Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 mei 2015
Uw Kamer heeft mij op 16 april 2015 om een reactie gevraagd op het burgerinitiatief
«Een dier is geen ding» (Kamerstuk 34 028, nr. 16). De initiatiefnemers die het burgerinitiatief op 5 november 2014 hebben ingediend
bij uw Kamer, vragen om een harde aanpak van dierenmishandeling en zo zwaar mogelijke
straffen.
Onder het kabinet Rutte I is een hardere aanpak van dierenmishandeling gestart, die
door dit kabinet wordt voortgezet. In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen: «de
reguliere politie pakt verwaarlozing en mishandeling van dieren hard aan. Zware straffen
en verboden om dieren te houden ondersteunen dit beleid».
Aanvankelijk is de keuze gemaakt voor een dierenpolitie met 500 medewerkers. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Berndsen-Kuiken van
17 april 2012 is de functie van dierenpolitie ingevuld als taakaccent. In het inrichtingsplan
van de nationale politie is opgenomen dat het om minstens 180 politiemedewerkers gaat
die dit taakaccent uitvoeren.
Conform het dictum van de motie Graus-Helder van 7 december 2010 heeft het OM met
ingang van 1 oktober 2011 het strafvorderingsbeleid voor dierenmishandeling verzwaard
(Kamerstuk 32 500 XII, nr. 108). Deze verzwaring is mede gebaseerd op vragen over de bestraffing van dierenmishandeling
die het OM in drie burgerfora en via een internetenquête heeft gesteld.
Tijdens het op 16 oktober 2014 gehouden algemeen overleg over huiselijk geweld en
dierenwelzijn heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd uw Kamer voor het zomerreces van
2015 de evaluatie van het houdverbod voor dieren met een beleidsreactie te doen toekomen
en daarbij ook in te gaan op de mogelijkheid van het verhogen van geldboetes voor
dierenmishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 131). Die toezegging doe ik gestand en ik zal uw Kamer dan ook voor het reces informeren.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur