Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 28286 nr. AB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 28286 nr. AB |
Vastgesteld 14 maart 2024
De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 januari 2024, zoals opgenomen in het verslag van een nader schriftelijk overleg over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement 2.1 Wet dieren en de voortgangsbrief convenant dierwaardige veehouderij.2 De leden van de fractie van de PvdD hadden naar aanleiding hiervan nog een aantal vervolgvragen en opmerkingen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA sloten zich aan bij deze vragen.
Naar aanleiding hiervan is op 13 februari 2024 een brief gestuurd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Minister heeft op 14 maart 2024 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Den Haag, 13 februari 2024
De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden van 26 januari 2024, zoals opgenomen in het verslag van een nader schriftelijk overleg over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement 2.1 Wet dieren en de voortgangsbrief convenant dierwaardige veehouderij.3 De leden van de fractie van de PvdD hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal vervolgvragen en opmerkingen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA sluiten zich aan bij deze vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
In uw antwoord op vraag vijf stelt u: «Het stoppen met het verrichten van ingrepen zonder dat het houderijsysteem, de dierverzorging en bedrijfsvoering is aangepast aan de gedragsbehoeften van het dier kan leiden tot ernstige verwondingen bij dieren.»4
Begrijpen de leden van de PvdD-fractie het goed dat u van oordeel bent dat dier-verminkende handelingen als het verwijderen van de staart, het verwijderden of afvijlen van tanden en het verwijderen van de achterste tenen bij hanen nodig is om verwondingen bij andere dieren te voorkomen?
Worden de door u bedoelde verwondingen voorkomen als de wijze waarop de landbouwdieren worden gehouden in uw visie voldoet aan de door u bedoelde eisen van dierwaardige veehouderij?
De motie-De Groot is door de Tweede Kamer aangenomen.5 Aangenomen dat de hieraan voorafgaande twee gestelde vragen bevestigend moeten worden beantwoord en dat u met ingang van 1 januari 2025 ernstige verwondingen bij landbouwdieren wenst te voorkomen, vergt de uitvoering van deze motie dan dat alle houders van landbouwdieren hun houderijsysteem en de wijze van verzorging van de dieren aan de gedragsbehoeften van het dier per die datum zullen moeten aanpassen?
Zo ja, in hoeverre kan met de aanpassing van de dier-dichtheid en de wijze van verzorging – los van de financiële gevolgen voor de ondernemers – praktisch zo’n situatie worden bereikt?
Zijn de financiële gevolgen van zo’n aanpassing door de ondernemers te dragen? Zo nee, is een compensatie van de ondernemers gerechtvaardigd en zo ja, voor wiens rekening (de ondernemers zelf, banken, supermarkten, overheid) zouden die financiële gevolgen moeten komen?
In hoeverre en hoe is het verdienvermogen van veehouders meegenomen in uw besluit om de inwerkingtreding van het amendement-Vestering te blokkeren?
Als het tot uitvoering van de motie-De Groot komt, zien de leden van de PvdD-fractie het dan goed dat een veehouder die de dier-dichtheid en de wijze van verzorging van dieren niet aanpast aan de gedragsbehoeften van het dier, in strijd handelt met artikel 1.3 Wet dieren? Omdat zijn wijze van bedrijfsvoering zal leiden tot beperking van het natuurlijk gedrag, fysiek en fysiologisch ongerief van het dier en tot pijn, verwonding, angst en chronische stress waarvan het dier op grond van artikel 1.3, tweede lid Wet dieren gevrijwaard dient te blijven?
Acht u het met een dieronwaardige wijze van exploitatie behalen van een redelijk bedrijfsresultaat door de veehouder een «redelijk doel» als bedoeld in artikel 2.1 Wet Dieren?
U heeft een wetswijziging aangekondigd om een convenant dierwaardige veehouderij als basis te gebruiken voor een, in uw visie, goede uitvoering van het doel van het amendement-Vestering. Het convenant is er niet gekomen.
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat nu de veehouders niet bereid blijken te zijn om tot zo’n convenant te komen, dat voor hun rekening dient te blijven en dat het staatsrechtelijk niet verantwoord is om de inwerkingtreding van het amendement-Vestering, dat door beide Kamers is aanvaard, nog langer uit te stellen?
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het blokkeren van de inwerkingtreding van een door de Tweede en Eerste Kamer aanvaarde wijziging van de Wet dieren de betrouwbaarheid van de overheid wordt geschaad?
