dan zeggen dat het een uitputtend systeem is, zowel voor de wereld als voor die boer, dan moeten we daar een oplossing voor vinden. Die oplossing ligt niet alleen op dat boerenerf. Dat ligt er ook in dat we zorgen dat niet het grootste deel van dat geld wegvloeit naar mensen die het al heel goed hebben. Dat geld moeten we juist inzetten om te zorgen dat ze die omslag kunnen maken. Het heeft helemaal geen zin om te doen alsof mensen die zeggen dat het anders moet, boeren zouden wegzetten als criminelen. Ik vind het echt heel onfatsoenlijk dat die prijzen zo zijn en dat die boeren daar de dupe van zijn. Niemand pleit hier voor hogere prijzen, maar mensen pleiten er wel voor dat het juist op een fatsoenlijke manier gebeurt. Daar laat ik het bij. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Beckerman. Ik geef het woord terug …

De heer Bisschop (SGP):

Mag ik nog reageren of had ik mijn tweede ronde al gehad?

De voorzitter:

Excuus, voorzitter, u mag nog.

De heer Bisschop (SGP):

Ik gun u nog even het voorzitterschap, zal ik maar zeggen.

De voorzitter:

Ja, ik zit zo te genieten hier!

De heer Bisschop (SGP):

Kijk, ik stel niet voor niets dat punt van de criminalisering van de landbouwsector aan de orde. Ik vind niet dat mij verweten kan worden dat ik er de vinger bij leg dat dat gebeurt. Dat blijf ik ook doen en ik blijf me daartegen verzetten. Wat de prijzen betreft: u noemt het pak melk. Ik zou het ei kunnen noemen. Ik zou vele andere producten kunnen noemen. Maar de consequentie is wel: je kunt de meerprijs voor de producent, de boer, niet volledig uit die keten halen. De voedselprijzen worden dus hoger, en dat moet ook eerlijk benoemd worden door de collega's die dat bepleiten. Dan pleit je dus ook voor hogere voedselprijzen voor de consument. Dat kan niet anders. Je moet het uit de markt halen, hoor ik. Ja, dat betekent dus dat de consument betaalt. Dat is wel een punt waar wat meer aandacht voor mag komen en dat ook beter doordacht moet worden willen wij de voedselveiligheid en de voedselzekerheid niet in gevaar brengen.

Voorzitter, dank.

Mevrouw Beckerman (SP):

Voorzitter? U kunt mij niet zien.

De voorzitter:

Sorry, mevrouw Beckerman. Ik zie u wat slecht.

Mevrouw Beckerman (SP):

Ja, dat weet ik. Ik u ook.

Misschien is dit dan, tot slot, wel iets waarop de heer Bisschop en ik tot een normaal debat kunnen komen: hoe los je dat dan op? Kan dat helemaal via dit pakket? Volgens mij kan dat niet en moet er veel meer gebeuren. Een van de grote problemen is natuurlijk ook dat we allerlei reparaties aan het doen zijn met het GLB, terwijl de prijzen door de WTO-afspraken en al die handelsverdragen ontzettend laag liggen. Dat is slecht voor de boeren hier en in het globale zuiden. Misschien is dat wel de basis die veranderd moet worden, want dat kun je niet meer goedmaken met zo'n grote vrijhandel en met zo'n race naar beneden. Dan zul je inderdaad verder moeten kijken dan alleen het GLB en het NSP. En dan hoeft dat niet nadelig uit te pakken voor boer en consument. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat het juist voordelig kan werken als we daarmee stoppen, en als we stoppen met het soort verdragen als met Mercosur en Oekraïne. Ik hoop dat we hiermee toch nog ergens komen.

De voorzitter:

Meneer Bisschop, wilt u daar nog op reageren?

De heer Bisschop (SGP):

Nou, ik vind het mooi dat het zo'n bloemrijk einde krijgt. Daar laat ik het even bij. Dank u wel.

De voorzitter:

Oké, dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap terug aan de heer Bisschop.

Voorzitter: Bisschop

De voorzitter:

Ik dank u zeer en ik zet nu mijn onafhankelijke en onpartijdige voorzitterspet weer op. Dat vergt even schakelen; ik geef het toe. Hoelang heeft de Minister ongeveer nodig? Tot 12.05 uur of 12.10 uur, hoor ik. Zullen we daar gelijk de lunchpauze aan koppelen en dan om 12.30 uur weer starten en tot 14.00 uur doorgaan? Is dat een goede gedachte? Oké, dank u zeer voor in ieder geval deze steun.

De vergadering wordt van 11.49 uur tot 12.34 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heet u allen opnieuw van harte welkom. Ik geef graag het woord aan de Minister voor haar reactie op de vragen. We hebben tot 14.00 uur de tijd. Ik stel voor dat we gezien de tijd insteken op twee interrupties in tweeën. Mochten we voldoende tijd overhebben, dan kan ik daar tegen het eind iets flexibeler in zijn, of rekkelijker, om het in mijn termen te zeggen. En anders moeten we het echt bij die twee interrupties houden.

Het woord is aan de Minister.

Minister Schouten:

Dank u wel, voorzitter. Dank ook dat ik met de Kamer mag spreken over een belangrijk thema. Het is een belangrijk thema op economisch gebied, een belangrijk thema op ecologisch gebied en een belangrijk thema voor de maatschappij. Dat is eigenlijk de samenvatting van de doelen van het NSP. Dat heeft drie pijlers en die zien niet op één onderdeel. Het is de combinatie van de drie zaken die wij hier noemen en die ook zijn vastgesteld in Europa. Dat het effect heeft en dat daar ook vragen over zijn, hebben we allemaal wel gemerkt in de afgelopen periode. Ik denk dat er ook veel naar de Kamer toe is gekomen, niet alleen aan informatie van mijn kant maar ook aan informatie van de zijde van de sector en van natuurorganisaties. Van de ene kant was dat: is dit niet te veel? En van de andere kant kwam: is dit wel voldoende? Dat is natuurlijk ook ongeveer de samenvatting van de discussie waar wij vandaag in zitten. Het is goed dat we die hier met elkaar voeren.

Mevrouw Van der Plas vroeg wat ik tegen boeren te zeggen heb als ze straks minder directe inkomenssteun hebben en aan de andere kant zaken moeten gaan doen om bijvoorbeeld middelen te krijgen via de tweede pijler. Het belangrijkste wat ik tegen de boeren zou willen zeggen is ten eerste dat het heel belangrijk is wat zij doen, namelijk ons voedsel produceren, en dat we daar ook altijd oog voor blijven houden. Maar ten tweede zou ik willen zeggen dat er ook zaken moeten veranderen in de landbouw, om klaar te zijn voor de toekomst. Er liggen grote opgaven in de landbouw en er is een grote transitie nodig om te zorgen dat we de doelen waar we met z'n allen voor staan, kunnen gaan halen en dat boeren die dat willen in die transitie mee kunnen doen. Daar ziet dit NSP ook op. We zorgen dat boeren die juist bepaalde stappen zetten, bij die stappen ondersteund worden. Dat is niet alleen financiële ondersteuning. Het zit «m soms ook in kennis en in samenwerkingsverbanden. Ik denk dat we allemaal de collectieven kennen bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Die spelen daarbij een buitengewoon belangrijke rol. Maar het zit «m ook in geld en in een andere manier van werken. Soms betekent dat dus ook dat er een ander verdienmodel gaat komen.

Naar dat verdienmodel vroeg mevrouw Van der Plas ook, net als anderen. Wat is nou het verdienmodel van de toekomst voor de boer? Ik weet niet meer wie het over de planeconomie had; ik geloof dat het de heer Eppink was. Het is waar dat als er een hele zuivere liberaal naar ons landbouwbeleid zou kijken – ik weet niet of die hier in de zaal is, maar mensen mogen zelf beoordelen of ze dat zijn – diegene zal zeggen: nou, dit is niet bepaald een vrije markt. Er wordt namelijk nogal wat gereguleerd en gesubsidieerd. Daar wordt ook mee gestuurd; dat ga ik ook niet zitten ontkennen. Wij sturen daarmee natuurlijk ook op het behalen van bepaalde doelen. Maar daarbinnen geloof ik echt dat boeren zelf nog keuzes hebben en houden in hoe zij hun bedrijfsvoering willen doen. Wij zeggen niet dat bepaalde bedrijfsmodellen of verdienmodellen niet meer mogen of juist nog wel mogen.

Wel zal het ene misschien minder aantrekkelijk worden en het andere misschien wat meer aantrekkelijk. En dat is uiteindelijk ook het beste van twee werelden, denk ik. Je geeft boeren aan de ene kant de vrijheid om nog keuzes te maken in hun eigen verdienmodel, en als dat aan de andere kant ook nog bijdraagt aan het behalen van maatschappelijke doelen en zij daarin ondersteund worden, denk ik dat we die twee werelden goed bij elkaar kunnen brengen.

De voorzitter:

Er is een interruptie, maar misschien is het goed als de Minister dit blokje even afmaakt.

Minister Schouten:

Ik moet zeggen dat ik een beetje door de blokjes heen ga, hoor. Dit was eigenlijk nog het blokje algemeen, maar daar zitten nog meer vragen in, ook van andere leden. Ik weet dus niet of we dat eerst helemaal af moeten maken. Het is een vrij groot blok.

De voorzitter:

Dan gaan we dat splitsen. Aan u dus de gelegenheid om uw eerste vraag te stellen, mevrouw Van der Plas. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel. Op de vraag wat ze tegen die boeren gaat zeggen, zegt de Minister: dat ze inderdaad ook gewoon voedsel produceren. Ik zou ook graag horen dat de betogen van de Minister daar altijd mee beginnen, om mensen duidelijk te maken dat die boeren daar wel voor verantwoordelijk zijn. Want dat ontgaat mensen in onze luxe en welvaart. Voedsel is er altijd. Mijn vraag aan de Minister is eigenlijk de volgende. Hoe kijkt de Minister ertegen aan dat zij mensen, ook hier in deze Kamer, hoort zeggen dat het publiek geld is en wel een publiek doel moet dienen, en dat het woordje «voedsel» niet eens in dat publieke doel wordt genoemd? Want dat is toch het publieke doel bij uitstek, lijkt mij.

De voorzitter:

De vraag is duidelijk, denk ik.

Minister Schouten:

Dit debatje over de definitie van een publiek doel heb ik volgens mij met regelmaat gehad, onder anderen met de heer De Groot. Ik heb daar ook altijd over gezegd: ja, daar ben ik het mee eens, want ik vind voedselproductie ook een publiek doel.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas heeft een vervolgvraag. Dat kan zeker. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik had nog een tweede vraag, over het verdienmodel. Ik maak me er wel zorgen over dat als alles wordt verankerd, bijvoorbeeld in het GLB, en alles wettelijk wordt geregeld, boeren daar natuurlijk geen verdienmodel meer uit kunnen halen. Want als iets in de wet is verankerd, waarom zou een consument dan nog extra gaan betalen voor iets wat boeren toch al moeten doen?

Minister Schouten:

Daar biedt het NSP juist wel mogelijkheden, want we hebben bijvoorbeeld ook te maken met zaken als conditionaliteiten. Een conditionaliteit is een voorwaarde om iets te krijgen, maar je kan binnen die conditionaliteit wel kijken hoe je bijvoorbeeld … Ik noem maar even de bloemrijke akkerranden. Je verliest er natuurlijk inkomen mee dat je daar dan geen teelt meer kunt opzetten. Dat gaan we niet helemaal compenseren, maar je hebt bijvoorbeeld wel weer een subsidie voor het aanleggen van die bloemrijke akkerrand. Dus je kunt ook, juist met het NSP, die boeren en die akkerbouwers daarin weer een stukje tegemoetkomen. Het is dus niet zo dat het alleen maar niet meer mag omdat het wettelijk geregeld is, en het daarmee klaar is. Daarbinnen zitten ook opties. Dat is misschien niet het hele bedrag. Dat geef ik ook gelijk toe. Maar het is ook weer niet zo dat er helemaal niets kan, en dan heb je met een NSP juist wel weer mogelijkheden om hieraan tegemoet te komen.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schouten:

Mevrouw Bromet vroeg met betrekking tot de weging van de economie en de ecologie: wat heeft het GLB de afgelopen jaren gedaan voor de biodiversiteit, en wat is nou eigenlijk het verschil met het nieuwe regime? In het huidige GLB hadden we met name het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waarin die bijdrage werd geleverd. Dat is in 2020 ook geëvalueerd door de universiteit van Wageningen. Ik denk dat het NSP effectiever zal zijn voor het herstel van de biodiversiteit ten opzichte van het huidige GLB, sowieso omdat we het agrarisch natuur- en landschapsbeheer hierbij al gaan verbreden. Dat is omdat we veel meer naar de gebiedsgerichte aanpak gaan, waarbij ook specifiek wordt gekeken wat er in een bepaald gebied nodig is. We krijgen de overgangsgebieden rondom Natura 2000-gebieden, bescherming van veenweide, en de ecoregelingen. Ik denk dat het juist een heel palet aan maatregelen is dat ervoor zorgt dat we juist meer kunnen doen aan biodiversiteit.

De voorzitter:

Er is een vraag van mevrouw Bromet. Ga uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik had gevraagd wat de effecten waren van het GLB in de afgelopen jaren. De dingen die de Minister noemt voor het nieuwe GLB, zijn ook de dingen die onder het oude GLB al plaatsvonden. De maatregelen voor veenweide zijn daarvan echt een voorbeeld, misschien niet die voor de verhoging van de waterpeilen, maar wel die voor de weidevogels. Ik ben op zoek naar een antwoord op de vraag of we nou doen wat we zouden moeten doen, ook gezien de discussie die voorafging aan de vorige periode van het GLB, want toen is er ook een verandering doorgevoerd. De verandering toen was dat de Minister collectieve plannen ging maken en dat ze ook veel gebiedsgerichter ging kijken. Ik hoorde het woord «gebiedsgericht» nu ook weer vallen voor de volgende periode. Dus mijn vraag is meer een beetje: is er nou gekeken naar de effectiviteit van het vorige agrarisch natuurbeheer, en wordt dat gebruikt om het verder te verbeteren voor de volgende periode?

Minister Schouten:

Onder andere. We spreken nadrukkelijk over verbreding van het ANLb, het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, zodat we daarmee ook meer doelen kunnen gaan bereiken dan met het huidige ANLb. Maar zoals ik net al zei: we krijgen bijvoorbeeld ook een ecoregeling. Dat zit wel degelijk níét in het huidige GLB. De hele veenweideaanpak gebeurt nu ook via een programma dat ik met de provincies heb draaien. Dat komt voort uit het Klimaatakkoord; dat komt niet voort uit het huidige GLB. Met het huidige NSP kunnen we dat gaan cofinancieren. We kunnen daar dus een veel grotere slag in gaan maken. Er zitten meer conditionaliteiten in, conditionaliteiten die er eerder ook niet in zaten. Ik kan het rijtje blijven opnoemen, maar het is echt wel een verschil met het huidige GLB.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schouten:

Mevrouw Bromet wijst op Duitsland en zegt dat Duitsland nu toch gewoon veel meer ambities heeft, omdat dat land na 2027 de inkomenssteun helemaal gaat afschaffen. Dat is het voornemen van het nieuwe kabinet. Ik constateer dat het huidige kabinet... Niet het huidige, want dat is volgens mij vandaag geïnstalleerd! Het kabinet dat tot ongeveer vorige week actief was, heeft een overheveling gedaan van 15%. Dat is het huidige geldende regime voor het GLB in Duitsland. Ik geef gelijk toe dat dat niet helemaal te vergelijken is, want de bedragen per hectare zijn ook weer een grote puzzel. Maar voor de werkingstijd van 2022 tot 2027 hebben wij een hogere overheveling ten opzichte van hoe het was dan wat er nu in Duitsland gebeurt.

Wat de inzet hierna wordt? Nou ja, ik ben nog bezig om het huidige NSP ingevoerd te krijgen. Ik hoop dat dat lukt na dit debat en dat u daar dus mee akkoord gaat. Maar ik moet ook nog een bestuurlijk overleg in met de provincies en de waterschappen. Maar om nu te zeggen dat Duitsland het in de komende periode in ieder geval beter gaat doen... Dat is nou niet per se... Dat weet ik niet, laat ik het zo zeggen, want ik heb nog niet helemaal en detail gezien welke regelingen zij eronder hebben gedaan. Ik heb gehoord dat dit de ambitie in het nieuwe regeerakkoord is, maar dat gaat over een GLB-programma waarvan we deze nog geeneens gestart hebben. Dat moet namelijk pas volgend jaar beginnen.

De voorzitter:

De tweede interruptie.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Het antwoord van de Minister is eigenlijk wel illustratief. Ik heb dit namelijk gevraagd, omdat het mij zinnig lijkt om niet alleen te kijken naar de komende subsidieperiode, maar juist ook naar die daarna. Er zit inderdaad een trend in en dat zien we nu in Duitsland met dat uitgesproken voornemen om na 2027 van die hectaresteun af te stappen. We hebben vandaag in het debat ook heel veel Kamerleden horen zeggen: het moet niet te stel gaan, het moet in kleine stapjes. Dus het vergt ook voorbereidingstijd als je over zes jaar nog meer denkt te gaan verschuiven naar de tweede pijler en van die inkomenssteun denkt af te gaan stappen. Daar heb ik naar gevraagd en de Minister antwoordt alsof het alleen maar over de komende periode gaat. Het is echt goed om soms langer vooruit te kijken dan alleen maar naar wat een beleidsdocument voorschrijft.

Minister Schouten:

Ik dacht toch echt dat de agenda van dit debat over het huidige GLB en NSP gaat, omdat we dat nu nog moeten gaan vaststellen met elkaar. Maar ik ben niet te beroerd om vooruit te kijken. Helemaal niet! Ik hoor dat mevrouw Bromet gelukkig ook zeggen, maar ik geloof dat het punt is dat je een soort ingroei moet hebben, dat je een soort stapsgewijze verhoging moet hebben. Dat is waar de motie van ik dacht de heer Van Campen op zag, want die motie vraagt om een stapsgewijze verhoging naar een percentage van 30% met een midterm review in 2025 om te kijken hoe we het nou precies doen. Ik denk dat je die combinatie ook nodig hebt. Je gaat dus én stapsgewijs verhogen én je gaat kijken hoe het precies uitwerkt in de praktijk. Hopelijk leer je daar dan ook weer van voor de periode die daarna komt. Ik vind het te vroeg om daarop vooruit te lopen. Ik weet wel dat wat wij nu doen, in ieder geval gericht is op een combinatie van aan de ene kant de mogelijkheid voor boeren om mee te komen in die verandering en aan de andere kant het besluit om ook echt de weg naar die verandering op te gaan. Dat evenwicht zit er denk ik nu goed in met die stapsgewijze stijging naar 30% en die midterm review.

De voorzitter:

U wilt een vervolgvraag?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Nee, voorzitter.

Minister Schouten:

Mevrouw Koekkoek is er niet, maar zij heeft zich netjes afgemeld. Ik ga haar vragen nog wel meenemen. Zij vroeg hoe het NSP zich verhoudt tot de LULUCF-doelen die wij hebben. LULUCF gaat over landgebruik en die doelen zijn in Europa vastgesteld. In de Klimaat- en Energieverkenning, de zogenaamde KEV, wordt ook altijd gekeken wat de stand van zaken is rond de LULUCF-doelen. Op dit moment zegt de KEV dat we het LULUCF lijken te gaan halen. Het NSP draagt daar ook aan bij door extra koolstofvastlegging in de bodems en door minder uitstoot uit de bodems.

Mevrouw Koekkoek vroeg heel specifiek naar de 3,5 megaton in 2030. Op hoeveel megaton stuurt het NSP nou precies? De afspraak in het Klimaatakkoord van 3,5 megaton in 2030 geldt voor de landbouw en landgebruiksectoren. Het NSP stuurt op een deel hiervan en dan met name op de broeikasgasemissies door landgebruik van de landbouwsector. Het NSP stuurt daarbij vooral op extra koolstofvastlegging in de bodems. Dat is 0,6 megaton. Verder stuurt het op minder uitstoot in veenweidegebieden en dat is 1 megaton.

De interventies van de ecoregelingen en de gebiedsgerichte aanpak dragen daar ook aan bij. Ik kom zo nog nader te spreken over wat wij «de interventies» noemen, want dat zijn onder andere investeringen in landbouwmateriaal dat er juist aan bijdraagt dat je beter kunt gaan werken in bepaalde gebieden. In de volgende Klimaat- en Energieverkenning van het PBL zullen de effecten van het NSP ook worden meegenomen. Ze gaat daar dus expliciet naar kijken.

Mevrouw Koekkoek vroeg of ik in gesprek blijf met de sector nadat het NSP is ingediend. Jazeker! Wij gaan het natuurlijk ook monitoren, want dat hebben we toegezegd. Verder komt er ook een evaluatie. Omdat dat allemaal bij elkaar te kunnen pakken, hebben we natuurlijk ook de input vanuit de sector nodig. Maar die hebben we ook nodig om bijvoorbeeld beleid verder te ontwikkelen en om de ecoregelingen verder in te richten. In begin 2022 starten we een praktijkproef, waarbij boeren en ngo's betrokken worden. Dus dat gaat ook allemaal gelijk op. En voor de implementatie en de communicatie hebben we natuurlijk regelmatig gesprekken, want op die manier kun je zorgen dat het NSP ook echt bijdraagt aan de doelen.

