28 286 Dierenwelzijn

Nr. 653 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2013

Tijdens het notaoverleg van 25 maart 2013 (Kamerstuk 31 389, nr. 125)(hierna: notaoverleg) heb ik met uw Kamer over de ontwerpbesluiten houders van dieren, gezelschapsdieren en diergeneeskundigen gesproken. Met mijn brief van 4 juli jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 641) heb ik gereageerd op de moties en toezeggingen met betrekking tot het ontwerpbesluit gezelschapsdieren. In die brief heb ik toegezegd u een nadere brief te sturen over de moties en toezeggingen aangaande het ontwerpbesluit houders van dieren.

Reactie op verzoek om een verbod op het levend koken van krabben en kreeften

Tijdens het notaoverleg heb ik aangegeven met een nadere reactie te komen op motie Kamerstuk 31 389 nr. 99 van de leden Thieme (PvdD) en Ouwehand (PvdD), waarin wordt verzocht om een verbod op het levend koken van kreeften en krabben en daarbij in te gaan op de methode crustastun uit Bristol.

Krabben en kreeften zijn ongewervelde dieren die behoren tot de crustacea. De wetenschappelijke discussie over de vraag of decapoden als krabben en kreeften, die behoren tot de crustacea, pijn en andere emoties kunnen ervaren, is gaande. Een groep wetenschappers betwijfelt sterk of ongewervelde dieren pijn en andere emoties kunnen ervaren. Daarentegen wijst een andere groep van wetenschappers erop dat dit wel mogelijk is. Er zijn dus geen duidelijke conclusies te trekken over pijn en angst bij krabben en kreeften.

De beschikbare rapporten over de crustastun zijn voorgelegd aan Wageningen UR (hierna: WUR). WUR geeft aan dat een publicatie in de wetenschappelijke literatuur ontbreekt waarin op basis van het meten van hersenfilms de effectiviteit van de crustastun is onderzocht. Het is daarom niet duidelijk of het mogelijk is om met de crustastun krabben en kreeften onmiddellijk te bedwelmen en vervolgens in een bedwelmde staat te doden. Het is dus niet bewezen dat de crustastun werkt.

In Nederland worden kreeften en krabben vooral in de horeca gedood. Hier is het al gebruikelijk dat de kreeften en krabben voordat ze het kokend water ingaan met een priem of mes door de kop worden gedood. De horeca in Nederland lijkt derhalve goed in staat om zelf een methode toe te passen die tegemoet komt aan de wens van maatschappelijke organisaties. Ik zie derhalve geen reden tot het instellen van een verbod.

Verbod op het gebruik van de stroomhalsband bij dieren

In het ontwerpbesluit houders van dieren is een verbod opgenomen op het gebruik van elektronische halsbanden bij dieren (gebruik van voorwerpen waarmee stroomstoten kunnen worden gegeven). Tijdens het notaoverleg heeft het lid Dijkgraaf (SGP) mij verzocht om het verbod te heroverwegen en het gebruik onder stringente voorwaarden toe te blijven staan, zoals het gebruik van de halsband die worden gebruikt om een hond op een terrein zonder fysieke afscheiding te houden (stroomsignaal volgt bij overschrijden van in de grond ingegraven draad waarop de halsband reageert).

Omdat de welzijnsproblemen die gepaard gaan met het gebruik van de elektronische halsbanden zich met name voordoen bij ondeskundig gebruik, beoog ik de reikwijdte van het verbod, zoals dat in het ontwerpbesluit is opgenomen, te beperken. Het gebruik van de band door deskundigen, indien dit vanuit het algemeen belang wordt ingegeven (training politiehond, correctie gevaarlijke gedragskenmerken) blijft mogelijk. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de elektronische halsband waarmee een dier op een terrein wordt gehouden. Ik onderzoek hierbij nog of het noodzakelijk is eisen te stellen aan de banden zoals bijvoorbeeld een maximale intensiteit of een voorafgaand geluidsignaal. Ook ben ik op dit moment nog in overleg over de wijze waarop deskundigheid kan worden geborgd.

Omdat het aangepaste verbod op het gebruik van de elektronische halsband als technisch voorschrift notificatie behoeft bij de Europese Commissie zal dit aangepaste verbod door middel van een apart wijzigingsbesluit in het Besluit houders van dieren worden opgenomen. Het verbod zoals dit is opgenomen in het huidige ontwerpbesluit wordt geschrapt. Dit betekent niet dat het gebruik van de elektronische halsband tot aan het moment van wijziging ongelimiteerd is toegestaan. Zoals door toenmalig Minister Veerman is aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Ormel (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en Van der Ham (D66) uit 2004, valt disproportioneel gebruik van de band onder het algemene verbod op mishandeling van dieren (Aanhangsel Handelingen II 2003/04 nr. 1492).

Aangehouden motie van het lid Thieme over het schrappen van artikel 1.20, lid 2 en 3, Besluit houders van dieren (Kamerstuk 31 389 nr. 106)

Het lid Thieme (PvdD) heeft mij gevraagd de artikelleden 2 en 3 van artikel 1.20 van het Besluit houders van dieren te schrappen. In artikel 1.20 is, voor een aantal diersoorten, de minimale leeftijd opgenomen waarop het dier mag worden gescheiden van het ouderdier of de ouderdieren. In de artikelleden 2 en 3 zijn afwijkende leeftijden opgenomen voor varkens, konijnen en apen die alleen mogen worden gehanteerd onder bepaalde omstandigheden. In het notaoverleg heb ik reeds aangegeven het artikel voor apen te heroverwegen.

De in het tweede lid opgenomen hogere leeftijd voor enkele apensoorten die ten minste moet worden gehanteerd indien de dieren na het scheiden individueel worden gehuisvest zal ik schrappen. Deze aanpassing zal met een volgende wijziging van het Besluit houders van dieren worden verwerkt.

De in het tweede lid opgenomen leeftijd van 4 weken voor konijnen die op het geboortebedrijf worden gehouden wens ik echter te behouden. Deze leeftijd geldt nu nog voor alle konijnen. Op basis van een literatuurstudie van de WUR1, onder andere uitgevoerd naar aanleiding van de vragen van het Lid Ouwehand van 1 april 2009 (vergaderjaar 2008–2009, aanhangsel van de handelingen, 2557) over het te vroeg scheiden van konijnen, heb ik een extra leeftijd van 6 weken opgenomen voor konijnen die niet op het geboortebedrijf blijven. Voor de motivering van het onderscheid tussen deze leeftijden verwijs ik u naar de nota van toelichting bij het conceptbesluit houders van dieren (Kamerstuk 28 286. nr. 567).

Het derde lid met betrekking tot het scheiden van varkens wens ik eveneens te behouden. De mogelijkheid opgenomen in lid 3 om onder voorwaarden biggen op 21 dagen te spenen is vastgelegd in Europese regelgeving. Ik wens dit level playing field te behouden omdat er diverse marktinitiatieven in ontwikkeling zijn waaronder de nieuwe inkoopspecificaties van het CBL, die een speenleeftijd van 28 dagen eisen. Het schrappen van de wettelijke mogelijkheid om op 21 dagen te spenen heeft negatieve effecten op het marktinitiatief en de daaruit voortvloeiende beloning voor de houders.

Aangehouden motie van het lid Thieme over het laten gelden van artikel 1.9 van het Besluit houders van dieren voor alle gehouden dieren (Kamerstuk 31 389 nr. 97)

Met de artikelen 1.9 en 1.10 van het ontwerpbesluit houders van dieren wordt invulling gegeven aan het «nee, tenzij beginsel» voor het doden van dieren. De gevallen waarin dieren mogen worden gedood zijn opgenomen in artikel 1.10 (ondraaglijk lijden, gevaar voor mens en dier, wettelijk voorschrift etc.), de diersoorten waarvoor deze regels gelden in artikel 1.9. Het lid Thieme (PvdD) heeft mij tijdens het notaoverleg gevraagd alle diersoorten onder de reikwijdte van artikel 1.9 te brengen. Zoals is aangegeven in de nota van toelichting bij het Besluit houders van dieren is er bewust voor gekozen om in eerste instantie slechts een beperkt aantal diersoorten aan te wijzen. Het vergelijkbare artikel 43 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is nooit in werking getreden wegens gebrek aan consensus over de aan te wijzen situaties en zorg ten aanzien

van de handhaafbaarheid. Ook in de consultatie leverde het onderhavige artikel de nodige discussie op. Juist door met een beperkt aantal soorten, waarover weinig discussie is, te starten beoog ik ervaring op te doen. Het is mijn bedoeling bij de eerst komende evaluatie te kijken of het artikel kan worden uitgebreid met andere diersoorten.

Gewijzigde motie van de leden Van Gerven (SP) en Van Dekken (PvdA) over het fokken met hobbydieren (Kamerstuk 31 389, nr. 128 was nr. 121)

Met de onderhavige motie is mij verzocht, hobbymatig gehouden gezelschapsdieren, paarden, pony’s en ezels onder artikel 19 van het conceptbesluit gezelschapsdieren te brengen, en aan te geven op welke wijze een gezond fokbeleid voor hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren kan worden geborgd. Met mijn brief van 4 juli jl. heb ik toegezegd deze motie uit te voeren voor wat betreft de hobbymatig gehouden gezelschapsdieren en terug te komen op de overige onderdelen van deze motie.

Artikel 19 schrijft voor dat de wijze waarop met gezelschapsdieren wordt gefokt het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of nakomelingen niet mag benadelen. Dit houdt onder andere in dat, voor zover mogelijk, moet worden voorkomen dat erfelijke gebreken en schadelijke raskenmerken worden doorgeven. Ook moet de fokker onnatuurlijke voortplanting voorkomen.

Ik onderschrijf dat fokkers een zorgplicht hebben en voor een goed fokbeleid zorg dienen te dragen. Indien in de praktijk blijkt dat fokkers deze plicht niet of onvoldoende oppakken dan heeft de overheid hierin een rol, door bijvoorbeeld het stellen van randvoorwaarden of door te ondersteunen en te faciliteren. Omdat ik de zorg van de Kamer deel zal ik, naast het hobbymatig fokken met gezelschapsdieren, zoals reeds toegezegd in mijn brief van 4 juli jl, ook het fokken met paarden, pony’s en ezels overeenkomstig de motie onder de reikwijdte van artikel 19 brengen. Ik maak daarbij wel een uitzondering voor het onderdeel van dit artikel dat aangeeft dat een onnatuurlijke voortplanting moet worden voorkomen. In deze sector maakt de uitwisseling van fokmateriaal een belangrijk onderdeel uit van het fokbeleid waarmee ook inteelt kan worden voorkomen.

Ten aanzien van het fokken met hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren, geef ik uitvoering aan deze motie door in gesprek te gaan en zo mogelijk afspraken te maken met deze fokkers over een gezonder en welzijnsvriendelijker fokbeleid. Omdat het fokken met deze dieren voor een groot deel geschiedt in het kader van de op Europese regelgeving gebaseerde stamboeken, zal ik bij de herziening van deze Europese regels pleiten voor meer aandacht voor het voorkomen van nadelige effecten voor het welzijn van dieren ten gevolge van het fokbeleid.

Ik zeg uw Kamer hierbij toe het ontwerpbesluit houders van dieren hierop aan te passen en dit gewijzigde besluit voor te leggen voor advies aan de Raad van State en de notificatieprocedure te starten, zoals aangekondigd in mijn brief van 4 juli jl. Ik verwijs voorts naar mijn Beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. voor een nadere toelichting op mijn beleid op het gebied van fokken met dieren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Het spenen van konijnen, Wur, rapport 316

Naar boven