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het intrekken van de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2,5 en 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen recht zou zijn gedaan aan het amendement-Vestering en dat daarmee voldoende was bijgedragen aan de rechtszekerheid die volgens u dreigde te worden geschaad?
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het blokkeren van de inwerkingtreding van het amendement-Vestering de belangen van de veehouders die voorlopen op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid worden geschaad?
U stelt dat de dier-verminkende handelingen zoals het afknippen van de staart, het afvijlen van tanden en het onthoornen door anderen dan diergeneeskundigen (mogen) worden verricht.
Bedoelt u dat de veehouders zelf die handelingen mogen verrichten?
Dient degene die deze handelingen verricht af te wegen of de inbreuk op de integriteit van de dieren gerechtvaardigd is met het oog op andere belangen?
Valt het belang dat de veehouder heeft bij het behalen van een gewenst exploitatieresultaat van zijn onderneming onder die belangen? Zo ja, mag die veehouder aan dat belang meer gewicht toekennen dan aan de eis die voortvloeit uit artikel 1.3 van de Wet dieren, namelijk dat het dier gevrijwaard dient te blijven van fysiek en fysiologisch ongerief, pijn, verwonding, angst en chronische stress?
Bij varkens zijn volgens het Besluit diergeneeskundigen een aantal ingrepen toegestaan.
Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij worden staarten afgeknipt? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij worden tanden afgevijld? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij vindt castratie zonder verdoving plaats? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij vindt castratie met verdoving plaats?
Mogen deze ingrepen worden verricht door de veehouder zelf?
Bij hoeveel procent van de runderen in de veehouderij vindt onthoorning plaats?
Bij hoeveel procent van de hanen in de veehouderij worden tenen afgeknipt?
In een interview met Bas Rodenburg, hoogleraar dienrenwelzijn, in de NRC van 5 januari 2024 staat het volgende: «Kern van het probleem, zegt Rodenburg, is dat de dieren worden aangepast aan het systeem. «Na de Tweede Wereldoorlog is een systeem opgezet dat zich richtte op verhogen van de productie en verbeteren van de efficiëntie.» Hij noemt varkens als voorbeeld. Er is bijvoorbeeld gefokt op een toenemend aantal biggen per worp. Een zeug krijgt inmiddels meer biggen dan ze spenen heeft. Emeritus hoogleraar Bart Gremmen spreekt in zijn eerder dit jaar verschenen boek Dierethiek & veehouderij van een uitval van ruim 13 procent, omgerekend ongeveer 5 miljoen biggen per jaar, en noemt dat «immoreel». Rodenburg: «Het idee is: ook al gaat een deel van de biggen dood, dis is economisch nog steeds het optimale systeem. Maar vanuit dienrenwelzijn is dat natuurlijk van de zotte.»6
Klopt het dat ongeveer 5 miljoen biggen aan ondervoeding dood gaan omdat ze niet bij de moeder kunnen drinken omdat er te weinig spenen beschikbaar zijn?
Deelt u het geciteerde oordeel van Gremmen en dat van Rodenburg?
In artikel 8 van de Bijlage I van de EEG-Richtlijn 2008/120 die betrekking heeft op minimumnormen ter bescherming van varkens, is bepaald: «Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd. Voordat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheersystemen worden aangepast».7
Zien de leden van de fractie van de PvdD het goed dat het bepaalde in de laatste volzin impliceert dat de veehouder gehouden is om de wijze van houden en de dier-dichtheid eerst aan te passen voordat tot de dier-verminkende handelingen wordt overgegaan?
In welke voorschriften is de bepaling door de Nederlandse overheid uitgewerkt?
Op welke wijze worden die voorschriften gehandhaafd?
De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 15 maart 2024.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2024
Hierbij stuur ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de fractie van de Partij voor de Dieren, mede namens de fractie GroenLinks-PvdA, over de aanpak dierwaardige veehouderij op 13 februari 2024 onder nummer 172321.09U. Het betreft vervolgvragen naar aanleiding van de antwoorden zoals gegeven in mijn brief van 26 januari 2024.8
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
172321.09U
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
1
Begrijpen de leden van de PvdD-fractie het goed dat u van oordeel bent dat dier-verminkende handelingen als het verwijderen van de staart, het verwijderden of afvijlen van tanden en het verwijderen van de achterste tenen bij hanen nodig is om verwondingen bij andere dieren te voorkomen?
Antwoord
De ingrepen worden (onder meer) uitgevoerd om verwondingen van het dier zelf of hun hok-/stalgenoten te voorkomen. In de huidige houderijsystemen ontstaan er onverantwoorde risico’s als deze ingrepen niet worden uitgevoerd. Zo kan een haan met intacte tenen behoorlijke schade aanrichten bij de hennen, en kan een varken zonder gecoupeerde staart slachtoffer worden van hokgenoten die aan de staart gaan bijten met alle gevolgen van dien.
2
Worden de door u bedoelde verwondingen voorkomen als de wijze waarop de landbouwdieren worden gehouden in uw visie voldoet aan de door u bedoelde eisen van dierwaardige veehouderij?
Antwoord
De verwondingen zullen nooit helemaal voorkomen kunnen worden. De ernst en de hoeveelheid kunnen wel drastisch beperkt worden in een dierwaardige veehouderij volgens de zes leidende principes van de RDA.
3
De motie-De Groot is door de Tweede Kamer aangenomen.9 Aangenomen dat de hieraan voorafgaande twee gestelde vragen bevestigend moeten worden beantwoord en dat u met ingang van 1 januari 2025 ernstige verwondingen bij landbouwdieren wenst te voorkomen, vergt de uitvoering van deze motie dan dat alle houders van landbouwdieren hun houderijsysteem en de wijze van verzorging van de dieren aan de gedragsbehoeften van het dier per die datum zullen moeten aanpassen?
Antwoord
Vooraf: de motie waarnaar in voetnoot 3 is verwezen gaat over heldere en ambitieuze tussendoelen dierwaardige veehouderij (1306). Gezien de context van de vraag wordt echter waarschijnlijk de motie over ingrepen bedoeld (1305).
Het verantwoord uitfaseren van ingrepen vergt inderdaad aanpassingen van het houderijsysteem en het management. Deze aanpassingen zullen grote overlap hebben met de aanpassingen die gedaan dienen te worden om tegemoet te kunnen komen aan de gedragsbehoeften. Daarom betrek ik de betreffende motie bij de verdere uitwerking van de stappen naar een dierwaardige veehouderij.
4
Zo ja, in hoeverre kan met de aanpassing van de dier-dichtheid en de wijze van verzorging – los van de financiële gevolgen voor de ondernemers – praktisch zo’n situatie worden bereikt?
Antwoord
De dierdichtheid en de wijze van verzorging zijn zeer relevante factoren bij het aanpassen van het veehouderijsysteem aan de behoeften van dieren. Deze aspecten komen dan ook aan bod in de stappen die ik voor mij zie richting een dierwaardige veehouderij. Verwondingen zullen waarschijnlijk nooit helemaal voorkomen kunnen worden. Ze kunnen met het aanpassen van de bezettingsdichtheid en andere relevante maatregelen als het creëren van een goed stalklimaat en passend management wel drastisch worden beperkt.
5
Zijn de financiële gevolgen van zo’n aanpassing door de ondernemers te dragen? Zo nee, is een compensatie van de ondernemers gerechtvaardigd en zo ja, voor wiens rekening (de ondernemers zelf, banken, supermarkten, overheid) zouden die financiële gevolgen moeten komen?
Antwoord
Een dierwaardige veehouderij vergt verstrekkende aanpassingen in de huidige (gangbare) bedrijfsvoering. Deze aanpassingen zullen met significante kosten gepaard gaan, die niet alleen door de primaire producenten gedragen kunnen worden. Overheid, financiers en markt- en ketenpartijen zullen tijdig en in voldoende mate moeten inspelen op het langetermijnperspectief en ze moeten elkaar zo nodig hierop aanspreken. Voor veehouders is het belangrijk dat er duidelijkheid is over de afzetmogelijkheden in de (Nederlandse) markt en keten.
6
In hoeverre en hoe is het verdienvermogen van veehouders meegenomen in uw besluit om de inwerkingtreding van het amendement-Vestering te blokkeren?
Antwoord
De inwerkingtredingsdatum van het amendement-Vestering is vastgesteld op 1 juli 2024 (Stb. 2023, 203). Het amendement is dus niet geblokkeerd. Wel heb ik een wetswijziging voorgesteld aan de Tweede Kamer om de doelstellingen van het amendement op een betere manier te kunnen verwezenlijken. Deze wijziging acht ik noodzakelijk om tot naleefbare en handhaafbare wetgeving te komen. Het verdienvermogen van veehouders heeft daarbij geen rol gespeeld. Ik heb de impact op het verdienvermogen van veehouders wel betrokken bij de contouren die ik heb geschetst voor de eerste AMvB ter invulling van deze wetswijziging.
7
Als het tot uitvoering van de motie-De Groot komt, zien de leden van de PvdD-fractie het dan goed dat een veehouder die de dier-dichtheid en de wijze van verzorging van dieren niet aanpast aan de gedragsbehoeften van het dier, in strijd handelt met artikel 1.3 Wet dieren? Omdat zijn wijze van bedrijfsvoering zal leiden tot beperking van het natuurlijk gedrag, fysiek en fysiologisch ongerief van het dier en tot pijn, verwonding, angst en chronische stress waarvan het dier op grond van artikel 1.3, tweede lid Wet dieren gevrijwaard dient te blijven?
Antwoord
Artikel 1.3 van de Wet dieren bevat geen zelfstandige en handhaafbare gedragsnorm gericht tot veehouders of andere houders van dieren. Het bevat een norm voor de wet- en regelgever en bestuursorganen om bij het stellen van regels bij of krachtens de Wet dieren en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten in het kader van de daarbij te verrichten belangenafweging rekening te houden met de gevolgen van deze regels en besluiten voor de intrinsieke waarde van dieren.10
De motie waar blijkens de context van de vraag op wordt gedoeld (Kamerstuk II 28 286, nr. 1305) ziet op het verbieden van lichamelijke ingrepen zonder medische noodzaak. Die motie gaat niet over gedragsbehoeften. In het stelsel van de Wet dieren zijn lichamelijke ingrepen al verboden, tenzij ze bijvoorbeeld bij of krachtens AMvB zijn aangewezen11. De uitvoering van de motie brengt mee dat ingrepen die zijn toegestaan bij AMvB of ministeriële regeling niet meer mogen worden verricht. Daarvoor is aanpassing van het Besluit diergeneeskundigen en de Regeling diergeneeskundigen nodig. Vanaf dat moment geldt voor die ingetrokken ingrepen dan onverkort de hoofdregel, namelijk dat lichamelijke ingrepen verboden zijn. Voor de veehouder speelt artikel 1.3 van de Wet dieren daarbij geen rol, het verbod geldt dan namelijk rechtstreeks op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet dieren.
8
Acht u het met een dieronwaardige wijze van exploitatie behalen van een redelijk bedrijfsresultaat door de veehouder een «redelijk doel» als bedoeld in artikel 2.1 Wet Dieren?
Antwoord
Artikel 2.1 is een vangnetbepaling in de wet. Dat betekent dat dit artikel bedoeld is om de rechter een handvat te geven voor de beoordeling van gevallen die niet op grond van meer specifieke voorschriften kunnen worden beoordeeld. De invulling van wat onder een redelijk doel moet worden verstaan, is dan ook bewust niet vastgelegd in de wet.
9
U heeft een wetswijziging aangekondigd om een convenant dierwaardige veehouderij als basis te gebruiken voor een, in uw visie, goede uitvoering van het doel van het amendement-Vestering. Het convenant is er niet gekomen. Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat nu de veehouders niet bereid blijken te zijn om tot zo’n convenant te komen, dat voor hun rekening dient te blijven en dat het staatsrechtelijk niet verantwoord is om de inwerkingtreding van het amendement-Vestering, dat door beide Kamers is aanvaard, nog langer uit te stellen?
Antwoord
De inwerkingtredingsdatum van het amendement-Vestering is vastgesteld op 1 juli 2024 (Stb. 2023, 203). Daar is voor gekozen vanwege de vragen die het amendement oproept ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid daarvan. Ik heb een alternatieve wetswijziging voorgesteld om de doelstellingen van het amendement op een betere manier te kunnen verwezenlijken. Dit voorstel wordt momenteel behandeld in de Tweede Kamer.
De inwerkingtredingsdatum is gekozen om het parlement voldoende tijd te geven om dit alternatief te behandelen. Ik heb uw Kamer per brief van 13 juni 2023 geïnformeerd over de inwerkingtreding van het amendement-Vestering op 1 juli 2024.12 Deze datum staat dus los van het feit dat er op dit moment geen convenant is.
10
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het blokkeren van de inwerkingtreding van een door de Tweede en Eerste Kamer aanvaarde wijziging van de Wet dieren de betrouwbaarheid van de overheid wordt geschaad?
Antwoord
Van het blokkeren van de inwerkingtreding is geen sprake. Het inwerkingtredingsbesluit voor het amendement-Vestering is in juni 2023 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2023, 203), het amendement-Vestering treedt op basis daarvan op 1 juli 2024 in werking.
Die datum is weliswaar later dan de indiener beoogde blijkens de toelichting op het amendement, maar dat heeft alles te maken met de vragen die het amendement oproept over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan.13 Daarom heb ik een alternatief voor het amendement gemaakt dat nu aanhangig is bij de Tweede Kamer. Het is eerst aan de Tweede Kamer en, als de Tweede Kamer met mijn alternatief instemt, vervolgens aan de Eerste Kamer om het alternatief te wegen en te besluiten welke bepalingen in werking treden. Daarbij staat voorop dat het amendement reeds in de wet is opgenomen en dat de inwerkingtreding daarvan is vastgesteld op 1 juli 2024 (Stb. 2023, 203). Wordt het door mij voorgestelde wettelijke alternatief niet of niet voor die tijd door beide Kamers aangenomen, dan treedt het amendement dus per 1 juli 2024 in werking.
11
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het intrekken van de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2,5 en 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen recht zou zijn gedaan aan het amendement-Vestering en dat daarmee voldoende was bijgedragen aan de rechtszekerheid die volgens u dreigde te worden geschaad?
Antwoord
Nee, dat oordeel deel ik niet. Het amendement heeft een wijziging in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren aangebracht, maar heeft niet een wijziging van andere onderdelen van de Wet dieren of de onderliggende regelgeving tot gevolg.
Bovendien, de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2,5 en 2.6 van het Besluit diergeneeskundigen betreffen uitsluitend de uitdrukkelijk toegestane lichamelijke ingrepen bij dieren. Het amendement heeft volgens de toelichting daarop nadrukkelijk ook betrekking op het voor dieren mogelijk maken dat zij hun gedragsbehoeften kunnen uitoefenen. Het enkel intrekken van die artikelen uit het Besluit diergeneeskundigen zou daarmee mijns inziens slechts beperkt tegemoet komen aan de beoogde doelen van het amendement.
12
Deelt u het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat met het blokkeren van de inwerkingtreding van het amendement-Vestering de belangen van de veehouders die voorlopen op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid worden geschaad?
Antwoord
Van het blokkeren van het amendement is, zoals hierboven toegelicht, geen sprake. Van het schaden van de belangen van voorlopers als gevolg van zo’n blokkering is dus ook geen sprake.
13
U stelt dat de dier-verminkende handelingen zoals het afknippen van de staart, het afvijlen van tanden en het onthoornen door anderen dan diergeneeskundigen (mogen) worden verricht. Bedoelt u dat de veehouders zelf die handelingen mogen verrichten?
Antwoord
De ingreep mag doorgaans door de veehouder zelf worden verricht. Wel is bijvoorbeeld voor het onthoornen van kalveren bepaald dat dit onder verdoving moet gebeuren. Aangezien de middelen die daarvoor gebruikt worden enkel door de dierenarts mogen worden toegediend, wordt deze ingreep in de praktijk door de dierenarts uitgevoerd.
14
Dient degene die deze handelingen verricht af te wegen of de inbreuk op de integriteit van de dieren gerechtvaardigd is met het oog op andere belangen?
Antwoord
Nee, deze handelingen mogen verricht worden onder de voorwaarden die daarvoor in de wet- en regelgeving zijn gesteld (Besluit houders van dieren en Besluit diergeneeskundigen). Daarmee heeft de wetgever de weging van belangen voor de specifieke ingrepen gemaakt. Het is daarbij overigens geen verplichting; ook als aan de voorwaarden is voldaan mag van het verrichten van de ingreep worden afgezien.
15
Valt het belang dat de veehouder heeft bij het behalen van een gewenst exploitatieresultaat van zijn onderneming onder die belangen? Zo ja, mag die veehouder aan dat belang meer gewicht toekennen dan aan de eis die voortvloeit uit artikel 1.3 van de Wet dieren, namelijk dat het dier gevrijwaard dient te blijven van fysiek en fysiologisch ongerief, pijn, verwonding, angst en chronische stress?
Antwoord
Zoals in het antwoord op de vorige vraag beschreven is, hoeft een veehouder geen belangenafweging te maken. Die afweging is door de wetgever gemaakt.
16
Bij varkens zijn volgens het Besluit diergeneeskundigen een aantal ingrepen toegestaan. Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij worden staarten afgeknipt? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij worden tanden afgevijld? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij vindt castratie zonder verdoving plaats? Bij hoeveel procent van de varkens in de veehouderij vindt castratie met verdoving plaats?
Antwoord
Bij circa 99% van de biggen wordt de staart gecoupeerd.
Het is mij niet bekend bij hoeveel biggen de hoektanden worden gevijld. Gegevens hierover worden niet (centraal) geregistreerd. De houder mag de hoektanden van biggen niet vijlen als zij ouder dan 7 dagen zijn. Daarbij moeten de tanden intact en glad blijven. De tanden mogen dus niet worden afgevijld.
Volgens de laatste mij bekende gegevens wordt 35% van de beerbiggen gecastreerd. Op grond van eisen uit het private kwaliteitssysteem IKB (Integrale Keten Beheersing) zijn varkenshouders die beerbiggen castreren verplicht dit te doen onder verdoving en met pijnstilling.
17
Mogen deze ingrepen worden verricht door de veehouder zelf?
Antwoord
Ja, op grond van de bepalingen uit het Besluit houders van dieren in samenhang met het Besluit diergeneeskundigen mogen varkenshouders deze handelingen onder voorwaarden zelf verrichten.
18
Bij hoeveel procent van de runderen in de veehouderij vindt onthoorning plaats?
Antwoord
Het onthoornen van kalveren is een toegestane ingreep en wordt vrijwel standaard uitgevoerd bij de vrouwelijke kalveren die op het melkveebedrijf blijven. Ik heb geen inzicht in percentages van kalveren die onthoornd worden, maar het gaat om het merendeel van de vaarskalveren. De ingreep wordt uitgevoerd onder algehele sedatie en plaatselijke verdoving. Daarnaast is het vanuit de zuivelkwaliteitssystemen verplicht langwerkende pijnstilling toe te dienen.
19
Bij hoeveel procent van de hanen in de veehouderij worden tenen afgeknipt?
Antwoord
De ingreep aan het achterste deel van de tenen van hanen is een toegestane ingreep en wordt vrijwel standaard uitgevoerd bij alle hanen in de vleesvermeerderingssector.
20
Klopt het dat ongeveer 5 miljoen biggen aan ondervoeding dood gaan omdat ze niet bij de moeder kunnen drinken omdat er te weinig spenen beschikbaar zijn?
Antwoord
Jaarlijks worden in Nederland circa 28 miljoen biggen geboren. Een deel van de biggen sterft voor het spenen. Uitgaande van een percentage van 13% (het percentage dat genoemd wordt in het aangehaalde NRC-artikel van 5 januari 2024) betreft dit circa 3,64 miljoen biggen. De oorzaak van de sterfte kan zeer divers zijn. Het is niet bekend of deze dieren aan ondervoeding doodgaan doordat ze niet bij de moeder kunnen drinken.
21
Deelt u het geciteerde oordeel van Gremmen en dat van Rodenburg?14
Antwoord
Ik deel het oordeel dat biggensterfte niet op grond van louter economische redenen geaccepteerd mag worden. Goede zorg voor jonge dieren, waardoor het risico op sterfte vermindert, is van groot belang en dient boven het economische belang te worden gesteld.
22
In artikel 8 van de Bijlage I van de EEG-Richtlijn 2008/120 die betrekking heeft op minimumnormen ter bescherming van varkens, is bepaald: «Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd. Voordat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheersystemen worden aangepast».15 Zien de leden van de fractie van de PvdD het goed dat het bepaalde in de laatste volzin impliceert dat de veehouder gehouden is om de wijze van houden en de dier-dichtheid eerst aan te passen voordat tot de dier-verminkende handelingen wordt overgegaan?
Antwoord
De leden zien het goed dat het verrichten van de ingrepen «couperen van varkensstaarten» en «verkleinen van de hoektanden» aan voorwaarden zijn gebonden. De voorwaarden die de richtlijn stelt, zijn ook overgenomen in de Nederlandse regelgeving, namelijk in artikel 2.3, onder b en c van het Besluit diergeneeskundigen.
Onderdeel van deze voorwaarden is het nemen van maatregelen om staartbijten of andere gedragsstoornissen te voorkomen. Dat kan allerhande maatregelen betreffen die bijvoorbeeld zien op aanpassingen in de huisvesting (zoals verrijkingsmateriaal of het stalklimaat), de voeding en het dagelijks management, of zonodig het aanpassen van de dierdichtheid. Alleen als dergelijke genomen maatregelen niet effectief zijn gebleken, is aan een van de voorwaarden voldaan16 om de ingreep te mogen verrichten.
De veehouder is echter niet gehouden om eerst de dierdichtheid aan te passen. De houder kan ook andere – wellicht meer effectieve – maatregelen nemen om gedragsstoornissen te voorkomen. Er is geen blauwdruk van welke maatregelen een veehouder moet treffen om staartbijten te voorkomen. De aanpak moet bovendien worden afgestemd op de bedrijfsspecifieke omstandigheden, zodat effectieve maatregelen worden genomen. Die kunnen per bedrijf verschillen. Dit levert in de praktijk veel onduidelijkheid op.
Wel moet een veehouder in alle gevallen voldoen aan de eisen die expliciet zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren. Sommige daarvan zijn mede van belang om staartbijten of andere gedragsstoornissen te vookomen, zoals eisen ten aanzien van het beschikbare oppervlak17, het verrijkingsmateriaal18 en het aantal eetplekken19.
23
In welke voorschriften is de bepaling door de Nederlandse overheid uitgewerkt?
Antwoord
Onderdeel 8, hoofdstuk I, van bijlage I van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens is geïmplementeerd in artikel 2.3 van het Besluit diergeneeskundigen20.
24
Op welke wijze worden die voorschriften gehandhaafd?
Antwoord
De NVWA handhaaft actief op de wettelijke voorschriften die de noodzaak van het couperen van staarten kunnen verminderen, zoals voldoende en adequate hokverrijking. De NVWA handhaaft momenteel echter niet op het routinematig couperen van staarten van varkens. De reden hiervoor is dat er op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld of aan de voorwaarden om te mogen couperen is voldaan. Zo kan de vraag wanneer getroffen maatregelen afdoende zijn gebleken (en hoe de houder dat aan kan tonen) op grond van de huidige wet- en regelgeving niet worden beantwoord. Daarnaast is het onduidelijk hoe de houder kan vaststellen dat er sprake is van (bijt)schade aan staarten en/of oren zoals bedoeld in de regelgeving en hoe hij dit aan de toezichthouder kan aantonen. Tot slot is niet helder welke stappen de houder vervolgens moet nemen. Pas als deze open normen concreet zijn ingevuld, is de NVWA in staat om toezicht te houden op de naleving van deze voorschriften en te handhaven bij het vaststellen van overtredingen.
LNV en NVWA zijn een traject gestart om deze open norm nader in te vullen en zodoende te komen tot een handhaafbaar verbod op het routinematig couperen van staarten van biggen.
Samenstelling: Kroon (BBB), Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
In een interview met Bas Rodenburg, hoogleraar dienrenwelzijn, in de NRC van 5 januari 2024 staat het volgende: «Kern van het probleem, zegt Rodenburg, is dat de dieren worden aangepast aan het systeem. «Na de Tweede Wereldoorlog is een systeem opgezet dat zich richtte op verhogen van de productie en verbeteren van de efficiëntie.» Hij noemt varkens als voorbeeld. Er is bijvoorbeeld gefokt op een toenemend aantal biggen per worp. Een zeug krijgt inmiddels meer biggen dan ze spenen heeft. Emeritus hoogleraar Bart Gremmen spreekt in zijn eerder dit jaar verschenen boek Dierethiek & veehouderij van een uitval van ruim 13 procent, omgerekend ongeveer 5 miljoen biggen per jaar, en noemt dat «immoreel». Rodenburg: «Het idee is: ook al gaat een deel van de biggen dood, dit is economisch nog steeds het optimale systeem. Maar vanuit dienrenwelzijn is dat natuurlijk van de zotte.» NRC, 5 januari 2024, «Een uitval van ongeveer 5 miljoen biggen per jaar»
Zie artikel 2.3, onderdeel b, onder 3° en onderdeel c, onder 3° Besluit diergeneeskundigen.
Zie ook de transponeringstabel aan het einde van de nota van toelichting, onder III, bij het Besluit diergeneeskundigen. Stb. 2014, 162
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-AB.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.