De heer Van Campen vroeg of ik kan aangeven of andere lidstaten ook werk maken van hun verantwoordelijkheid voor verduurzaming. Ik heb de strategische plannen van de andere lidstaten nog niet gezien. Iedereen is inderdaad op dit moment hard bezig om die allemaal op tijd af te hebben. Dus ik weet nog niet of dat overal in dezelfde mate gebeurt en wat ze gaan doen. Ze zullen er wel allemaal op worden beoordeeld door de Europese Commissie. In die zin ligt daar natuurlijk ook gewoon het overzicht van wat er in al die landen eigenlijk gebeurt. Ik heb wel begrepen dat alle lidstaten substantieel aan ecoregelingen meedoen, dus dat element zal er wel in zitten. Wij zijn ook weer benaderd door veel lidstaten met de vraag wat wij eigenlijk met de ecoregelingen doen. Er is dus een soort circuitje gaande, waarin iedereen aan het zoeken is wat de ander aan het doen is. Maar als ik daar meer van weet, dan zal ik dat de Kamer uiteraard laten weten. Maar daarvoor is het nu nog net te vroeg.

De heer De Groot vroeg naar de strategische MER. Wanneer kunnen we die met het addendum naar de Kamer sturen? Vergeef me alle afkortingen, maar we hebben nu de S-MER, de strategische MER, in concept. Daar komt nog een hoofdstuk bij, laat ik het zo maar eventjes noemen, om «m helemaal gereed te maken. Ik zal die naar de Kamer sturen, zodra ik die heb. De S-MER wordt niet voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Het is namelijk opgesteld volgens de eisen van de Europese richtlijn en dat is een ander soort mer dan je bij de reguliere MER hebt. Zodra ik «m heb, krijgt de Kamer «m.

Hoe gaat het proces met NSP zo meteen eigenlijk verder? Ik moet na dit debat eerst nog een bestuurlijk overleg hebben. Als uw Kamer eventueel nog moties indient, dan zal ik pas daarna een bestuurlijk overleg hebben met de partners, de provincies en de waterschappen. Als er overeenstemming over het plan is, kunnen we het indienen in Brussel. Ik ben degene die het NSP indient bij de Europese Commissie, uiteraard wel onder de conditie dat u dat steunt. Wij gaan daarna natuurlijk ook gewoon met elkaar goed kijken hoe het loopt en of het werkt. Als het plan is ingediend, dan verwachten wij zo rond maart een soort appreciatie – laat ik het zo maar noemen – van de Europese Commissie en uitsluitsel of we hiermee voldoen aan de eisen die ze aan ons heeft gesteld. Dat heten dan geen «recommendations» maar «observations».

Mevrouw Vestering en anderen vroegen naar de brief van de Statenfracties. Mevrouw Bromet en mevrouw Beckerman vroegen daar ook naar en de heer De Groot werd daarop geïnterrumpeerd. De verhoudingen zijn als volgt. De Statenleden mogen het college aanspreken op de keuzes die zij maken. Zo heb ik de brief ook gelezen, als een opmerking over de inzet binnen het IPO op het hele traject rondom het NSP. Dat mogen en kunnen ze op deze manier doen, maar ik constateer wel dat de uitkomst van het NSP, met de stapsgewijze verhoging naar 30%, in ieder geval verder gaat dan de initiële inzet om het op 15% te houden. Dat werd ook vanuit de provincies breder geventileerd. Ik denk dus dat we voor een deel al tegemoet zijn gekomen aan de zorgen van deze Statenleden. Maar goed, ik ben niet degene in het huis van Thorbecke die een mening gaat vormen over de Statenleden. Ik zie dat we nu doorwerken naar 30%.

Mevrouw Beckerman vroeg heel specifiek naar de strategische MER. Kunnen die zaken nog verwerkt worden bij de indiening van het plan? De strategische MER wordt zes weken ter inzage gelegd. De reacties komen in januari binnen en worden in tweede instantie in 2022 verwerkt, indien dat nodig is. Dat is het maartmoment, waar ik het net over had. Opmerkingen die hout snijden zouden daar eventueel ook in meegenomen kunnen worden.

De heer Bisschop vraagt of ik mij inmiddels al kritisch heb uitgelaten in Brussel over de ambities in de Farm to Fork-strategie. Ik heb al meerdere keren aan uw Kamer laten weten dat ik de uitgangspunten van de Green Deal en de Van-Boer-tot-Bordstrategie ondersteun, maar we moeten goed kijken hoe dat precies in wetgeving terug gaat komen. We moeten ook beoordelen hoe die wetgeving past en wat de exacte doelen zijn. Daar wachten we op, maar de hoofdgedachte achter de Green Deal en de Farm to Fork-strategie steunen wij. Daar ben ik niet kritisch op geweest. We gaan kijken hoe dat voor de rest uitgewerkt wordt in regelgeving. Voorzitter, dit was het blokje algemeen.

Dan kom ik op het blok over de inkomenspositie.

De voorzitter:

De heer De Groot heeft een vraag. Gaat uw gang.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik wil het toch nog even hebben over de relatie met de provincies, gelet op het wat rommelige proces binnen het IPO. De Minister heeft op 20 december een bestuurlijk overleg. Wij hebben als Kamer voorlopig ons laatste woord gesproken. Ik neem aan dat er geen nadere wijzigingen meer zullen worden aangebracht.

Minister Schouten:

Ik moet even kijken wanneer ik het volgende bestuurlijk overleg heb. Volgens mij is dat niet de 20ste, maar volgende week. Dat is volgens mij volgende week. Maar dit ligt ook weer aan u. Als u moties aanneemt die effect hebben op het NSP – dat kan; dat is uw recht – dan zal dat aan mijn kant weer een discussie vereisen met de provincies. Nogmaals, ik heb het formeel nog niet vastgesteld, maar ik heb nog geen signalen gehad van de provincies waaruit blijkt dat wat er nu ligt, op onoverkomelijkheden kan stuiten. Ik kan dat niet definitief zeggen, maar ik heb daar op dit moment geen signalen over. Maar als u in al uw wijsheid besluit om weer dingen te veranderen, dan moet ik weer een ander gesprek gaan voeren.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schouten:

Ik hoor nu dat het gepland staat op de 15de. Ik moet even kijken of dat allemaal lukt qua agenda, maar dat is weer een ander issue.

Ik was aanbeland bij de inkomenspositie. Verschillende leden hebben daar vragen over gesteld en hun zorgen geuit.

De heer Boswijk had onder andere een vraag over bepaalde voorstellen die er worden gedaan in het GLB en het NSP. Hij noemde het voorbeeld van de akkerbouwer die zei helemaal geen subsidie voor bepaalde teelten te hoeven, maar gewoon mogelijkheden wil hebben om bepaalde machines aan te schaffen om te zorgen dat hij zijn land op een andere manier kan bewerken of iets dergelijks. Dat kan ook. In het NSP zit een regeling met wat wij de interventies noemen. Die kunnen worden aangewend voor onder andere de aanschaf van landbouwwerktuigen. Die interventies worden nader uitgewerkt, dus dat is op dit moment work in progress. Maar daar zitten wel degelijk mogelijkheden in om er juist voor te zorgen dat je niet steeds subsidies van de teelten of het land hebt, maar je die transitie ook zelf waar kan gaan maken. Zodra we daar wat meer over weten, zal ik dat aan uw Kamer laten weten. Maar dat zit in de mogelijkheden voor de subsidiëring van interventies, zoals dat genoemd wordt.

Een aantal leden hebben specifiek vragen gesteld over die grens van die 40 hectare. Dat is een terugkomende vraag. Ik moet dat eventjes uitleggen. We hebben een hectarepremie voor iedereen. Tot de 40 hectare is die, even uit mijn hoofd, iets in de orde van € 255, € 260 per hectare. Boven de 40 hectare wordt er een afslag genomen op de prijs per hectare. Dan komt die op € 220. Hou me de bedragen even ten goede, maar ze zitten in die orde van grootte. Er is berekend dat als je een bedrijf hebt met een grootte vanaf 60 hectare, er een soort knik in komt. Tot de 60 hectare middel je dus eigenlijk gewoon uit met je hectarepremie. Als je daarboven komt, dan voel je dus dat daar een middeling plaatsvindt en het net de andere kant uitslaat. Die grens van 60 hectare vloeit voort uit de keuzes over de bedragen die boven en onder de 40 hectare worden gegeven.

Een aantal leden van u vroegen hoe die grens is getrokken. Onder andere in de SWOT-analyse is naar die grens gekeken. Die SWOT-analyse is onder andere bij de WUR opgesteld. Die heeft ook gekeken naar wat nou precies de grootte van de percelen is et cetera. Ook de Europese Commissie heeft bij ons aangegeven dat de premies tot 60 hectare ongeveer de bedragen zijn waardoor er gemiddeld geen achteruitgang plaatsvindt, en dat het daarna dus de andere kant doorslaat. Van meerdere kanten is die grens dus zo gekozen. Ik geloof dat mevrouw Van der Plas en andere leden van u daar vragen over hadden.

De heer Boswijk, de heer Van Campen, mevrouw Van der Plas en anderen vroegen hoe we ervoor zorgen dat het geld daadwerkelijk op het boerenerf terechtkomt en niet in allerlei samenwerkingsconstructies, overlegorganen et cetera. Het is mijn inzet om het maximaal op het boerenerf terecht te laten komen. Is dat alleen maar op het boerenerf? Nee. Soms zul je bijvoorbeeld ook middelen nodig hebben om als collectief te opereren. Dat is niet veel, maar daar heb je soms wat voor nodig. De heer Boswijk of de heer Van Campen gaf een voorbeeld over de samenwerking bij de gebiedsgerichte aanpak. Het is dan niet gelijk iets wat op het boerenerf terechtkomt, maar het effect van het organiseren van die samenwerking kan wel groter zijn doordat je elkaar ontmoet en je bij elkaar zit. Daar is ook wat geld voor nodig. Dat zijn niet de grootste bedragen, zeg ik er maar gelijk bij. Als u zegt dat er echt een garantie moet komen dat er geen enkele euro buiten het boerenerf terechtkomt, dan kan ik die niet geven. Maar onze inzet is er echt op gericht om dat geld maximaal op dat boerenerf te krijgen.

De voorzitter:

De heer Van Campen had nog een vraag over het vorige punt.

De heer Van Campen (VVD):

De Minister geeft aan dat er een wetenschappelijke en door de WUR geadviseerde verdeelsleutel ligt onder de vergoeding per bedrijf voor het aantal hectares dat het aan grond heeft. Ik kan me op zich ook best voorstellen dat dat het geval is. Maar de melkveehouder en de akkerbouwer zijn qua verdienmodel niet te vergelijken. Een akkerbouwer verdient zijn geld met het telen van gewassen. Een melkveehouder heeft landbouwareaal om zijn koeien te kunnen voeden en verdient uiteindelijk zijn inkomen met de melk. Die zal een minder groot landbouwareaal hebben dan een akkerbouwer. Hoe kijkt de Minister naar het eventueel aanbrengen van een onderscheid tussen die vergoeding voor hectares voor de melkveehouderij en de akkerbouw?

Minister Schouten:

Dat lijkt me een vrij complexe operatie, want ook bijvoorbeeld met zaken als gewasrotatie zal een stuk land de ene keer tot de akkerbouwgrond behoren en de andere keer wordt het grasland en hoort het bij een melkveebedrijf. Er bestaan ook gemengde bedrijven, waar ook niet altijd op perceelniveau wordt afgebakend wat tot de akkerbouwtak behoort en wat tot de melkveetak behoort. Dus dat lijkt me een behoorlijk complexe operatie. Dit gemiddelde is gepakt op basis van alle bedrijven, dus niet alleen melkveebedrijven of alleen akkerbouwbedrijven. De verschillen binnen Nederland – die kan ik niet met dit NSP weghalen – zullen natuurlijk ook steeds blijven bestaan, niet alleen tussen melkveehouderij en akkerbouw, maar ok als je bijvoorbeeld in een veenweidegebied zit, waar je geen akkerbouw kunt doen, maar eigenlijk alleen nog maar veehouderij hebt. Of je kunt wel akkerbouw doen, maar dat is toch minder; je hebt toch meer veehouderij. Of je zit op de hoge zandgronden. Er zullen dus ook met dit NSP verschillen blijven bestaan. Dat ontken ik niet. We hebben echt wel speciale aandacht voor de akkerbouw, niet zozeer in de hectarepremies, maar veel meer in de regelingen daaromheen. Daarom hebben we ook die praktijkproef eerst uitgevoerd met de akkerbouwbedrijven. Daar hebben we van geleerd. We gaan nu weer een nieuwe praktijkproef doen om daar nog meer van te leren en te zorgen dat we hen zo goed mogelijk tegemoet kunnen komen, ook in hoe zij die transitie kunnen doormaken. We kijken welke regelingen daar dan bij passen. Maar verschil maken tussen die twee takken is complex. Ik denk ook niet dat dat helemaal de oplossing is.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van Campen.

De heer Van Campen (VVD):

Op zich zie ik de complexiteit daar wel van. Het is alleen dan dus wel een feit dat de overheveling en de systematiek die in het voorliggende NSP worden gekozen, harder neerslaan bij de akkerbouw dan bij de melkveehouderij. Ik kijk uit naar het vervolg van de beantwoording. Zouden we via meer pijler 2-mogelijkheden, via de ecoregelingen, de akkerbouw goed in de gelegenheid kunnen stellen om die afnemende hectarepremie terug te verdienen, zodat er toch een eerlijk evenwicht ontstaat?

Minister Schouten:

Nog even een keer: er is berekend dat voor bedrijven tot 60 hectare het GLB het grootste aandeel van hun inkomen is. Ik heb ook weleens … Het is wel even geleden, maar zo'n drieënhalf, bijna vier jaar geleden is hier de discussie bijna gestárt over het GLB en de capping van de cap; de cap is het GLB. Ik weet nog dat de heer Futselaar, de ambtsvoorganger van mevrouw Beckerman, zei: € 100.000 is geen inkomenssteun meer, dat is een inkomen. De Kamer heeft mij toen opgeroepen om in Europa te pleiten voor een cap op dat bedrag. Die cap is niet gekomen. Dat heeft te maken met de politieke dynamiek in Europa; laat ik het zo maar even zeggen. Alleen, daarbinnen is de Commissie ook aanbevelingen gaan geven hoe je wel tot een wat evenwichtigere verdeling kunt komen van het geld over de hectarepremie over bedrijven heen. Gemiddeld genomen zullen het meer grotere akkerbouwbedrijven zijn qua hectares, maar onderschat niet dat er ook grotere veehouderijen zijn die daaronder kunnen gaan vallen. We hebben niet zozeer naar het soort bedrijf gekeken, maar meer naar bij welke bedrijven het grootste deel van hun inkomen daarin zit. We zorgen dat dat gewoon intact blijft, zeg maar, en dat in het deel dat daarboven zit meer herverdeling plaatsvindt. Het is een variant op een cap die ook nog eens iets zachter uitvalt. Want als je de cap had gehad, dan was het boven de € 100.000 gewoon klaar geweest. Maar zoals de heer Van Campen ook zegt, is het goed om voor de akkerbouw in de gaten te houden, met name bij de uitwerking van de ecoregelingen, hoe we de regelingen beter daarop kunnen aansluiten. Dat gaan we heel specifiek nog verder bekijken.

De voorzitter:

Dan is er nog een vraag van mevrouw Beckerman. Gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):

Zoals de Minister al terecht stelde, is dit voor mijn fractie natuurlijk al langer een groot punt van aandacht. Aan de ene kant zit een derde van de boeren ook na inkomenssteun onder het brutominimumloon en aan de andere kant komt een derde van de inkomenssteun terecht bij boeren met een inkomen van twee keer modaal of meer. Onze specifieke vraag in eerste termijn was hoe dit uitpak. Hoe pakt dit uit, juist voor de groep die onder het minimum zit?

Minister Schouten:

Ik heb volgens mij net het antwoord gegeven over de grootte, in ieder geval over de hectares; laat ik het zo zeggen. Daarbinnen heb je natuurlijk heel veel verschillende soorten bedrijven, die ook weer niet allemaal met elkaar te vergelijken zijn. We krijgen nog een doorrekening van het Louis Bolk Instituut ten aanzien van de inkomenspositie van de biologische bedrijven. Ik zal die ook uw Kamer toesturen. Ik meen dat mevrouw Vestering vroeg naar dat rapport, of ze biologisch inzicht hadden, en mevrouw Bromet of Beckerman, een van de twee, ook. Dat komt denk ik in januari. Pin me daar niet helemaal op vast, maar als ik het heb, zal ik het ook hiernaartoe sturen, zodat u ook daar inzicht in kunt krijgen. Voor de andere bedrijven hebben we de WUR laten kijken naar de grofmazige effecten voor inkomens, maar daarbinnen is het ook weer afhankelijk van keuzes die een bedrijf zelf maakt en ook van de economische gezondheid van het bedrijf as such. Dat zit niet alleen maar in het GLB. Dat heeft natuurlijk ook te maken met keuzes die bedrijven zelf maken.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schouten:

Dat is eigenlijk ook een antwoord op de vraag van mevrouw Van der Plas hoe inkomenszekerheid gegarandeerd kan worden met het GLB. Laat ik daar helder over zijn. Het GLB is niet bedoeld om het inkomen van boeren te garanderen. Het is inkomensondersteuning, maar het kan nooit het volledige inkomen van een boer vervangen. In die zin is het waar... Er vond hier een zinvol debat plaats over: wat gebeurt er eigenlijk precies met die boer in de keten? Dat is de echte discussie die hieronder ligt. De boer loopt veel risico's, ook in de contracten die er zijn. We hebben daar nu weer allerlei wetgeving op gemaakt, ook rondom de Mededingingswet, om zijn positie te versterken. Maar dit wordt veel meer een vraagstuk van de hele keten. Als we onze voedselproductie in Nederland op peil willen houden, als we willen zorgen voor een gezonde boerenstand in Nederland, dan is dat niet alleen een verantwoordelijkheid van mij als Minister en de boer als individu, maar is het een verantwoordelijkheid van alle partijen in de keten. Daar zal de komende jaren het debat veel meer over gaan. Het landbouwakkoord heeft daar een aantal aanzetten voor gegeven. Dat moet nu echt een stap verder gebracht worden. Dat zal denk ik de grote opgave voor de komende jaren worden. Wat voor GLB dan ook, dat vang je niet op met alleen maar de middelen die vanuit Europa komen. Dit is een veel breder maatschappelijk vraagstuk.

De voorzitter:

Ik vraag even aandacht voor de tijd die we nog hebben: drie kwartier. Er zijn heel veel vragen gesteld. Misschien een beetje staccato beantwoorden, zodat we ook nog even een tweede termijn hebben.

Minister Schouten:

Ja, ik ga even kijken.

Mevrouw Koekkoek, maar ook de heer Boswijk, vroeg aansluitend hierop wat ik ga doen met het rapport van de heer Crone over de positie in de keten. We hebben de Wet oneerlijke handelspraktijken; die is net in werking getreden. De ACM houdt daar toezicht op. Er wordt nu een geschillencommissie aangewezen, zodat er vanaf januari een laagdrempelige en onafhankelijke geschillenbeslechting plaatsvindt. De heer Crone geeft adviezen over vervolgstappen en heeft daar een aantal concrete acties op belegd. We gaan die weer nader bekijken. Mijn inschatting is dat een volgende bewindspersoon daar verder over gaat. Maar zoals gezegd: dit wordt wel het debat voor de komende tijd, is mijn inschatting.

De heer Eppink had ook een vraag over het garanderen van de inkomenspositie. Het GLB kan niet het inkomen zijn; het is inkomensondersteuning. Dat is een belangrijk verschil.

De heer Van Campen vroeg nog naar de eerlijke prijs. Hij zei: klopt het dat de verwerkende industrie waar de boer zijn voedsel aan verkoopt de Europese landbouwsubsidie afroomt? Dat was zijn stelling. Ik weet niet of je het zo een-op-een kunt stellen. Afromen lijkt een hele actieve daad, zeg maar. Maar ik denk wel dat het goed is om de markttransparantie te vergroten, om te kijken wat er precies gebeurt, zodat je kunt zien wat voor mechanismen daaronder liggen en hoe het in de praktijk uitwerkt. We zijn er nu mee bezig om dat verder te brengen. Maar dat geldt ook voor boeren zelf. Als zij meer inzicht krijgen in de prijzen en wat er daarna mee gebeurt, dan kan dat hen sterker maken in hun onderhandelingspositie en ook in de keten.

De heer Bisschop vroeg: leidt dit niet tot minder extensivering? Want minder hectarepremie is vervolgens minder extensivering, is zijn stelling. Dat ligt er ook weer aan hoe de hectarepremies precies uitpakken. Het is niet om me er makkelijk van af te maken, maar er wordt met enige regelmaat gesteld dat de grondprijs als zodanig omhooggaat doordat er hectarepremies zijn, dus dat het belonen van hectares ertoe leidt dat de grondprijs als zodanig omhooggaat. Of je dan het omgekeerde kunt stellen, dat is dan ook weer gelijk te kort door de bocht: gaan de prijzen omlaag als je de hectarepremie eraf haalt? Dat zou ik ook niet zo durven stellen. Maar het is niet zo dat wij met extensivering helemaal geen bijdrage leveren. Ik noem bijvoorbeeld de bufferzones rondom Natura 2000-gebieden, waarvoor nu in de tweede pijler ruimte is, en bijvoorbeeld de veenweidemiddelen; ik noemde ze net al. Het zijn allemaal middelen die wel bij de boer terechtkomen als compensatie voor bijvoorbeeld een verhoging van het peil of doordat er meer geëxtensiveerd moet worden rondom zo'n Natura 2000-gebied. Dat krijg je dan misschien niet gelijk via de hectarepremie, maar het kan wel op een andere manier gecompenseerd worden.

De heer Bisschop vroeg ook wat ik ga doen om de akkerbouwbedrijven mee te nemen in het geheel. Ik heb net al een aantal elementen genoemd waarmee wij proberen de akkerbouw meer tegemoet te komen, ook op basis van inzichten uit de praktijk, maar ik noemde ook al even richting de heer Boswijk de investeringen in interventies, onder andere in landbouwmachines en dergelijke, die een bijdrage leveren aan de vergroeningsdoelen. Dat kan breder zijn. Ook landschapselementen, die ook steeds in de Kamer aan de orde zijn, zijn hierbij belangrijk. Ik kom zo nog terug op de voedselbossen, maar dat is een hele specifieke tak van sport; ik heb tegenwoordig samen met mevrouw Beckerman een hobby en dat zijn de voedselbossen.

De heer Van Campen vroeg naar de monitoring: gaan we in 2025 ook goed kijken naar wat het doet met het inkomen van de boer? Ja, we kijken naar het inkomen, maar we kijken dus ook naar de ecologie en naar de maatschappelijke doelen die we willen bereiken met het GLB. We doen dat met indicatoren van de EU, met nationale indicatoren en met eigen onderzoek. Het wordt ook jaarlijks geëvalueerd. Binnen de marges letten wij er goed op om dat de goede kant uit te krijgen. 2025 is echt het moment waarop we kijken hoe we ervoor staan: we hebben die stappen gezet; wat betekent dit dan weer voor het vervolg? We kijken tegelijkertijd naar de prijs die de markt betaalt voor de producten van de boer. Aan de ene kant hebben wij onze eigen monitoring van het GLB, aan de andere kant de monitoring van de prijzen in de markt. Dan kun je wel wat dingen bij elkaar gaan brengen, is onze verwachting.

De SGP vraagt of bij het evaluatiemoment ook wordt gekeken naar de toenemende kosten voor gewasbescherming en mestbeleid. Bij iedere evaluatie bekijken wij alle aspecten. Deze twee horen daar ook bij, dus daar zullen wij ook naar kijken.

Dat was het blokje inkomen breed, voorzitter.

Over monitoring heb ik al het een en ander gezegd.

De heer Boswijk zei dat van tevoren duidelijk moet zijn op welk moment ingegrepen wordt als die monitoring bepaalde resultaten laat zien. In 2025 is dus dat tussentijds evaluatiemoment. Wanneer de sociaaleconomische gevolgen daar aanleiding toe geven, dan gaan we daar met de provincies goed naar kijken. Dat is ook het moment waarop waarschijnlijk mijn opvolger hier bij uw Kamer op terugkomt en zal zeggen: dit zijn de resultaten. Dan moet worden bepaald wat er nodig is om daar wat aan te veranderen, maar daar heb je de evaluatie echt voor nodig.

Er is ook gevraagd hoe de monitoring in z'n werk gaat. Wij gaan in 2022 een plan opstellen voor hoe we dat gaan monitoren. Daar gaan we ook met provincies en waterschappen afspraken over maken. Ik zal uw Kamer informeren over hoe die monitoring er precies uit gaat zien, zodat u dat ook kunt vaststellen.

De heer Boswijk (CDA):

Dank aan de Minister voor de antwoorden. De Minister gaf aan dat ze de monitoring in overleg met provincies en waterschappen gaat vormgeven. Ik neem aan ook met de sector, want die zullen het best de gevoelens en de signalen uit de samenleving oppakken.

Minister Schouten:

Zeker. Dit ging erover dat we signalen ontvangen of dat uit de evaluatie komt dat er iets moet worden heroverwogen. Het programma is van de provincies, het Rijk en de waterschappen. Dat zijn de bevoegdheden die daarin ook heroverwegingen kunnen maken. Daar doelde ik op, maar uiteraard blijven wij ook met de sector goed kijken naar de effecten.

Mevrouw Bromet vroeg hoe we inzicht krijgen in de ecologische effecten. Het WUR-rapport en de strategische MER geven ons nu al inzicht in de indicatieve effecten van het NPS-voorstel. We zullen de komende jaren de ecologische effecten van het NSP blijven monitoren, zodat we er vrij dicht bovenop zitten om te zien of het ecologisch ook doet wat we hopen dat het doet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

We hebben gisteren een motie aangenomen om een betere meetsystematiek op te gaan stellen in natuurgebieden om te kijken of natuurgebieden ecologisch vooruitgaan. Zou je niet eenzelfde meetsystematiek moeten instellen op het boerenerf of op gronden die betrokken zijn bij het agrarisch natuurbeheer? Anders kan je niet meten of het de goede kant op gaat.

Minister Schouten:

Deze vraag hoort bij de verdere uitwerking van de monitoring. Ik heb nog niet zo scherp wat daar precies voor nodig is. Dat moeten we echt nog verder uitwerken. Of dat nodig is, kan ik dus nog niet zeggen, maar ik heb al toegezegd dat we de monitoring verder gaan uitwerken. Daar kijken we naar. Dat is dan ook het moment waarop de Kamer met de Minister het debat kan aangaan over hoe dat er precies uitziet en of dat voldoende is.

Tot slot vroeg mevrouw Vestering of we het NSP tussentijds kunnen aanpassen. Ze doelde daarbij op de jaarlijkse rapportage richting de Commissie. De doelen op het gebied van klimaat en leefomgeving vragen om inzet binnen het GLB maar zeker ook buiten het GLB. Het GLB is niet de enige oplossing die je daarvoor kunt bieden. We kunnen het NSP tussentijds aanpassen mocht dat nodig zijn, maar dat zit dan wel echt in de evaluatie in 2025. We gaan jaarlijks kijken wat er gebeurt. Als dingen echt gelijk helemaal uit de bocht vliegen, moeten we kijken wat dat betekent. Maar de echte aanpassing van de meer diepgravende evaluatie kan in 2025 plaatsvinden, omdat je ook wat stabiliteit en voorspelbaarheid nodig hebt voor boeren om hiermee te gaan werken. Als we jaarlijks elke keer gaan flipfloppen, weet ik niet hoeveel boeren hier nog precies hun werkzaamheden op kunnen richten. Maar als een aanpassing nodig is, dan kan dat zeker bij de midterm review in 2025.

Dat was het blokje monitoring, voorzitter.

De heer Eppink had een concrete vraag over de jonge boeren. 3% in de eerste pijler is erg weinig, was zijn stelling. Het is al meer dan we hadden. Er was 14 miljoen in de eerste en tweede pijler samen beschikbaar voor jonge boeren. Dat wordt nu 21,5 miljoen. Ik vind dat niet weinig, maar dit pakket heeft zeker een plus ten opzichte van het vorige GLB. Stel dat er nog meer inschrijvingen komen van jonge boeren en we die kunnen honoreren, dan zit er nu geen cap op. Het wordt dus niet afgekapt. Als het helemaal stormloopt bij de jonge boeren, wat ik natuurlijk hoop, want dan is er heel veel animo, dan betekent dat wel dat we goed moeten kijken naar de financiële consequenties voor andere regelingen. Maar voorheen zat er echt een max aan. Dat zit er nu niet meer op. In die zin is dat weer een plus hiervan.

De heer De Groot vroeg of de cofinanciering voor het Aanvalsplan grutto is geregeld. Wij hebben de financiering van het Aanvalsplan grutto geregeld in het NSP. De cofinanciering wordt gefinancierd door provincies en het Rijk, dus voor provincies de helft en voor mij nog een keer door de helft. Op die manier kunnen we nu echt aan de slag met het Aanvalsplan grutto.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik wilde even zeggen dat dat hartstikke mooi nieuws is. Hopelijk kunnen we hiermee een begin maken met het redden van onze nationale vogel. Heel mooi. Fijn.

De voorzitter:

Dat zijn mooie warme woorden. De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schouten:

Dan kom ik op nog een aantal vragen over wat wij noemen de groenblauwe architectuur. Mevrouw Van der Plas zei dat een aantal boeren niet kan meedoen met het ANLb, het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Dat klopt, want de provincies bepalen waar de aandachtsgebieden zijn waar het ANLb een toegevoegde waarde heeft. Als je daar niet zit, is er natuurlijk ook niet de extra inspanning nodig om het te financieren. We hebben natuurlijk wel de ecoregelingen; daar blijf ik ook maar even op hameren. Die zijn voor alle boeren gewoon toegankelijk en leveren ook een bijdrage aan de vergroening. Overigens wil ik wel kijken of het ANLb nog uit te breiden is, maar dat moeten we meer regionaal bespreken. Maar het klopt dat daar nu wel een verschil in zit.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

In hoeverre uitbreiden? Hoe zou ik dat moeten zien?

Minister Schouten:

We kijken of we andere aandachtsgebieden hebben die eronder zouden kunnen vallen. Het is niet zo dat dan heel Nederland is. Dat heeft natuurlijk te maken met of er ook echt nog specifieke opgaven zijn in een bepaald gebied voor biodiversiteit, rondom Natura 2000-gebieden of dat soort zaken, dus echt gericht op het agrarisch natuur- en landschapsbeleid, dus allebei de kanten.

De voorzitter:

Mevrouw Bromet. Dat is dan uw laatste vraag.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Het is zo dat er in verleden gekozen is om juist te gaan voor die aandachtgebieden. Op het moment dat die aandachtsgebieden uitgebreid worden of er meer aandachtsgebieden komen, betekent dat ook een verwatering, dus minder geld, voor de aandachtsgebieden die er nu zijn. Of begrijp ik dat verkeerd?

Minister Schouten:

Het is niet zo dat we dat allemaal al hebben. We hebben op dit moment natuurlijk nogal wat opgaven, met name rond Natura 2000-gebieden. Daar hebben we middelen voor beschikbaar gesteld in de tweede pijler, voor de meer regionale aanpak van een aantal zaken. Maar het kan best zijn dat daar nog wijzigingen gaan optreden de komende jaren. Wat moet je met een bepaald gebied in het kader van de stikstofproblematiek bijvoorbeeld? Dan kan ANLb daar ook wel weer een bijdrage aan leveren. Wat daar de financiële consequenties van zijn, kan ik nu nog niet overzien, want ik weet ook nog niet hoe dat precies uitwerkt. Het is niet uitgesloten dat je die discussie nog wel verder gaat krijgen. Maar nogmaals, het is echt aan de provincies om die aandachtsgebieden aan te wijzen. Dat doe ik niet. Dat doen zij. Op het moment dat zij zeggen «dit wordt echt een aandachtsgebied», dan gaan we natuurlijk weer kijken wat dat precies betekent.

De voorzitter:

De Minister vervolgt de beantwoording.

Minister Schouten:

De heer Boswijk had een specifieke vraag over het scheurverbod. Dat is in lijn met de traditie van zijn voorganger, want de heer Geurts, ging hier zo ongeveer in mijn eerste debat, een motie over indienen; dus deze heeft ook een rijke geschiedenis. Hij vraagt: waarom wordt er geen uitzondering gegeven? We kunnen wel kijken naar die uitzonderingen. Dit gaat over het GLMC 9. We hebben aangegeven dat in de aangewezen kwetsbare gebieden een ploegverbod gaat gelden. Ik heb ook gezegd dat de kaart geactualiseerd gaat worden. We zouden bijvoorbeeld een uitzondering voor de vogelrichtlijngebieden kunnen gaan bekijken. Dat betekent dan wel dat we daar ook het compensatiemechanisme tegenover stellen. Dus als je in een bepaald gebied het scheurverbod niet oplegt, moet het wel gecompenseerd worden in een ander gebied, want dat was onderdeel van de deal die daaronder hing. Maar daar kijken we echt nadrukkelijk nog wel naar, waar die opties liggen.

De heer De Groot heeft gevraagd naar artikel 66. Hij vroeg specifiek of de kaarten klaarliggen om artikel 66 te kunnen gaan toepassen. Ik moet even een stapje terug. Artikel 66 ziet op de problematische gebieden, noem ik ze maar eventjes, wat oneerbiedig gezegd, waar gewoon echt nog bepaalde omstandigheden zijn. De vraag is of veenweidegebieden onder de reikwijdte van dat artikel vallen. Want veenweideproblematiek heeft te maken met klimaat, terwijl artikel 66 meer ziet op de sociaaleconomische aandachtsgebieden. Er gaat waarschijnlijk ook nog een reactie vanuit de Commissie komen om daadwerkelijk een duiding van artikel 66 te geven, heb ik begrepen, zodat we zicht hebben op wat er nou precies wel en niet onder valt. Maar onze indruk – laat ik het zo zeggen; ik loop daar niet op vooruit – is dat artikel 66 niet op de veenweiden van toepassing is, omdat het daarbij over klimaat gaat, en artikel 66 daar niet op ziet. Op het moment dat de Commissie daar duidelijkheid over heeft gegeven, zullen wij de Kamer hier weer nader over informeren. Dat wil niet zeggen dat we niks voor de veenweiden doen. Dat is de onderliggende vraag van de heer De Groot, denk ik. Sterker nog, wij gaan het programma dat nu loopt ten aanzien van de veenweidegebieden cofinancieren met de middelen die overgeheveld worden. Dat is een forse impuls, waardoor we ook echt veel meer boeren kunnen gaan compenseren die door peilverhoging of iets dergelijks hun inkomen zien verminderen. We gaan ook echt aan de slag om te kijken wat je daar precies wel en niet voor nodig hebt. We gaan zien wat er in de praktijk goed werkt en wat niet. Maar dat hangt dus niet per se op artikel 66.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank aan de Minister voor de beantwoording. Het is goed dat er ook vanuit de tweede pijler straks gewerkt wordt om boeren te helpen met de problematiek van de veenweiden. Maar artikel 66 gaat volgens mij over gebieden met een natuurlijke handicap of achterstand. Je kunt er wel zeker van zijn dat dat gebieden zijn waar het jaar in, jaar uit moeilijker wordt voor de melkveehouderij. Ik verzoek de Minister dus toch om dit ook in Brussel actief uit te dragen. Het is namelijk een hele mooie mogelijkheid, juist om boeren ook extra ruim te compenseren, zodat ze de veenweidegebieden sneller in de goede staat krijgen.

Minister Schouten:

Zoals gezegd is onze verwachting dat de Commissie hier binnenkort meer duidelijkheid over biedt. Ik denk dat dat het echte antwoord is. Mijn punt is alleen: laten we niet kijken op basis van welk artikel het moet gebeuren; er moet gewoon het een en ander gebeuren in het veenweidegebied, en dat kunnen we ook op andere manieren doen. Daar is mijn aanpak dus op gericht. Maar laten we ook gewoon afwachten of artikel 66 hier van toepassing is, ja of nee.

De voorzitter:

Kunt u, met het oog op de klok, even aangeven hoeveel tijd u nog nodig denkt te hebben, ook in verband met de tweede termijn?

Minister Schouten:

Ja. Uw Kamer heeft heel veel vragen gesteld; dat is een beetje het probleem. Er zijn een aantal vragen gesteld over dierenwelzijn. Ik pak die even samen. Dat doe ik niet om oneerbiedig te zijn. Er zijn binnen de ecoregelingen wel degelijk mogelijkheden voor de dierhouderij om een tegemoetkoming te krijgen. Dan gaat het bijvoorbeeld over het versneld stoppen van het couperen van staarten. Als je een beroep wil doen op de interventies – ik noemde net al eventjes de lijst met investeringen – dan is een van de voorwaarden daarvoor dat je het welzijn van het dier vergroot en centraal stelt. Sterker nog, als je daar niet aan kunt voldoen, kun je ook die investering niet doen. Er zitten op verschillende onderdelen van het GLB dus ook echt wel haken rondom dierenwelzijn, om daar meer invulling aan te geven. Dat is onder andere het geval bij het RDA-rapport dat pas is opgeleverd. Ik ga daar nog een appreciatie van geven. Die mogelijkheden zijn er dus wel degelijk.

Mevrouw Vestering (PvdD):

De Partij voor de Dieren ziet natuurlijk graag dat we heel snel stappen gaan zetten op het gebied van dierenwelzijn in de veehouderij. In de LNV-begroting is er 1 miljoen euro opgenomen voor dierenwelzijn. Gaan we met het geld van het GLB dan wél kunnen voldoen aan wat we met elkaar hebben afgesproken in de Wet dieren? En gaan we dan wel kunnen voldoen aan de manier van omgaan met dierenwelzijn in de veehouderij die de RDA schetst? Of komt er binnenkort nog een wijziging vanuit de Minister om ervoor te zorgen dat ook de financiële dekking aanwezig is om zorg te dragen voor dierenwelzijn?

Minister Schouten:

Ik kan nu al zeggen dat het niet alleen door middel van het GLB kan. Ook het GLB is hierin geen wondermiddel, net zoals het geen wondermiddel is om in het inkomen van de boeren te voorzien of om alle milieudoelen te halen of de veenweideproblematiek op te lossen. Dat is het hier ook niet. De vraag was: zitten er mogelijkheden in? Ja, die zitten erin. Wat hebben we de komende jaren nog meer nodig? Dan loop ik even vooruit op het RDA-rapport. Dat zal een combinatie van factoren zijn. Het zal voor een deel zitten in de keten: wat gaan wij betalen voor zaken om aan de kosten te voldoen? Het zal ook voor een deel zitten in de voorschriften rondom dierenwelzijn waarvoor we kiezen. Het gaat dus om een combinatie van factoren. Het GLB is daar een onderdeel van, maar niet hét onderdeel.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Vestering.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ik verwijs toch weer even terug naar de begroting, waarin er echt nauwelijks geld is voor dierenwelzijn. We hebben ook al uitgerekend hoeveel dat is per dier in de veehouderij. Dat is echt helemaal niets. Dus hoe gaan we nou die stappen zetten voor dierenwelzijn als er zowel in de begroting als in het GLB geen dekking zit om dat voor elkaar te krijgen?

Minister Schouten:

Ik herhaal: het is een combinatie van factoren. Je zult het in regelingen hebben. Het is ook niet zo dat wij helemaal geen regelingen hebben. Er zijn ook gewoon stimuleringsmaatregelen voor verduurzaming van de veehouderij. Het is dus niet zo dat er niets gebeurt. Maar het zal ook voor een deel uit de markt en uit de keten moeten komen. Er zijn allerlei partijen die het met z'n allen zullen moeten gaan doen. Het is dus niet één ding.

De voorzitter:

De Minister vervolgt haar beantwoording.

Minister Schouten:

Ik heb nog paar korte antwoorden. Over de differentiatie in de puntentelling bij de ecoregelingen waren ook nog een aantal vragen. De differentiatie kan ook naar gebieden worden vormgegeven omdat elk gebied weer een specifieke uitdaging heeft. Als je met je ecoregeling aan een bepaalde uitdaging in dat gebied voldoet, dan kan je daar dus ook de punten voor krijgen. De ecoregelingen zijn wel voor alle boeren beschikbaar. Het is dus niet zo dat ze ontoegankelijk zijn of dat je daar niet aan mee kan doen, alleen worden ze in een bepaald gebied meer gewaardeerd op bepaalde onderdelen dan in een ander gebied.

De heer Boswijk droeg een casus aan van hoe er bij RVO gehandeld zou zijn rondom derogatie. Ik ken deze situatie niet. Ik zou hem willen vragen of wij die gegevens mogen krijgen, zodat wij zelf kunnen checken wat daar precies aan de hand is, als de mensen waar het over gaat, dat ook toestaan.

Over het uitbreiden van ecoregelingen voor de akkerbouw, ook met praktijkproeven, heb ik het al gehad.

Wordt het niet te bureaucratisch, vroeg de heer Eppink. Dat is een belangrijk aandachtspunt. Wij kijken in de praktijkproef of het ook een beetje werkbaar blijft voor iedereen.

Gaat de ecoregeling geen nadelig effect hebben op de voedselproductie? De ecoregeling is een systeem waarin de boer kan kiezen tussen meerdere activiteiten om het doel te halen. De doorwerking daarvan is een keuze die de boer zelf kan maken. Hij hoeft hier niet aan mee te doen. Het is een keuze of hij dat wel of niet doet. Als hij het wel doet, krijgt hij daar natuurlijk wel geld voor. Een bredere vraag is of onze voedselproductie in de komende jaren gaat veranderen. Wij produceren veel voedsel. Dat zullen wij, denk ik, ook blijven doen, maar daar zal wel een verandering in optreden. Ik denk dat dat de realiteit is van de komende tijd.

De heer Bisschop vroeg hoe groot de kans is dat boeren gaan afhaken, niet mee gaan doen aan de ecoregelingen. Wij hopen natuurlijk dat zo veel mogelijk boeren meedoen. Daarom betrekken wij de sector nu al nauw bij de uitwerking van die regeling. Dat is een van de onderdelen waarvan wij gaan monitoren hoe het in de praktijk uitwerkt.

De financiering van landschapselementen. De interventies samenwerking en niet-productieve investeringen worden voor de aanleg ingezet. Dus je hebt ook voor de aanleg mogelijkheden.

