28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 190 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 april 2014

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over Invulling Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (Kamerstuk 28 625, nr. 189)

De op 17 april 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Staatssecretaris bij brief van 23 april 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Van Bree

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

5

 

Vragen van de leden van de SGP-fractie

5

     

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

6

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De VVD-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Deze leden hebben hierbij de volgende opmerkingen en vragen.

Jonge boeren

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat er onrust is ontstaan in het veld over de invulling van de jonge landbouwersregeling in het voorgenomen plattelandsontwikkelingsprogramma. De zorgen komen voort uit drie ontwikkelingen: de vaststelling van de definitie van jonge boer, de selectiecriteria die provincies mogen opstellen ter beoordeling van de aanvragen in het kader van de regeling en het budget dat moet worden vastgesteld. Deze leden delen deze zorgen en willen de Staatssecretaris vragen om een definitie van jonge boer te formuleren, waardoor alleen agrarische jongeren na bedrijfsovername in aanmerking komen. De jonge landbouwersregeling is bedoeld om de investeringsdip na bedrijfsovername te voorkomen. Door een te brede definitie van jonge boer zal de regeling beschikbaar komen voor constructies, waarbij maatschappen zonder bedrijfsovernameproces het zeer beperkte budget van de regeling kunnen claimen. De efficiëntie en de rechtvaardiging van de regeling kunnen hierdoor in gevaar komen. Is de Staatssecretaris bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om definitie van jonge boer te beperken? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris oproepen om nogmaals bij de provincies aan te dringen dat gelijke selectiecriteria worden gebruikt. De uitdagingen waar jonge boeren na bedrijfsovername voor staan zijn namelijk in alle provincies gelijk. Zij ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

De leden van de VVD-fractie willen ook aandacht vragen voor het budget. Het blijkt dat de huidige regeling sterk wordt overvraagd, omdat de animo voor de regeling zeer groot is. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij het huidige budget reëel vindt ten opzichte van de vraag?

Verstevigen van stad-landrelaties

De leden van de VVD-fractie lezen dat middelen beschikbaar worden gesteld voor stadslandbouw vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3). Dit betekent dat nu ook projecten kunnen worden uitgevoerd in stedelijk gebied, dus in kernen met meer dan 30.000 inwoners. De voorwaarden zijn wel dat stadslandbouw bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouw in het landelijk gebied. De leden van de VVD-fractie vragen hoe stadslandbouw kan bijdragen aan het verduurzamen van de landbouw in het landelijk gebied? Deze leden vragen voorts of hiermee niet een bepaalde vorm van specifieke landbouw wordt bevoordeeld ten opzichte van anderen? Zij ontvangen graag een nadere toelichting van de Staatssecretaris.

Financiële verdeling POP3

De leden van de VVD-fractie lezen dat de provincies over de cofinanciering ook afspraken hebben gemaakt met de waterschappen. Kan de Staatssecretaris deze afspraken nader toelichten? Deze leden ontvangen ook graag een toelichting op de watermaatregelen die gefinancierd worden vanuit POP3. Zij vragen tot slot of met de voorliggende verdeling van de middelen ook wordt voorkomen dat bijvoorbeeld sjoelclubs aanspraak kunnen maken op deze middelen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

Voor de leden van de CDA-fractie staat voorop dat de gelden van het POP3 dienen terecht te komen op het boerenerf. In de brief van 6 december 2013 stelt de Staatssecretaris dat het boerenerf centraal staat in de besteding van het POP3, maar niet dat het POP3 ook terecht komt op het boerenerf. De leden van de CDA-fractie willen graag een garantie in het nationale programma dat naar de Europese Commissie wordt gestuurd dat POP3-middelen ten goede komen aan het boerenerf, zodat deze gelden niet terecht komen bij sjoelverenigingen noch ingezet worden voor de aanleg van fietspaden. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Is de Staatssecretaris daarnaast bereid om te monitoren wie de begunstigden zijn van de POP3-gelden?

De nieuwe Europese definitie van jonge boer is ruimer gesteld dan tot op heden in Nederland gebruikelijk was. De groep boeren die aanspraak kan maken op ondersteuning wordt daarmee aanmerkelijk groter is de verwachting van de leden van de CDA-fractie. Kan de Staatssecretaris haar verwachtingen en inzet hierover schetsen? Zou het daarnaast mogelijk zijn om nationaal af te wijken van de Europese definitie? Is het voor POP3 wel mogelijk om de Nederlandse definitie te hanteren voor de investeringsregeling voor jonge boeren?

De provincies hebben de mogelijkheid om zelfstandig selectiecriteria op te stellen voor aanvragen in het kader van de jonge boerenregeling. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris voorkomt dat dit leidt tot forse regionale verschillen en een ongelijk speelveld tussen jonge boeren.

Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre het mogelijk zal zijn om op een later tijdstip het nationale programma aan te passen, zodat bijvoorbeeld de sterk teruglopende betalingen aan kwetsbare sectoren door innovatie subsidies toch kunnen worden tegemoet gekomen als de Staatssecretaris niet bereid is om daarvoor maatregelen te treffen in de eerste pijler. Moeten verschuivingen in het nationale programma gemotiveerd worden aan de Europese Commissie? Welke termijnen zijn er voor de behandeling van wijzigingen van het nationaal programma bij de Europese Commissie?

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen ten aanzien van maatregel 35, samenwerking. Voor de leden van de CDA-fractie is samenwerking tussen landbouwers en samenwerking tussen landbouwers en andere partijen een groot goed die de kracht en vitaliteit van het platteland weerspiegelt. Daarom verdient de stimulering van deze samenwerkingsvormen een prominente plaats in het POP3. Zeker nu dit kabinet de productschappen heeft opgeheven is het noodzakelijk dat nieuwe samenwerkingsvormen worden ondersteund. Daarom vragen deze leden waarom er niet voor gekozen is om de oprichting en activiteiten van in oprichting zijnde producentenorganisaties (PO’s) en interbranche-organisaties (IBO’s) te ondersteunen in het POP3? Is de Staatssecretaris bereid om de oprichting en activiteiten van PO’s en IBO’s te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?

In maatregel 35 wordt de mogelijkheid voor de ondersteuning van lokale keteninitiatieven gegeven, echter er zijn in de landbouw vele nichesectoren die juist ondersteuning voor keteninitiatieven kunnen gebruiken maar niet lokaal zijn. Deze leden vragen dientengevolge of keteninitiatieven van kleine agrarische sectoren eveneens zouden kunnen profiteren van deze maatregel? Is de Staatssecretaris bereid om dit mogelijk te maken?

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van maatregel 17c, investeringen in infrastructuur, wat hieronder wordt verstaan. Is er een duidelijke begrenzing welke infrastructuur dit betreft? Zijn de kosten voor technische maatregelen zoals genoemd op pagina 138 van het programma alleen subsidiabel in het kader van een verkavelingsproces? In hoeverre zijn de kosten voor inpassingsmaatregelen subsidiabel? Hangt dit samen met maatregelen ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof?

De leden van de CDA-fractie zouden graag meer informatie krijgen over de wijziging van de cross compliance voorwaarden. Wat zijn de veranderingen van de cross compliance voorwaarden per 1 januari 2015 ten opzichte van 2014? Is er communicatie geweest over de verandering van deze cross compliance voorwaarden met betrokken partijen?

De leden van de CDA-fractie hebben nog een laatste vraag betreffende maatregel 17a.3, garantstelling introductie van risicovolle innovaties. Deze leden vragen waarom gekozen is voor een garantstelling en niet voor een subsidie? Waarom zou een garantstelling effectiever zijn dan een subsidie? Volgt uit het instellen van een garantstelling niet eerder onderbenutting?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de huidige invulling voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020. Deze leden waarderen de inzet op ontwikkeling en innovatie binnen de agrarische sector.

De leden van D66-fractie zijn verheugd dat er verder ingezet gaat worden op de versteviging van stad-landrelaties. In het kader van bewustwording over voedsel en transparantie achten zij dit zeer relevant. Deze leden vragen over de voorwaarde dat stadslandbouw bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouw in het landelijk gebied, hoe dit in de praktijk uitgewerkt zal worden. Daarom zijn deze leden benieuwd naar de concrete voorwaarden waaraan voldaan zal moeten worden. Ditzelfde geldt voor de tweede voorwaarde, namelijk dat het een project moet betreffen waarbij partijen worden bijeengebracht om nieuwe vormen van ondernemen te genereren. Verder vragen deze leden hoe de samenwerking van de landbouw met andere sectoren, met name op het gebied van agromilieu, vormgegeven zal worden.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020.

Deze leden hebben zorgen over de uitvoering van de jonge boerenregeling. De regeling is bedoeld voor agrarische ondernemers tot en met 40 jaar die binnen vijf jaar na de start of overname van hun bedrijf steun aanvragen. Echter, volgens de gedelegeerde handelingen zouden ook jonge boeren die met hun ouders in een maatschap werken hieronder vallen, zonder dat duidelijk is of hierbij op korte termijn bedrijfsovername aan de orde is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere definitie van «jonge boer». Is het hierbij mogelijk om de regeling toe te spitsen, zodat alleen agrarische jongeren ná bedrijfsovername in aanmerking komen? De leden van de ChristenUnie-fractie hebben voorts zorgen over de provinciale koppen, zoals ook al aan de orde gesteld is tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 9 april 2014. Zij vragen het kabinet nogmaals om ervoor te zorgen dat de selectiecriteria die provincies mogen opstellen, niet leiden tot een ongelijk speelveld tussen jonge boeren in verschillende provincies. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er een relatief beperkt budget is voor deze belangrijke regeling, zeker in vergelijking met de budgetten voor de andere plattelandsontwikkelingsmaatregelen. Deze leden vragen het kabinet nogmaals te kijken naar de mogelijkheden om het Europese cofinancieringspercentage te vergroten of de nationale bijdrage te verhogen, gezien het belang van deze maatregel voor de toekomst van de agrarische sector en het feit dat de regeling tot nu toe telkens overvraagd wordt. Deze leden zijn van mening dat in het budget onvoldoende tot uiting komt dat de jonge boeren als een prioriteit binnen het POP3 worden bestempeld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het POP geëvalueerd zal worden en hoe deze evaluatie verschilt met de voorgaande perioden. Is het mogelijk dat een tussentijdse evaluatie leidt tot aanpassing van de prioriteiten en budgetten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet in te gaan op welke punten het POP3 daadwerkelijk eenvoudiger is geworden, voor zowel de begunstigden als de betaalorganen. Hiermee samenhangend vragen deze leden welke maatregelen worden genomen om de foutenmarge bij de uitvoering van het POP, een terugkerend probleem, te verkleinen.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nadere uitwerking van POP3. Zij hebben nog wel enkele vragen over de positie van loonwerkers, de regeling voor jonge boeren en de kwetsbare sectoren.

De leden van de SGP-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor de positie van loonwerkers en de agrarische ondernemers die gebruik maken van hun diensten en het huidige ongelijke speelveld in het kader van POP2. Loonwerkers kunnen geen gebruikmaken van investeringssubsidies, maar boeren wel. Deze leden vinden het positief dat in POP3 de regeling voor duurzaamheidsinvesteringen zich meer zal richten op innovatieontwikkeling en minder op de uitrol van nieuwe technieken. Loonwerkers kunnen daar in samenwerking met boeren van profiteren. Deze leden vragen echter hoe zij de opmerkingen in de voorliggende brief moeten rijmen met het POP-consultatiedocument. Zij hebben begrepen dat in het consultatiedocument aangegeven wordt dat er een regeling komt voor bedrijfsinvesteringen die ook bedoeld is voor brede uitrol van nieuwe technieken en dat een groot deel van de middelen voor innovatie bestemd is voor bedrijfsinvesteringen. Hoe verhoudt zich dat tot de voorliggende brief? Gaat het bij de uitrol van nieuwe technieken om de introductie van een marktrijpe, uitontwikkelde techniek of het over het uitrollen van technieken die in eerdere fase zitten (prototype, testen)? Deze leden hebben eerder kanttekeningen gezet bij de huidige subsidieregeling voor GPS-apparatuur. Deze regeling is zo ingevuld dat de subsidie zich niet beperkt tot het GPS-systeem van bijvoorbeeld een spuitmachine, maar dat deze wel 40% van de hele aanschafwaarde van de spuitmachine bedraagt. Daarmee wordt onnodig marktverstoring in de hand gewerkt. Hoe gaat de Staatssecretaris samen met de provincies voorkomen dat dergelijke marktverstoring bij de vormgeving van de regeling voor ontwikkeling en uitrol van innovaties geminimaliseerd wordt?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de jongeboerenregeling. Wordt bij de definiëring van «jonge boer» nauw aangesloten op de definitie in de huidigejonge boerenregeling, zodat voorkomen wordt dat bedrijven waarbij in de praktijk geen sprake is van bedrijfsovername in aanmerking komen voor subsidie? Deze leden vinden dat accentverschillen tussen provincies bij de uitvoering van de regeling tot het minimum beperkt moeten worden. Is het de inzet van Staatssecretaris en provincies om in ieder geval de selectiecriteria voor de beoordeling van aanvragen gelijk te trekken? Is de Staatssecretaris bereid te zoeken naar mogelijkheden voor extra nationale cofinanciering, indien blijkt dat de jonge boerenregeling in de verschillende provincies overvraagd wordt?

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de sectoren die getroffen worden door sterk teruglopende inkomenstoeslagen. Zij vrezen dat deze sectoren tussen wal en schip gaan vallen, omdat de financiële verdeling van de POP-gelden al vastgesteld is. Dat willen zij voorkomen. Wil de Staatssecretaris aangeven hoe Frankrijk, België en Denemarken omgaan met de directe betalingen voor de kalverhouderij en wat dit betekent voor de concurrentiepositie van Nederlandse kalverhouders? De Staatssecretaris gaat in overleg met de kwetsbare sectoren. Welk tijdpad heeft zij daarbij voor ogen? Wil zij in het kader van POP3 werk maken van bijvoorbeeld een duurzaamheidspremie voor de kalver- en vleesveesector? Wil zij richting de Europese Commissie aangeven dat in POP3 ruimte gereserveerd zal worden voor een dergelijke subsidieregeling (per 2015)?

II Antwoord/reactie van de Staatssecretaris

Met deze brief beantwoord ik de vragen van fracties van uw Kamer van 17 april 2014 over de invulling van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3).

POP3 is de Nederlandse invulling van de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Over de invulling van POP3 heb ik u eerder geïnformeerd met twee brieven (Kamerstuk 28 625, nr. 168 en Kamerstuk 28 625, nr. 189).

In mei zal ik u nader informeren over mijn plannen voor de verdere invulling van de directe betalingen. Op zeer korte termijn informeer ik u nader over de ontwikkelingen rondom producentenorganisaties (PO’s) en interbrancheorganisaties (BO’s) in het kader van het markt- en prijsbeleid.

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Jonge boeren

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat er onrust is ontstaan in het veld over de invulling van de jonge landbouwersregeling in het voorgenomen plattelandsontwikkelingsprogramma. De zorgen komen voort uit drie ontwikkelingen: de vaststelling van de definitie van jonge boer, de selectiecriteria die provincies mogen opstellen ter beoordeling van de aanvragen in het kader van de regeling en het budget dat moet worden vastgesteld. Deze leden delen deze zorgen en willen de Staatssecretaris vragen om een definitie van jonge boer te formuleren, waardoor alleen agrarische jongeren na bedrijfsovername in aanmerking komen. De jonge landbouwersregeling is bedoeld om de investeringsdip na bedrijfsovername te voorkomen. Door een te brede definitie van jonge boer zal de regeling beschikbaar komen voor constructies, waarbij maatschappen zonder bedrijfsovernameproces het zeer beperkte budget van de regeling kunnen claimen. De efficiëntie en de rechtvaardiging van de regeling kunnen hierdoor in gevaar komen. Is de Staatssecretaris bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om definitie van jonge boer te beperken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris oproepen om nogmaals bij de provincies aan te dringen dat gelijke selectiecriteria worden gebruikt. De uitdagingen waar jonge boeren na bedrijfsovername voor staan zijn namelijk in alle provincies gelijk. Zij ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt. De leden van de VVD-fractie willen ook aandacht vragen voor het budget. Het blijkt dat de huidige regeling sterk wordt overvraagd, omdat de animo voor de regeling zeer groot is. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij het huidige budget reëel vindt ten opzichte van de vraag?

Ik ondersteun het idee om de definitie van jonge boer toe te spitsen op jonge landbouwers die ná bedrijfsovername in aanmerking komen voor de jongeboerenregeling. Of dit mogelijk is binnen de Europese kaders zal ik de komende tijd samen met de provincies, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en de Europese Commissie onderzoeken.

Conform de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 65) heb ik bij de provincies reeds aangedrongen op een landelijk uniforme uitvoering van deze regeling. Ik heb met de provincies afgesproken dat ze streven naar een zo gelijk mogelijke uitvoering van de regeling en zij zullen hierover nog met het NAJK spreken. Ik heb hier vertrouwen in.

Het bedrag dat voor jonge landbouwers is gereserveerd in het POP3 is gebaseerd op voorgaande jaren. Naast het beschikbare bedrag in POP3 zal maximaal gebruik gemaakt worden van de nieuwe mogelijkheid om in de eerste pijler van het GLB twee procent van het budget voor directe betalingen (circa 15 miljoen euro per jaar) aan jonge landbouwers te geven als top-up op de hectarepremie. Dat betekent dat het totale budget voor jonge landbouwers verviervoudigt.

Verstevigen van stad-landrelaties

De leden van de VVD-fractie lezen dat middelen beschikbaar worden gesteld voor stadslandbouw vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3). Dit betekent dat nu ook projecten kunnen worden uitgevoerd in stedelijk gebied, dus in kernen met meer dan 30.000 inwoners. De voorwaarden zijn wel dat stadslandbouw bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouw in het landelijk gebied. De leden van de VVD-fractie vragen hoe stadslandbouw kan bijdragen aan het verduurzamen van de landbouw in het landelijk gebied? Deze leden vragen voorts of hiermee niet een bepaalde vorm van specifieke landbouw wordt bevoordeeld ten opzichte van anderen? Zij ontvangen graag een nadere toelichting van de Staatssecretaris.

Stadslandbouw kan bijdragen aan de verduurzaming van het landelijk gebied doordat het bewustzijn creëert bij de stedelijke bevolking over het voedselproductieproces, dat voornamelijk in het landelijk gebied plaatsvindt. Dit bewustzijn draagt bij aan een betere beeldvorming over de landbouwsector en aan een bewuster koopgedrag van stedelingen. Dit biedt kansen voor nieuwe markt- en ketenconcepten die meer ruimte bieden voor investeringen in innovaties en duurzaamheid.

Samen met de provincies vind ik het dan ook gerechtvaardigd dat een bescheiden deel van het budget door provincies besteed kan worden aan stadslandbouw binnen LEADER en de Regeling samenwerking bij proefprojecten.

Financiële verdeling POP3

De leden van de VVD-fractie lezen dat de provincies over de cofinanciering ook afspraken hebben gemaakt met de waterschappen. Kan de Staatssecretaris deze afspraken nader toelichten? Deze leden ontvangen ook graag een toelichting op de watermaatregelen die gefinancierd worden vanuit POP3. Zij vragen tot slot of met de voorliggende verdeling van de middelen ook wordt voorkomen dat bijvoorbeeld sjoelclubs aanspraak kunnen maken op deze middelen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris.

Ik heb met de provincies afspraken gemaakt over de verdeling van de POP3 middelen en de benodigde nationale cofinanciering. De provincies hebben vervolgens met de waterschappen afspraken gemaakt om bij te dragen aan de cofinanciering van maatregelen gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit. Deze maatregelen sluiten aan op de doelen van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en dragen daardoor bij aan het verkrijgen van de voor Nederland belangrijke derogatie op de Nitraatrichtlijn.

Het bevorderen van een emissiearme landbouw en het optimaliseren van het waterbeheer voor de landbouw staan hierbij centraal. Het accent ligt op effectgerichte maatregelen voor de landbouw. Naast het generieke beleid uit het vijfde actieprogramma, biedt POP3 nu gebiedsgericht maatwerk ter bestrijding van eutrofiëring en de reductie van uit- en afspoeling van nutriënten. Zowel inrichting en beheer van watersystemen als ook investeringen en innovaties in de landbouw kunnen met POP3 worden ondersteund. Daarnaast kunnen straks ook blauwe diensten ingericht worden, waarbij met collectieven voor agrarisch natuurbeheer combinaties gemaakt kunnen worden met de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, de biodiversiteitdoelen en innovaties in de landbouw.

Binnen de verplichte LEADER-aanpak (de bottum-up aanpak voor lokale initiatieven), die circa 6,5% van het budget beslaat, kan ik niet uitsluiten dat middelen buiten de agrarische sector terechtkomen. De LEADER-aanpak, en daarmee een klein deel van de middelen van het POP3, staat ook open voor andere doelgroepen dan de agrarische sector. De provincies zullen de LEADER-aanpak in de periode 2014–2020 verder professionaliseren en uit de «vrijwilligerssfeer» halen. Nut en noodzaak van de uit te voeren projecten binnen LEADER moeten vooraf beter worden aangetoond dan in de vorige programmaperiode. Alleen die gebieden met de beste ontwikkelingsstrategieën die direct inspelen op de grootste behoeften in een streek zullen de LEADER-status krijgen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

Boerenerf

Voor de leden van de CDA-fractie staat voorop dat de gelden van het POP3 dienen terecht te komen op het boerenerf. In de brief van 6 december 2013 stelt de Staatssecretaris dat het boerenerf centraal staat in de besteding van het POP3, maar niet dat het POP3 ook terechtkomt op het boerenerf. De leden van de CDA-fractie willen graag een garantie in het nationale programma dat naar de Europese Commissie wordt gestuurd dat POP3-middelen ten goede komen aan het boerenerf, zodat deze gelden niet terechtkomen bij sjoelverenigingen noch ingezet worden voor de aanleg van fietspaden. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Is de Staatssecretaris daarnaast bereid om te monitoren wie de begunstigden zijn van de POP3-gelden?

Met provincies is afgesproken dat de POP3-middelen ten goede moeten komen aan agrariërs. In POP3 zullen de Europese plattelandsmiddelen voor meer dan 90% bij agrariërs terechtkomen; in het huidige POP2 is dat percentage 65%. In POP3 kunnen er middelen (minder dan 10%) bij andere begunstigden terechtkomen via de maatregelen «Samenwerking», «Niet-productieve investeringen (voor water)», «Kennisoverdracht en voorlichting aan landbouwers» en LEADER, terwijl die maatregelen wel degelijk ten goede komen aan de agrarische sector. Voor de LEADER-aanpak verwijs ik u verder naar mijn antwoorden aan de leden van de VVD-fractie.

Ik ben bereid en volgens de Europese wetgeving ook verplicht om te monitoren wie de begunstigden zijn van de POP3-gelden.

Jonge landbouwers

De nieuwe Europese definitie van jonge boer is ruimer gesteld dan tot op heden in Nederland gebruikelijk was. De groep boeren die aanspraak kan maken op ondersteuning wordt daarmee aanmerkelijk groter is de verwachting van de leden van de CDA-fractie. Kan de Staatssecretaris haar verwachtingen en inzet hierover schetsen? Zou het daarnaast mogelijk zijn om nationaal af te wijken van de Europese definitie? Is het voor POP3 wel mogelijk om de Nederlandse definitie te hanteren voor de investeringsregeling voor jonge boeren?

De provincies hebben de mogelijkheid om zelfstandig selectiecriteria op te stellen voor aanvragen in het kader van de jonge boerenregeling. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris voorkomt dat dit leidt tot forse regionale verschillen en een ongelijk speelveld tussen jonge boeren.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie over jonge landbouwers.

Programmawijziging

Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre het mogelijk zal zijn om op een later tijdstip het nationale programma aan te passen, zodat bijvoorbeeld de sterk teruglopende betalingen aan kwetsbare sectoren door innovatie subsidies toch kunnen worden tegemoet gekomen als de Staatssecretaris niet bereid is om daarvoor maatregelen te treffen in de eerste pijler. Moeten verschuivingen in het nationale programma gemotiveerd worden aan de Europese Commissie? Welke termijnen zijn er voor de behandeling van wijzigingen van het nationaal programma bij de Europese Commissie?

De Europese kaders geven mij de mogelijkheid POP3 elk jaar te wijzigen, ook in 2014 direct na goedkeuring. Wijzigingen van de nationale keuzes moeten gemotiveerd worden. De Europese Commissie beoogt op dit moment een periode van 3 tot 6 maanden (afhankelijk van de aard van de wijziging) voor de goedkeuring van wijzigingen. Voor de goedkeuring van het POP3 na indiening houdt de Europese Commissie een half jaar aan.

Producentenorganisaties en interbrancheorganisaties

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen ten aanzien van maatregel 35, samenwerking. Voor de leden van de CDA-fractie is samenwerking tussen landbouwers en samenwerking tussen landbouwers en andere partijen een groot goed die de kracht en vitaliteit van het platteland weerspiegelt. Daarom verdient de stimulering van deze samenwerkingsvormen een prominente plaats in het POP3. Zeker nu dit kabinet de productschappen heeft opgeheven, is het noodzakelijk dat nieuwe samenwerkingsvormen worden ondersteund. Daarom vragen deze leden waarom er niet voor gekozen is om de oprichting en activiteiten van in oprichting zijnde producentenorganisaties (PO’s) en interbrancheorganisaties (IBO’s) te ondersteunen in het POP3? Is de Staatssecretaris bereid om de oprichting en activiteiten van PO’s en IBO’s te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?

Met uw Kamer ben ik van mening dat samenwerking tussen landbouwers onderling en samenwerking tussen landbouwers en andere partijen van groot belang is. Producentenorganisaties kunnen steun ontvangen voor innovaties in het kader van steunmaatregel Samenwerking. Daarbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van nieuwe markt- en ketenconcepten om bedrijfsmarges te vergroten.

Verder heb ik heb er vertrouwen in dat de sectorpartijen afdoende in staat zijn om op eigen kracht en eigen initiatief brancheorganisaties tot stand te brengen. Op dit moment worden al diverse initiatieven ontplooid om brancheorganisaties op te richten.

Lokale keteninitiatieven

In maatregel 35 wordt de mogelijkheid voor de ondersteuning van lokale keteninitiatieven gegeven, echter er zijn in de landbouw vele nichesectoren die juist ondersteuning voor keteninitiatieven kunnen gebruiken maar niet lokaal zijn. Deze leden vragen dientengevolge of keteninitiatieven van kleine agrarische sectoren eveneens zouden kunnen profiteren van deze maatregel? Is de Staatssecretaris bereid om dit mogelijk te maken?

Keteninitiatieven van kleine agrarische sectoren kunnen eveneens profiteren van de maatregel Samenwerking in het POP3.

Landbouwinfrastructuur

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van maatregel 17c, investeringen in infrastructuur, wat hieronder wordt verstaan. Is er een duidelijke begrenzing welke infrastructuur dit betreft? Zijn de kosten voor technische maatregelen zoals genoemd op pagina 138 van het programma alleen subsidiabel in het kader van een verkavelingsproces? In hoeverre zijn de kosten voor inpassingsmaatregelen subsidiabel? Hangt dit samen met maatregelen ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof?

In POP3 is er een mogelijkheid voor investeringen in infrastructuur van de landbouw. Deze steun is gericht op investeringen in het landelijk gebied ter verbetering van de verkaveling en de toegankelijkheid van landbouwbedrijven, verbetering van de bodemgesteldheid en de waterhuishouding en/of de verplaatsing van landbouwbedrijven. Herstructurering van landbouwbedrijven draagt tevens bij aan de realisatie van (internationale) doelen rondom water, de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), biodiversiteit en Natura-2000.

In POP3 wordt voor deze steun verwezen naar de subsidiabele kosten conform Verordening (EU) Nr. 1305/2013 en Verordening (EU) Nr. 1303/2013. Inpassingsmaatregelen zijn daar onderdeel van. Nadere uitwerking van deze maatregel volgt in provinciale verordeningen. Daardoor is het nu nog niet mogelijk om aan te geven hoe de exacte uitwerking van deze steunmaatregel eruit komt te zien.

Cross compliance

De leden van de CDA-fractie zouden graag meer informatie krijgen over de wijziging van de cross compliance voorwaarden. Wat zijn de veranderingen van de cross compliance voorwaarden per 1 januari 2015 ten opzichte van 2014? Is er communicatie geweest over de verandering van deze cross compliance voorwaarden met betrokken partijen?

In bijlage II van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn de randvoorwaarden opgenomen die vanaf 1 januari 2015 zullen gaan gelden. Ten opzichte van de randvoorwaarden die in 2014 gelden is er sprake van een beperkte aanpassing. Zo worden de verplichtingen ten aanzien van het gebruik van zuiveringsslib geschrapt. Ook worden de verplichte kennisgeving van de dierziektes MKZ, varkenspest, BSE en Bluetongue niet meer in de nieuwe randvoorwaarden opgenomen.

De huidige norm voor Goede Landbouw- en Milieu Condities (GLMC-norm) voor blijvend grasland is straks één van de vergroeningseisen voor directe betalingen onder de eerste pijler van het GLB geworden. Tot slot zullen de aanvullende randvoorwaarden voor agromilieu- en klimaatbetalingen geen onderdeel meer uitmaken van de controle en handhaving van cross compliance. Daardoor is met ingang van 1 januari 2015 sprake van een geharmoniseerd normenkader voor zowel directe betalingen (eerste pijler) als de agromilieu- en klimaatbetalingen (tweede pijler).

Landbouwers zullen ruim voor 1 januari 2015 op de hoogte worden gesteld van de randvoorwaarden die voor aanvraagjaar 2015 zullen gelden. De randvoorwaarden 2015 zullen tevens beschikbaar zijn op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

Garantstelling risicovolle innovaties

De leden van de CDA-fractie hebben nog een laatste vraag betreffende maatregel 17a.3, garantstelling introductie van risicovolle innovaties. Deze leden vragen waarom gekozen is voor een garantstelling en niet voor een subsidie? Waarom zou een garantstelling effectiever zijn dan een subsidie? Volgt uit het instellen van een garantstelling niet eerder onderbenutting?

De Garantstelling Marktintroductie voor Risicovolle Innovaties (GMI) is ontwikkeld op basis van ervaringen in innovatieprogramma’s. Voorloperbedrijven die hun nek willen uitsteken door te investeren in innovaties kunnen daar straks gebruik van maken. De GMI is een instrument dat heel gericht het financiële risico van het in de markt zetten van innovaties verkleint (niet wegneemt). De garantstelling is ook een duwtje in de rug voor banken om een krediet te verstrekken. Hierdoor wordt de innovatie financierbaar door de bank. Subsidies kunnen de risico’s van innovatie maar heel beperkt verkleinen (zij bewerkstelligen slechts een geringe verlaging van kostprijs) en kosten de overheid veel geld. Ik verwacht dat door het beschikbare budget (3,5 miljoen euro per jaar) in te zetten, veel meer innovaties gestimuleerd kunnen worden dan met investeringssubsidies. De duurzaamheid en de concurrentiekracht van de landbouw wordt hiermee effectief bevorderd.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de huidige invulling voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020. Deze leden waarderen de inzet op ontwikkeling en innovatie binnen de agrarische sector.

Stad-landrelatie

De leden van D66-fractie zijn verheugd dat er verder ingezet gaat worden op de versteviging van stad-landrelaties. In het kader van bewustwording over voedsel en transparantie achten zij dit zeer relevant. Deze leden vragen over de voorwaarde dat stadslandbouw bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouw in het landelijk gebied, hoe dit in de praktijk uitgewerkt zal worden. Daarom zijn deze leden benieuwd naar de concrete voorwaarden waaraan voldaan zal moeten worden. Ditzelfde geldt voor de tweede voorwaarde, namelijk dat het een project moet betreffen waarbij partijen worden bijeengebracht om nieuwe vormen van ondernemen te genereren.

Voor de bijdrage van de stadslandbouw aan de verduurzaming van de landbouw in het landelijk gebied verwijs ik naar mijn antwoorden aan de VVD-fractie. De concrete voorwaarden worden nader uitgewerkt in de provinciale verordeningen.

Samenwerking in de landbouw

Verder vragen deze leden hoe de samenwerking van de landbouw met andere sectoren, met name op het gebied van agromilieu, vormgegeven zal worden.

Het huidige POP3-maatregelfiche voor agromilieu- en klimaatsteun geeft een beschrijving voor de jaren 2014 en 2015, conform het Subsidiestelsel natuur en landschap. Het nieuwe collectieve stelsel Agrarisch natuur- en landschapsbeheer 2016 wordt later dit jaar ingediend bij de Europese Commissie als wijziging van het programma. Zoals toegezegd in mijn brief over de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (Kamerstuk 28 625, nr. 189), zal ik u hierover voor de zomer nader berichten. Dit nieuwe stelsel heeft als doel om op termijn beter aan te sluiten bij de gebiedsgerichte benadering van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Daarnaast biedt de POP3-maatregel Samenwerking goede mogelijkheden voor samenwerking van de landbouw met andere sectoren op het gebied van biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Daarbij is een voorwaarde dat het samenwerkingsverband projectmatig werkt aan een innovatie die is gericht op grootschalige praktijktoepassing. In het kader van biodiversiteit kan men hierbij bijvoorbeeld denken aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van agrarisch natuurbeheer die kosteneffectiever zijn, waarvan de kosten deels uit de markt gehaald worden en die op termijn minder afhankelijk worden van publieke middelen.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de invulling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020.

Jonge landbouwers

Deze leden hebben zorgen over de uitvoering van de jonge boerenregeling. De regeling is bedoeld voor agrarische ondernemers tot en met 40 jaar die binnen vijf jaar na de start of overname van hun bedrijf steun aanvragen. Echter, volgens de gedelegeerde handelingen zouden ook jonge boeren die met hun ouders in een maatschap werken hieronder vallen, zonder dat duidelijk is of hierbij op korte termijn bedrijfsovername aan de orde is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere definitie van «jonge boer». Is het hierbij mogelijk om de regeling toe te spitsen, zodat alleen agrarische jongeren ná bedrijfsovername in aanmerking komen? De leden van de ChristenUnie-fractie hebben voorts zorgen over de provinciale koppen, zoals ook al aan de orde gesteld is tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 9 april 2014. Zij vragen het kabinet nogmaals om ervoor te zorgen dat de selectiecriteria die provincies mogen opstellen, niet leiden tot een ongelijk speelveld tussen jonge boeren in verschillende provincies. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er een relatief beperkt budget is voor deze belangrijke regeling, zeker in vergelijking met de budgetten voor de andere plattelandsontwikkelingsmaatregelen. Deze leden vragen het kabinet nogmaals te kijken naar de mogelijkheden om het Europese cofinancieringspercentage te vergroten of de nationale bijdrage te verhogen, gezien het belang van deze maatregel voor de toekomst van de agrarische sector en het feit dat de regeling tot nu toe telkens overvraagd wordt. Deze leden zijn van mening dat in het budget onvoldoende tot uiting komt dat de jonge boeren als een prioriteit binnen het POP3 worden bestempeld.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie over jonge landbouwers.

Evaluatie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het POP geëvalueerd zal worden en hoe deze evaluatie verschilt met de voorgaande perioden. Is het mogelijk dat een tussentijdse evaluatie leidt tot aanpassing van de prioriteiten en budgetten?

POP3 zal geëvalueerd worden volgens het Europese voorgeschreven monitorings- en evaluatiekader. Naast een uitgebreide ex-post evaluatie is hierin ook een aantal tussentijdse evaluatiemomenten voorzien. Deze evaluatie kan leiden tot aanpassing van POP3. Daarnaast is het mogelijk om het POP3, in functie van onder meer nationaal veranderende beleidsprioriteiten en budgettaire benutting, periodiek te herzien.

Vereenvoudiging

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet in te gaan op welke punten het POP3 daadwerkelijk eenvoudiger is geworden, voor zowel de begunstigden als de betaalorganen. Hiermee samenhangend vragen deze leden welke maatregelen worden genomen om de foutenmarge bij de uitvoering van het POP, een terugkerend probleem, te verkleinen.

Vereenvoudiging en het terugdringen van de foutenmarges zijn voor mij en de provincies belangrijke principes geweest bij de keuzes in POP3. Dit heeft tot de volgende acties geleid:

- Minder maatregelen en meer focus in het POP3

Samen met de provincies kies ik voor een beperkt aantal maatregelen (namelijk 6) uit de mogelijkheden die het Europese wetgevingkader biedt. Dit is aanzienlijk minder dan in het POP2, dat ruim 20 maatregelen kende. Hierdoor wordt in POP3 een versnipperde inzet voorkomen. Bij de uitwerking van de maatregelen zullen controleerbaarheid en verifieerbaarheid voorop staan zodat de foutenmarges en uitvoeringslasten zo veel mogelijk worden beperkt.

- Van twee betaalorganen naar één betaalorgaan

De twee betaalorganen die Nederland kende, één voor het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en één voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), zijn vanaf 16 oktober 2013 gefuseerd. De vorming van één betaalorgaan leidt tot een meer geïntegreerde aanpak van de uitvoering van de Europese landbouwfondsen. Dit geldt met name voor verwevenheid tussen het agrarisch natuur- en landschapbeheer en de vergroening uit de eerste pijler van het GLB.

- Verdere digitalisering in de uitvoering

Gedurende het POP2 is een forse slag gemaakt in de automatisering van de aanvraag van subsidie tot en met de uitbetaling van de subsidie. Deze verdere digitalisering maakt het straks ook mogelijk om aanvragers te ondersteunen bij de voorbereiding van aanvragen, zodat het maken van fouten wordt voorkomen. Het resultaat is dat de uitvoering in de afhandeling van de aanvragen eenvoudiger wordt.

De mate van vereenvoudiging wordt meegenomen in de verschillende evaluaties van POP3.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nadere uitwerking van POP3. Zij hebben nog wel enkele vragen over de positie van loonwerkers, de regeling voor jonge boeren en de kwetsbare sectoren.

Loonwerkers

De leden van de SGP-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor de positie van loonwerkers en de agrarische ondernemers die gebruik maken van hun diensten en het huidige ongelijke speelveld in het kader van POP2. Loonwerkers kunnen geen gebruikmaken van investeringssubsidies, maar boeren wel. Deze leden vinden het positief dat in POP3 de regeling voor duurzaamheidsinvesteringen zich meer zal richten op innovatieontwikkeling en minder op de uitrol van nieuwe technieken. Loonwerkers kunnen daar in samenwerking met boeren van profiteren.

Deze leden vragen echter hoe zij de opmerkingen in de voorliggende brief moeten rijmen met het POP-consultatiedocument. Zij hebben begrepen dat in het consultatiedocument aangegeven wordt dat er een regeling komt voor bedrijfsinvesteringen die ook bedoeld is voor brede uitrol van nieuwe technieken en dat een groot deel van de middelen voor innovatie bestemd is voor bedrijfsinvesteringen. Hoe verhoudt zich dat tot de voorliggende brief? Gaat het bij de uitrol van nieuwe technieken om de introductie van een marktrijpe, uitontwikkelde techniek of het over het uitrollen van technieken die in eerdere fase zitten (prototype, testen)? Deze leden hebben eerder kanttekeningen gezet bij de huidige subsidieregeling voor GPS-apparatuur. Deze regeling is zo ingevuld dat de subsidie zich niet beperkt tot het GPS-systeem van bijvoorbeeld een spuitmachine, maar dat deze wel 40% van de hele aanschafwaarde van de spuitmachine bedraagt. Daarmee wordt onnodig marktverstoring in de hand gewerkt. Hoe gaat de Staatssecretaris samen met de provincies voorkomen dat dergelijke marktverstoring bij de vormgeving van de regeling voor ontwikkeling en uitrol van innovaties geminimaliseerd wordt?

POP3 heeft een regeling voor duurzame bedrijfsinvesteringen. Deze steun is zoals voorgeschreven door de Europese Commissie uitsluitend gericht op landbouwers. Loonwerkers die geen landbouwer zijn, kunnen hiervan dus geen gebruik maken. Duurzaamheidinvesteringen in de landbouw zijn belangrijk voor voldoende marges en continuïteit van de (veelal gezins-) bedrijven. De focus van de investeringen ligt in tegenstelling tot het huidige POP2 bij het ontwikkelen en uittesten van innovaties en bij de eerste toepassingen in de praktijk. Ook loonwerkers kunnen gebruik maken van de resultaten hiervan. In sommige gevallen zal het echter noodzakelijk zijn ook in beperkte mate uitrol te ondersteunen van innovaties.

In het POP3 houd ik er rekening mee dat de marktwerking niet verstoord wordt. POP3 wordt nu nader uitgewerkt in provinciale verordeningen en selectiecriteria. Deze uitwerking is nu aan de provincies. Dit zal vanzelfsprekend in overleg met de sector gebeuren.

Jonge landbouwers

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de jongeboerenregeling. Wordt bij de definiëring van «jonge boer» nauw aangesloten op de definitie in de huidige jonge boerenregeling, zodat voorkomen wordt dat bedrijven waarbij in de praktijk geen sprake is van bedrijfsovername in aanmerking komen voor subsidie? Deze leden vinden dat accentverschillen tussen provincies bij de uitvoering van de regeling tot het minimum beperkt moeten worden. Is het de inzet van Staatssecretaris en provincies om in ieder geval de selectiecriteria voor de beoordeling van aanvragen gelijk te trekken? Is de Staatssecretaris bereid te zoeken naar mogelijkheden voor extra nationale cofinanciering, indien blijkt dat de jonge boerenregeling in de verschillende provincies overvraagd wordt?

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie over jonge landbouwers.

Kwetsbare sectoren

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de sectoren die getroffen worden door sterk teruglopende inkomenstoeslagen. Zij vrezen dat deze sectoren tussen wal en schip gaan vallen, omdat de financiële verdeling van de POP-gelden al vastgesteld is. Dat willen zij voorkomen. Wil de Staatssecretaris aangeven hoe Frankrijk, België en Denemarken omgaan met de directe betalingen voor de kalverhouderij en wat dit betekent voor de concurrentiepositie van Nederlandse kalverhouders? De Staatssecretaris gaat in overleg met de kwetsbare sectoren. Welk tijdpad heeft zij daarbij voor ogen? Wil zij in het kader van POP3 werk maken van bijvoorbeeld een duurzaamheidspremie voor de kalver- en vleesveesector? Wil zij richting de Europese Commissie aangeven dat in POP3 ruimte gereserveerd zal worden voor een dergelijke subsidieregeling (per 2015)?

Zoals eerder aangegeven, kan het POP3 altijd aangepast of aangevuld worden. Vanaf het begin van het jaar is door mij regelmatig overleg gevoerd met de bedoelde sectoren, waaronder de kalversector. Dat is ook op dit moment nog het geval. Ik houd daarbij de ontwikkelingen in andere lidstaten in het oog, maar ook daar heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Ik heb u voor mei een brief toegezegd over de directe betalingen onder het nieuwe GLB. Daarin zal ik de balans opmaken voor deze sectoren en u nader berichten over eventuele maatregelen, inclusief eventuele specifieke aanpassingen van of aanvullingen op het POP3.

Ik ben voornemens POP3 binnenkort voor goedkeuring bij de Europese Commissie in te dienen. Mocht het bovenstaande daarna aanleiding geven tot aanpassing of aanvulling van POP3, dan zal ik het programma daar na overleg met de provincies na de indiening op aanpassen.

Naar boven