28 286 Dierenwelzijn

Nr. 610 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2012

In het debat naar aanleiding van een algemeen overleg over dierziekten en antibiotica in de veehouderij (Kamerstukken II 2011/12, 29 683, nr. 139) hebben wij gesproken over het rapport van de Nationale ombudsman over Q-koorts. Daarbij is ook het voornemen van het kabinet besproken om geld ter beschikking te stellen aan een onafhankelijke stichting om patiënten met chronische Q-koorts of het Q-koorts vermoeidheidssyndroom (QVS) als groep te ondersteunen, zoals aangekondigd in de brief van 26 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 28 286, nr. 569). De heer Ormel heeft naar aanleiding daarvan een motie (Kamerstukken II 2011/12, 29 683, nr. 130) aan de orde gesteld waarin hij de regering verzoekt om de onafhankelijke stichting de ruimte te geven om individuele schrijnende gevallen financieel te steunen bij het verbeteren van hun toekomstperspectief. Deze motie is aangehouden met de toezegging dat ik uw Kamer een juridische analyse van deze individuele financiële tegemoetkoming zou sturen. Met deze brief doe ik u, mede namens staatssecretaris Dijksma, de overwegingen van het kabinet hieromtrent toekomen.

Het kabinet is zich terdege bewust van de grote gevolgen van chronische Q-koorts en QVS voor individuele patiënten en herkent dat er mensen zijn bij wie de consequenties van de ziekte tot een schrijnende situatie hebben geleid. Wij hebben dan ook grote sympathie voor de intentie van de motie Ormel c.s. om de stichting niet alleen te vragen om maatregelen te nemen die de groep patiënten ten goede kunnen komen en in individuele gevallen mensen te helpen bij het verbeteren van hun toekomstperspectief, maar ook individuele financiële tegemoetkomingen uit te keren.

Individuele patiënten zijn op zoek naar passende, persoonlijke ondersteuning om weer beter te worden en hun leven op de rit te krijgen. De stichting kan die toekomstgerichte ondersteuning bieden. De stichting kan patiënten informeren over en begeleiden bij het gebruik van algemene regelingen voor de medische kosten en begeleiden bij het vinden van de juiste behandeling. Daarnaast kan de stichting patiënten informeren over en begeleiden bij werkgerelateerde problemen. De stichting kan bijvoorbeeld helpen bij het toepassen van algemene regelingen uit het sociale stelsel en verzekeringen voor arbeidsongeschiktheid in de specifieke situatie van de patiënt. De stichting kan ook individuele patiënten ondersteuning bieden bij het verbeteren van hun toekomstperspectief, door begeleiding terug naar het werk of bij het vinden van ander werk. Bovendien kan de stichting ook hulp bieden bij andere aspecten van maatschappelijke participatie. Zo kunnen patiënten met chronische Q-koorts of QVS op basis van de wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de voorzieningen, hulp en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om mee te kunnen doen in de maatschappij. De stichting kan de patiënten terzijde staan om te zorgen dat ze deze mogelijkheden kennen en benutten.

De stichting heeft alle ruimte om, in nauw overleg met de doelgroep, keuzes te maken voor de besteding van de € 10 miljoen. Hiermee kunnen wij verregaand tegemoetkomen aan de aangehouden motie van de heer Ormel.

De aangehouden motie vraagt een onafhankelijke stichting de ruimte te geven om individueel schrijnende gevallen financieel te steunen bij het verbeteren van hun toekomstperspectief. Wanneer dit zou betekenen dat aan deze patiënten een financiële uitkering wordt verstrekt, dan is dat binnen de opzet van de stichting, zoals beschreven in de brief van 26 juni 2012, juridisch niet mogelijk. Als de stichting over zou gaan tot uitkeringen in individuele gevallen, dan mag dat niet leiden tot rechtsongelijkheid. De financiële middelen van de stichting zijn beperkt tot maximaal € 10 miljoen, waarvan tevens de ondersteuning voor de gehele groep patiënten met chronische Q-koorts of QVS gefinancierd dient te worden. Dat zou betekenen dat de stichting moet beslissen welke patiënten wel en welke patiënten geen financiële uitkering krijgen. Het al dan niet toekennen van een zodanige tegemoetkoming vormt een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat. Dergelijke besluiten van de stichting zijn juridisch alleen houdbaar als ze verstrekt worden op grond van heldere en eenduidige criteria. Het is zeer lastig om dergelijke criteria voor financiële tegemoetkomingen te formuleren, mede gelet op grote variëteit in het ziektebeeld en verschillende situaties waarin patiënten zich bevinden als gevolg van de ziekte. Het toekennen van dergelijke rechten in individuele gevallen leidt tot onbeheersbaarheid van het totaal van de door de stichting toe te kennen tegemoetkomingen. De stichting die de tegemoetkomingen toekent gaat dan optreden als een zelfstandig bestuursorgaan. Dit leidt tot een geheel andere opzet van de stichting dan het kabinet beoogt. Om deze redenen wordt de toekenning van een individuele tegemoetkoming door de stichting door het kabinet afgewezen.