Ik zou nog terugkomen op de vraag van de voedselbossen van mevrouw Beckerman. Ze is al weg, maar ik noemde dat al onze gezamenlijke hobby. Voor boeren die een deel van hun land omzetten in voedselbos, is subsidie mogelijk. Dat is hetzelfde als bij fruittelers. Die moeten natuurlijk ook gewoon een aantal hectares aanleggen voor productie, waar ze premie voor kunnen krijgen. Ook voor de aanleg zit daar subsidie in. Je moet daar wel boer voor zijn, maar dat is onderdeel van de regeling.

Voorzitter, ik heb zo veel mogelijk vragen beantwoord, maar het waren er nogal veel. Ik hoop dat ik de belangrijkste heb gehad.

De voorzitter:

Mevrouw Bromet mist nog een vraag. We kunnen nu ook de tweede termijn doen, waarin eventuele vragen die zijn blijven liggen, kunnen worden meegenomen. Ik moet wel echt om 14.00 uur weg. Als het dan niet klaar is, moet iemand anders het voorzitterschap overnemen. Ik stel voor: één minuut, kort en compact. Mevrouw Van der Plas, gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Eén elastische minuut zullen we doen.

Voorzitter, als eerste wil ik graag een tweeminutendebat aanvragen, te plannen voor het kerstreces met stemmingen. Dat doe ik bij dezen.

Voorzitter. Ik wil afsluiten met het volgende. Ik weet dat het elke keer weer gebeurt hier, maar elke keer schrik ik er weer helemaal kapot van als partijen in deze zaal zich hardop afvragen welk publiek doel het dient om de boeren te ondersteunen met subsidies. Wij zijn zo ver afgedreven van voedselproductie en de noodzaak om voedsel op tafel te hebben dat hier gewoon met droge ogen wordt gevraagd: wat krijgt de burger ervoor terug behalve natuur- en klimaatschade? Tegen deze mensen zou ik zeggen: probeer eens een weekje te doen zonder dat publieke doel; eens kijken hoe blij u bent met een bordje voedsel na zeven dagen. Welk publiek doel dient het dat boeren ondersteuning krijgen om goed, veilig, betaalbaar, duurzaam en altijd beschikbaar voedsel te maken voor miljoenen mensen in binnen en buiten Nederland? Behalve drie keer per dag eten, krijgen zij er een prachtig landschap voor terug, dat zij niet zelf hoeven te onderhouden. Ze krijgen er een welvarende economie voor terug.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja, de laatste zin. Een welvarende economie krijgen ze ervoor terug. Ze krijgen er werkgelegenheid voor terug.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

De agrarische sector is goed voor 600.000 banen, direct en indirect.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Mevrouw Bromet, gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dat is een snelle minuut.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had nog wat gevraagd aan de Minister over de schaapherders, die zich in de steek gelaten voelen.

Minister Schouten:

Die wil ik aan het eind doen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

O, die komen aan het eind.

Tot slot, voorzitter. Ik hoorde de heer Bisschop niet als voorzitter maar in zijn rol van Kamerlid in de eerste termijn zeggen – vorige week zei mevrouw Van der Plas dat bij het begrotingsdebat – dat er Kamerleden zijn die boeren afschilderen als criminelen. De heer Bisschop noemt daar geen namen bij. Ik vind dat schadelijk voor de politiek als geheel. Iedereen hier spreekt met respect over de boeren. Dat was in het begrotingsdebat zo. Dat was vandaag ook zo. Als er kritiek is, dan gaat het over het beleid. Ik zou iedereen willen verzoeken om niet meer te zeggen dat er hier Kamerleden zijn die boeren criminaliseren, want dat is gewoon niet waar.

De voorzitter:

Dank. Dan de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Van het CDA dan wat verbindende woorden: ik vond het een heel prettige bijeenkomst en elke collega is mij even lief.

Voorzitter. Dank voor de antwoorden op de vragen die wij hebben gesteld. Het tweeminutendebat is al aangevraagd. Wij zullen een aantal moties gaan indienen over landbouwmachines en akkerbouwers. Ik denk dat dat heel belangrijk is.

Dan het scheurverbod. Ik wist niet dat mijn voorganger het daar ook al over had gehad. Er blijft niks meer over voor mij.

Waar hadden we het nog meer over? Nou goed, voor de rest dank voor de antwoorden over het monitoren van de sociaaleconomische effecten. Dat is heel erg belangrijk. Ik snap dat er heel veel onrust in de sector is. Dat is bij elke transitie en bij elke verandering het geval. Daarom hebben wij allemaal de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen zo veel mogelijk boeren hieraan mee kunnen doen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. Dan is de heer Van Campen.

De heer Van Campen (VVD):

In een eerder debat heb ik het met de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid – het was mooi geweest als hij erbij was geweest vandaag – gehad over verandering. We hadden het erover dat de kracht van verandering soms ook in de geleidelijkheid daarvan kan zitten. Ik denk dat het voorliggende NSP spannend is en dat het onzekerheden met zich meebrengt voor de inkomens van heel veel boeren. Maar ik denk wel dat het een richting is die we geleidelijk aan met elkaar op moeten gaan. Ik heb geluisterd naar de antwoorden van de Minister ten aanzien van de monitoring. Die stellen gerust. Maar die tussenevaluatie is wel heel erg belangrijk, ook met betrekking tot de sociaaleconomische effecten: wat betekent dit nou voor de portemonnee van boeren? Daar zullen we echt heel kritisch op mee moeten blijven kijken. Ik overweeg om daarover nog een motie in te dienen.

Ik had de Minister nog gevraagd naar de brede weersverzekering. Ik hoop dus dat ze daar wellicht ook nog een antwoord op heeft.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan de heer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik had de biologische landbouw in de economische analyse nog even gemist. U heeft die beantwoord, zegt u. Oké. Dan heb ik dat gemist. Excuus daarvoor.

Dank voor het regelen van de financiering voor het Aanvalsplan Grutto. Het is mooi nieuws dat ook landschapselementen kunnen worden aangelegd. Dat is, denk ik, belangrijk en goed nieuws voor het Nederlandse landschap.

Wat betreft artikel 66: ik wil de Minister echt vragen om daarvoor te gaan knokken in Brussel. Want dat is een veel krachtiger artikel om echt meters te kunnen maken in die veenweidegebieden. Ik weet dat dat ingewikkeld is. Want je moet eigenlijk eerst het peil verhogen, dan is er een natuurlijke handicap en dan pas kun je gaan vergoeden. Maar ik vraag aan de Minister om echt met die kaart aan de slag te gaan, ook in Brussel.

Tot slot. Ik denk dat we als Kamer een mooie stap hebben gezet met die ingroei naar 30%. Ook dank aan GroenLinks voor de steun van de motie, die die stapsgewijze ingroei ondersteunt. Ik denk dat we hier een goed begin maken met een maatschappelijk verantwoord gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dan is het woord aan mevrouw Vestering. Gaat uw gang.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ook bij ons staat er toch nog een vraag open als het gaat om de biologische landbouw. Is de Minister bereid om het doel van die 25% biologische landbouw over te nemen? Hoe gaat het NSP daaraan bijdragen?

Verder wil ik ook vragen of de Minister een reactie op de brief van alle Statenleden naar de Tweede Kamer kan sturen. Kunnen wij een kopie van deze reactie ontvangen voor het tweeminutendebat?

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan de heer Eppink. Gaat uw gang.

De heer Eppink (JA21):

Dank, voorzitter. Ook dank aan de Minister voor het beantwoorden van de vragen. Misschien heb ik het gemist, maar ik wilde alleen nog vragen hoe en of de Minister mijn motie van gisteren omtrent de publieke basisvoorzieningen, met Kamerbrede steun, kan opnemen in het NSP.

Dank u.

De voorzitter:

Dank. Dan vraag ik mevrouw Van der Plas of ze even het voorzitterschap wil overnemen.

Voorzitter: Van der Plas

De voorzitter:

Zeker wil ik dat.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wil even reageren op de hartenkreet van mevrouw Bromet, met alle respect voor haar betrokkenheid en bewogenheid daarin. Zolang er woorden worden gebruikt als «ze veroorzaken dierenleed», «ze buiten dieren uit» en «ze mishandelen dieren», blijf ik dat criminaliseren noemen. Ik vind dat heel vervelend. Misschien is het niet de intentie, maar voor de wet is dat crimineel gedrag. Daarom is het een feitelijke vaststelling. Ik zou de Minister een vraag willen stellen over die verzwaarde basiseisen ten opzichte van de eisen die Europa stelt en het budget voor precieze landbouw. Waar valt dat nou precies onder? Is dat onderdeel van de ecoregelingen, of is dat anderszins?

De voorzitter:

Omdat mevrouw Bromet nog een keer werd aangesproken, wil ik haar nog één keer de gelegenheid geven om daarop te reageren, zonder dat we in een dimdamdiscussie komen. Ik heb ook een interruptie gezien van mevrouw Vestering.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik voer het debat hier graag op de inhoud. Als je het niet eens bent met de ander, dan is het handig om daar ook even de partij bij te noemen en te vertellen waar het over gaat. Maar zeggen dat er partijen zijn die boeren criminaliseren, zonder te zeggen welke partijen dat doen, is echt stemmingmakerij. Dat is een bedreiging voor de democratie.

De voorzitter:

Is dat voldoende zo?

De heer Bisschop (SGP):

Iedereen kan horen dat de Partij voor de Dieren deze termen gebruikt. Op het moment dat ik dan een partijnaam noem, lijkt het weer een persoonlijke aanval. Dat wil ik vermijden. Het gaat mij om de zaak.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ik kan wel in herhaling blijven vervallen, maar als heer Boswijk, of de heer Bisschop … Sorry, al die B's hier in deze zaal … En al die mannen ja, precies. We hebben het met elkaar over een falend landbouwsysteem. De Partij voor de Dieren heeft al vijftien jaar lang kritiek op het falende landbouwsysteem, dat in stand wordt gehouden door partijen die hier aan tafel zitten, inclusief de SGP. Als ik het heb over hoeveel leed dieren in de veehouderij wordt aangedaan, dan heb ik het erover dat dat mogelijk is binnen de wetgeving. Het is niet crimineel; was dat maar zo. Mocht de heer Bisschop het dus met mij eens zijn dat dit wettelijk gezien niet zou moeten kunnen, dan werk ik heel graag met hem aan wetgeving om hier een einde aan te maken. Maar op dit moment zeg ik: laten we daar alstublieft mee stoppen. Laten we met elkaar bouwen aan een landbouwsysteem dat toekomstbestendig is, waarin dieren alle ruimte krijgen en waarin boeren een eerlijke boterham kunnen verdienen.

De voorzitter:

De heer Bisschop, tot slot.

De heer Bisschop (SGP):

Ik ben blij dat ik nu van de Partij voor de Dieren mag begrijpen dat het niet ging om een verwijt in de richting van de boeren, die met hun bedrijf zorgen voor een goede boterham en een gevarieerd menu.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap weer terug aan u, meneer Bisschop.

Voorzitter: Bisschop

De voorzitter:

Dank, ook voor de bezielende leiding. De Minister heeft nog een mooie nalezing en ongetwijfeld nog een passende afsluiting. Gaat uw gang.

Minister Schouten:

Voorzitter. Sta mij toe om de vraag over de schaapherders te bewaren tot het laatst. Dat was mijn planning, maar mevrouw Bromet vroeg terecht waar die bleef.

Allereerst de brede weersverzekering, waar de heer Van Campen een vraag over stelde. De groei van het aantal deelnemers en het product op gebouwde risicostatistieken moeten het mogelijk maken dat verzekeraars hun premiestelling scherper kunnen doen. Hoe meer deelnemers, hoe goedkoper het wordt. Door de lage premie kan het subsidiepercentage dalen, terwijl de premielast voor de boeren gelijk blijft. Eigenlijk krijgt de boer het via de verzekering of via ons. Het gaat erom dat de boer er netto niet op achteruit gaat.

Voor extreem weer worden de risico's voor de verzekeraars wel groter. Dat is voor de brede weersverzekering niet anders bij andere verzekeringen. Dat gaat gewoon om hoe groot het risico is. Dat zie je ook weer terugkomen in de premiestelling. Ik denk dus niet dat we heel specifiek voor dit onderdeel daarop kunnen sturen. Er werd ook nog gevraagd of wij daarover het gesprek aan willen gaan met de verzekeraars. Ik kan altijd het gesprek aangaan met de verzekeraars. Maar als de risico's groter worden en er meer uitgekeerd moet worden, dan zul je dat uiteindelijk in de premie terugzien. Zo werkt dat bij verzekeringen. Alle reden overigens om het bij de bron aan te pakken.

De heer De Groot vroeg of ik kan gaan knokken in Brussel. We hebben hier al best wat gesprekken over gehad. Ik verwacht dat er vanuit Brussel een reactie komt op de vraag hoe artikel 66 moet worden gelezen. Daar zitten inderdaad complexiteiten aan vast. Ik kan geen ijzer met handen breken. Ik heb u toegezegd dat de Kamer het antwoord van de Commissie krijgt op de vraag hoe het precies gelezen moet worden. Anders blijven we een beetje langs elkaar heen praten over of dat wel of niet kan. In de tussentijd wil ik de mogelijkheden benutten die we hebben om de veenweidegebieden daarin te ondersteunen.

Mevrouw Vestering vroeg: wanneer komt het doel van 25% biologisch er? Ik heb al toegezegd dat wij een strategie op biologische landbouw gaan maken. Daarin staat het doel dat we gaan nastreven en hoe we dat willen realiseren. Dat hangt namelijk met elkaar samen. Daar wordt nu aan gewerkt. Dat zal in de loop van volgend jaar naar uw Kamer komen. Dan kunt u zien hoe wij invulling denken te kunnen geven aan de biologische landbouw in relatie tot de doelen in de Farm to Fork-strategie.

Er werd gevraagd of ik een reactie wil geven op de brief van de Statenleden. Dat was ik eigenlijk niet van plan, want die brief is volgens mij gericht aan het IPO. Ze hebben mij er keurig van op de hoogte gesteld dat het de mening was van enkele leden van enkele staten. Ik ga ervan uit dat het IPO, of in ieder geval de gedeputeerden die zich al dan niet aangesproken voelen, daar zelf ook wel op kan reageren.

De heer Eppink vroeg: hoe wordt mijn motie opgenomen in het NSP? De motie verzoekt volgens mij – het is een week geleden, dus ik doe het even uit mijn hoofd – om onderzoek te doen naar hoe de basisvoorzieningen, om het zo maar even te noemen, behouden kunnen blijven in het landelijk gebied. Ik heb gezegd dat ik dat onderzoek kan bekijken. De vraag of dat ook een optie is in het NSP moet in dat onderzoek meegenomen worden. Dat ziet wel op een heel specifiek onderdeel van het NSP. Het gaat echt om de gemeenschap. Er is wel wat geld om daar wat voor te doen. Maar mijn suggestie is om het gewoon onderdeel te laten zijn van het onderzoek, om het daarin mee te nemen.

Dan de vraag van de heer Bisschop, over de verzwaarde conditionaliteiten. We zijn wel degelijk dicht bij de baseline gebleven, onder de onderste grens die de EU stelt. Daar zit een verzwaring in, maar die komt door het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dat heeft namelijk te maken met de bufferstroken. Dat gaat over de meters. Daarbij is het zevende AP, het zevende actieprogramma, de baseline waar wij aan moeten voldoen om ervoor te zorgen dat het goed komt met de waterkwaliteit. Dus wij zitten gewoon zo goed als op de baseline van Europa, en zo niet, dan zit het in het zevende AP.

Dan nog de vraag over het budget voor de precisielandbouw. Waar zit dat nou precies? Dat zit in de ecoregeling, maar ook in pijler 2. Daar had ik het al even over in relatie tot de vraag van de heer Boswijk over de investeringsregelingen.

Voorzitter, dan tot slot... De schaapjes en de herders. Het klopt dat de regeling die we daarvoor hadden, helaas niet meer kan worden voortgezet. Wij hebben daar veel gesprekken over gehad in Europa, maar het is niet gelukt. Het steunen van het begrazen van natuurterreinen is in het GLB niet mogelijk en daarom valt het daar voor een deel weg. Komend jaar, in 2022, loopt deze regeling nog gewoon door en wordt daarvan ook gebruikgemaakt maar ik wil die tijd ook benutten om te kijken wat we daarna doen. Laat ik zo voor de kerst ook zeggen: juist richting de kerst is het heel belangrijk dat de schapen en de herders ook een goede plek hebben om te wonen, te werken en te leven. Ook dit jaar en volgend jaar gaan we ons daar weer helemaal voor inzetten.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Vestering, hebt u nog een vraag naar aanleiding hiervan?

Mevrouw Vestering (PvdD):

De Minister geeft aan dat zij niet van plan is om te reageren op de brief van maar liefst 214 leden van provinciale staten, van 66 fracties. Ik wil haar toch echt dringend verzoeken om in ieder geval een reactie te geven aan deze mensen, die aangeven niet eens in gesprek te kunnen gaan als provinciale staten over wat hier nu voorligt. Dus ik wil nogmaals een dringend verzoek doen aan de Minister om netjes op deze brief te reageren. Dat is toch niet te veel gevraagd?

De voorzitter:

De vraag is duidelijk. De Minister.

Minister Schouten:

Dat zou hetzelfde zijn wanneer u als Tweede Kamer ging vragen aan gedeputeerde staten van bijvoorbeeld Zuid-Holland om in gesprek te komen met mij. Dat is toch wel een beetje een U-bocht. Ik zou hier toch echt de regels van het huis van Thorbecke willen hanteren: de Statenleden hebben de mogelijkheid om een debat aan te vragen met hun gedeputeerden. Dat zullen zij ongetwijfeld ook doen. Het signaal is denk ik echt wel doorgekomen bij het IPO en bij de GS'en. Dan is het aan hen om te besluiten om daar iets mee te doen, maar niet aan mij.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een duidelijk antwoord.

Er is één korte vraag van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik vroeg net een tweeminutendebat aan vóór het kerstreces, maar dat zal dan uiterlijk dinsdag moeten plaatsvinden, met stemmingen. Dat even ter aanvulling op mijn verzoek. Anders heeft het weinig zin.

De voorzitter:

Donderdag kan er geloof ik ook nog gestemd worden.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik had begrepen dat het NSP woensdag wordt vastgesteld.

Minister Schouten:

Woensdag of donderdag. Ik moet heel even naar mijn agenda kijken, maar dan vindt er waarschijnlijk een bestuurlijk overleg plaats. Mocht dat nog effect hebben op de moties en de stemmingen, dan is het misschien te overwegen om daar rekening mee te houden.

De voorzitter:

Wij zullen het verzoek overbrengen aan de Griffie Plenair.

Ik dank u allen voor uw inbreng. Ik vat de toezeggingen nog even samen.

  • Aan de heer Van Campen: de Minister stuurt een brief naar de Kamer over de status van de andere lidstaten met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor duurzaam landbouwbeleid.

Kan de Minister misschien ook de termijn daarbij aangeven?

Minister Schouten:

Dat komt op het moment dat de NSP's zijn ingediend en beschikbaar zijn. Ik ken ze gewoon niet. Ik weet niet waar de anderen mee bezig zijn. Het overzicht daarvan moet echt even uit Europa komen. Voor de zomer? Ik doe even een wild guess.

De voorzitter:

Voor de zomer? Oké.

  • Aan de heer De Groot: de Minister stuurt de nieuwe Strategische MER naar de Kamer.

Op welke termijn?

Minister Schouten:

Het gaat om de aanvulling op de S-MER. Ik stuur die naar Kamer wanneer die beschikbaar is. Dat zal denk ik in januari zijn.

De voorzitter:

In januari waarschijnlijk beschikbaar, oké.

  • Aan de heer Boswijk: de Minister stuurt een brief over de subsidies voor interventies naar de Kamer wanneer zij hier meer over weet.

Is hiervan een indicatie te geven?

Minister Schouten:

Volgens mij is dat gewoon lopend werk in de verdere invulling van het GLB/NSP. Daarbij gaat het om hoe wij die regelingen aan het uitwerken zijn. Ik zou daar niet een aparte brief voor willen sturen, maar het gewoon willen laten meelopen in de periodieke informatie over het NSP.

De voorzitter:

Als de heer Boswijk hiertegen niet protesteert, en dat doet hij niet, is het aldus besloten.

  • Aan mevrouw Beckerman en mevrouw Vestering: de Minister stuurt het rapport van het Louis Bolk Instituut over het effect van de inkomens in de biologische landbouw in januari naar de Kamer.

  • Aan de heer Boswijk: de Minister stuurt een brief met de uitwerking van de monitoring in de loop van 2022.

  • Aan de heer De Groot: de Minister stuurt een brief over de invulling van artikel 66 naar de Kamer, zodra de Europese Commissie hierover meer duidelijkheid heeft gegeven.

Minister Schouten:

Over die laatste toezegging: ik stuur dat niet zelf, maar ik wil de Kamer informeren als wij een reactie van de Commissie hebben op hoe artikel 66 uit te leggen. Ik stuur puur ter informatie het antwoord dat wij dan hebben gekregen.

De voorzitter:

Er is een tweeminutendebat aangevraagd door mevrouw Van der Plas, met stemmingen, voor het kerstreces. De eerste spreker daarvan is mevrouw Van der Plas.

Hiermee is dit overleg afgelopen. Ik zeg u allen zeer veel dank voor uw inbreng en voor uw betrokkenheid, zeg ik ook in de richting van de Minister en in de richting van de ondersteuning, zowel van de partijen als van de Minister. Zeer bedankt en ik wens u nog een arbeidsvreugdevolle werkdag verder.

Sluiting 14.03 uur.

Naar boven