Zoals hieronder wordt uiteengezet, kiezen wij ook op basis van principiële argumenten niet voor het toekennen van een individuele tegemoetkoming. Allereerst is het kabinet van mening dat er geen juridische grond is voor het uitkeren van individuele geldbedragen. Het kabinet heeft in de brief van 26 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 28 286, nr. 569) aangegeven dat de financiële ondersteuning van de onafhankelijke stichting niet plaatsvindt vanuit enige juridische verplichting tot schadevergoeding. In mijn brief «visie op schadefondsen» (Kamerstuk II 2011/12, 31 765, nr. 52) heb ik uiteengezet dat schadevergoeding van overheidswege niet aan de orde komt zonder dat er sprake is van aannemelijke schuld en toerekenbaarheid. Ook in het kabinetsstandpunt met betrekking tot het behoorlijk omgaan met schadeclaims (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 88) is uiteengezet dat zowel moet vaststaan dat de overheid een fout heeft gemaakt als dat door deze fout schade is veroorzaakt die voor rekening van de overheid dient te komen.

In het Nederlandse rechtssysteem is, tenzij sprake is van een bijzondere wettelijke regeling zoals de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, het uitgangspunt dat een ieder zijn eigen schade draagt, tenzij iemand anders aansprakelijk is voor de schade of er sprake is van een – al dan niet verplichte – verzekering. Een ieder draagt zijn eigen verantwoordelijkheid om zich al dan niet tegen zulke schade (aanvullend) te verzekeren.

Het kabinet is van mening dat er in Nederland goede regelingen zijn voor de vergoeding van medische kosten, die op basis van solidariteit worden gefinancierd en waar iedereen een beroep op kan doen (Zorgverzekeringswet en AWBZ). Deze regelingen zorgen ervoor dat iedereen met medische kosten aanspraak kan maken op de zorg die hij nodig heeft. Daarnaast is voor mensen die dat nodig hebben een sociaal vangnet als zij als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid niet langer in staat zijn om hun werkzaamheden te verrichten en daardoor inkomensverlies lijden. Q-koorts patiënten kunnen een beroep doen op deze bestaande regelingen en de stichting kan patiënten hierbij helpen.

Een onverplichte individuele financiële tegemoetkoming aan Q-koorts patiënten gaat voorbij aan bovengenoemde uitgangspunten en schept een precedent. In het verleden is wel eens bij wijze van uitzondering overgegaan tot een vorm van individuele financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van een epidemie. De overheid heeft naar een nauw afgebakende groep slachtoffers van de legionella-uitbraak in Bovenkarspel (1999) een financieel gebaar gemaakt als vergoeding voor geleden immateriële schade, zonder daarbij aansprakelijkheid te erkennen jegens de slachtoffers of hun nabestaanden.

Voor een dergelijke uitzondering ziet het kabinet nu echter geen grond. Een eerder kabinet heeft in 2006 in reactie (Kamerstukken II 2005/06, 29 668, nr. 11) op het rapport «Solidariteit met beleid» over tegemoetkomingen bij rampen en calamiteiten immers al het uitgangspunt geformuleerd dat de overheid zich voortaan terughoudend moet opstellen bij het treffen van ad hoc regelingen voor tegemoetkomingen. Dergelijke regelingen wekken ten onrechte de indruk dat de overheid uiteindelijk schade vergoedt als die niet gedekt wordt door het hierboven beschreven stelsel van collectieve en private verzekeringen. Het kabinet onderschrijft dit standpunt.

Wij voelen erg met de patiënten mee en zijn ons bewust van de indringende gevolgen van de epidemie. Daarom hebben wij de afgelopen jaren verschillende activiteiten ondernomen ten behoeve van Q-koorts patiënten. Zo hebben we o.a. de patiëntenvereniging gefinancierd, een multidisciplinaire richtlijn voor QVS laten ontwikkelen, een onderzoeksprogramma georganiseerd en betaald waaruit meerdere onderzoeken naar QVS en chronische Q-koorts worden uitgevoerd en het onderzoek naar de beste behandeling van QVS patiënten extra gefinancierd. In aanvulling hierop stellen we € 10 miljoen beschikbaar om verdere initiatieven te ontplooien die ten goede zullen komen aan chronische Q-koorts en QVS patiënten. Een individuele financiële ondersteuning is niet aan de orde, maar de stichting kan daarnaast wel alle mogelijke hulp en ondersteuning aanbieden aan individuele patiënten om hun leven weer op de rit te krijgen.

Ik heb u in het debat op 5 juli ook toegezegd dat ik uw Kamer zou informeren over de stand van zaken omtrent de oprichting van de stichting.

Voordat een stichting kan worden opgericht en de statuten kunnen worden opgesteld moet helder zijn wat de opdracht aan de stichting is. Aangezien de rijksoverheid de kapitaalverschaffer is, moet de stichting namelijk opgericht worden conform artikel 34 van de Comptabiliteitswet 2011. Dat betekent procedureel dat over het oprichten van de stichting overleg gevoerd moet worden met de Algemene Rekenkamer en het voornemen met de statuten daarna moet worden voorgelegd aan Eerste en Tweede Kamer. De oprichting van de stichting kan plaatsvinden wanneer geen van beide Kamers daar binnen een termijn van 30 dagen bezwaar tegen heeft gemaakt, conform de wettelijk vastgelegde procedure.

Zodra ik het oordeel van uw Kamer over de in deze brief aangegeven beleidslijn heb vernomen, zal ik het oprichtingsvoornemen op de kortst mogelijke termijn aan u voorleggen, zodat de stichting zo snel mogelijk van start kan. Het oprichten van de stichting kan dan binnen vrij korte termijn zijn beslag krijgen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven