28 286 Dierenwelzijn

Nr. 569 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE EN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2012

Uw Kamer heeft gevraagd om een reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over de Q-koorts, de uitzending van Nieuwsuur van 13 juni 2012 en de berichtgeving van de Nationale ombudsman over orkestratie door de ministeries van het onderzoek dat hij heeft gedaan. Er is ook verzocht om een reactie op de vraag of de berichtgeving in de uitzending van Radio 1 van 19 juni 2012 op waarheid berust, dat bij het ruimen van met Q-koorts besmette bedrijven asielzoekers zouden zijn ingezet. Tevens is om duidelijkheid gevraagd over wat dit heeft betekend voor de gezondheid van deze mensen en voor de NVWA-dierenartsen. Hierbij doen wij u de gevraagde kabinetsreactie toekomen.

Reactie op rapport Nationale ombudsman

Wij betreuren het dat het vertrouwen in de overheid is geschaad en willen dat vertrouwen herstellen. Wij voelen mee met mensen die door het ziek worden, het wegvallen van een naaste of werk hun leven op ingrijpende wijze hebben zien veranderen. We vinden het heel ernstig dat patiënten met het Q-koorts vermoeidheidssyndroom (QVS) in onzekerheid verkeren en in een situatie terecht zijn gekomen dat zij tegenover zichzelf, hun naasten, in hun sociale leven en in hun werk moeilijk of niet konden uitleggen wat QVS met hen gedaan heeft. Wij betreuren dat omwonenden en passanten het gevoel hebben gekregen dat de overheid onvoldoende aandacht aan hun gezondheidsbelangen heeft gegeven. Wij herkennen dat vele patiënten zich niet gehoord voelen door de overheid.

Op ons verzoek heeft de Commissie Van Dijk eind 2010 een evaluatie verricht van de Q-koorts uitbraak. Zoals het Kabinet in zijn brief aan de Tweede Kamer van 26 november 2010 (Kamerstuk 28 286, nr. 445) heeft aangegeven hebben we de conclusies en aanbevelingen betrokken bij, dan wel opgenomen in het huidige beleid voor de bestrijding van zoönosen (dierziektes die op mensen kunnen overgaan). Zo zal in de toekomst eerder worden gecommuniceerd over onzekerheden en dilemma’s in de bestrijding van dierziekten en zoönosen. Dit is bij de uitbraak van het Schmallenbergvirus reeds in praktijk gebracht.

Ook worden verdenkingen van zoönosen afgehandeld via de – in de kabinetsreactie aangekondigde en in onze brief van 18 mei 2011 (Kamerstuk 28 286, nr. 505) uitgewerkte – geïntegreerde risicoanalysestructuur voor zoönosen van de ministeries van VWS en EL&I. Deze kabinetsreactie op de evaluatie van de Commissie Van Dijk en het uitgebreide debat dat daarover met uw Kamer heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 38, item 3, blz. 7–26 en item 6, blz. 30–56) vormen het uitgangspunt voor onze reactie op het rapport van de Nationale ombudsman.

De Nationale ombudsman heeft de conclusies van de Commissie Van Dijk ook als uitgangspunt genomen. Wij stellen vast dat het rapport van de Nationale ombudsman geen nieuwe feiten toevoegt aan de bevindingen van Commissie Van Dijk, maar wel een indringend beeld schetst vanuit het perspectief van burger en hoe die het overheidsoptreden gedurende de Q-koorts epidemie heeft beleefd.

Zoals wij reeds in onze reactie op de evaluatie van de Commissie Van Dijk hebben aangegeven, concludeert de Commissie dat er op verschillende momenten doortastender had kunnen en moeten worden opgetreden, al kan de Commissie niet met zekerheid zeggen dat de uitkomst en het ziekteverloop dan ook daadwerkelijk anders waren geweest. Beide constateringen onderkennen wij volledig. Op basis van onze reactie op de evaluatie van de Commissie Van Dijk en de feiten delen wij echter niet de conclusie van de Nationale ombudsman dat de overheid in strijd met de behoorlijkheid heeft gehandeld.

Een zo omvangrijke en langdurige Q-koorts epidemie had zich niet eerder voorgedaan. Het groot aantal slachtoffers, het onvoorziene karakter en de grote publieke betrokkenheid maken deze epidemie uitzonderlijk.

Het Kabinet ziet in het indringende rapport van de Nationale ombudsman een aansporing om met betrokkenen tot een oprechte poging tot herstel van vertrouwen en afronding van deze periode te komen. De Nationale ombudsman adviseert een financiële tegemoetkoming aan te bieden in concrete situaties die gekenmerkt worden door de hardheid van de consequenties voor individuele getroffenen van de Q-koorts.

Het kabinet is zich terdege bewust van de grote gevolgen van chronische Q-koorts en QVS voor individuele patiënten en wil daarom een extra inspanning leveren in aanvulling op de goede set aan samenhangende regelingen die we in Nederland al kennen; voor arbeidsongeschiktheid, medische kosten en voor mensen die hulp nodig hebben om te kunnen participeren in de maatschappij. Deze voorzieningen zijn onafhankelijk van de diagnose, alle regelingen zijn ook van toepassing op Q-koorts patiënten.

Het kabinet spant zich in om te zorgen dat deze set aan regelingen ook voor de Q-koorts patiënten goed wordt uitgevoerd. Onder andere de multidisciplinaire richtlijn voor QVS draagt hier aan bij.

Om de getroffen patiënten een handreiking te doen, stelt het kabinet geld ter beschikking aan een onafhankelijke stichting, die dat budget kan inzetten om chronische Q-koorts en QVS patiënten als groep te ondersteunen met onder andere advies, begeleiding en onderzoek.

Ook kan het budget ingezet worden om individuele patiënten te informeren over en te begeleiden in de toepassing van de bestaande regelingen voor hun specifieke situatie. De Stichting kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.

Het is aan het stichtingsbestuur om in nauw overleg met de doelgroep de beste bestemming van deze middelen te bepalen. Het is echter niet de bedoeling om met dit geld individuele patiënten schadeloos te stellen. Het kabinet zal hiervoor een bedrag van € 10 miljoen ter beschikking stellen, gelijkelijk op te brengen door de ministeries van VWS en EL&I. Het kabinet doet dit niet vanuit enige juridische verplichting tot schadevergoeding of nadeelcompensatie, maar vanwege de uitzonderlijke en indringende gevolgen van de epidemie voor betrokkenen.

De Nationale ombudsman heeft ook een aantal aanvullende aanbevelingen.

Zo beveelt hij aan de mogelijkheid te creëren om in acute situaties waarbij de volksgezondheid in het geding is, zo snel mogelijk een onderzoek te starten als daar vanuit het getroffen gebied goede vragen en voorstellen voor zijn.

Wij zijn ervan overtuigd dat eventueel spoedeisend onderzoek via de nieuwe signaleringsstructuur zoönosen, die mede naar aanleiding van de ervaringen met Q-koorts onder regie van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM is ingericht, snel naar boven komt. Ook beveelt de Nationale ombudsman aan dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in gesprek gaat met de Stichting Q-uestion. Het UWV is hiertoe graag bereid en zal de stichting op korte termijn voor een gesprek uitnodigen. In dit gesprek zal het UWV toelichten hoe de multidisciplinaire QVS-richtlijn door het UWV wordt toegepast bij de claimbeoordeling van zieke werknemers met QVS. Het UWV heeft deze richtlijn al verspreid onder zijn verzekeringsartsen.

Voor wat betreft de overige aanbevelingen van de Nationale ombudsman, een steunpunt, verspreiden van kennis en het inzetten van onderzoek en voorlichting, heeft het vorige kabinet al veel in gang gezet. Er is onder andere een onderzoeksprogramma naar Q-koorts bij ZonMw opgezet waaruit verschillende onderzoeken naar diagnostiek en behandeling worden gefinancierd, de patiëntenvereniging Q-uestion is financieel ondersteund en zoals eerder genoemd is er een multidisciplinaire richtlijn voor QVS ontwikkeld. Voor aanvulling of versterking van deze initiatieven, zien wij een rol voor de hierboven genoemde onafhankelijke stichting.

De Nationale ombudsman beveelt ook aan een bevolkingsonderzoek dan wel een andere vorm van onderzoek naar Q-koorts in te stellen in de besmette gebieden.

Een bevolkingsonderzoek is het onderzoeken van een gezonde populatie om diegenen op te sporen die wel besmet zijn maar geen verschijnselen hebben, met als doel deze snel te behandelen en zo gevolgen te voorkomen.

Er is weinig bekend over het risico op chronische Q-koorts bij mensen zonder risicofactoren die een acute infectie zonder klachten hebben doorgemaakt. Patiënten met bepaalde risicofactoren (hartklep protheses, vaatprotheses en aneurysma) worden in twee ziekenhuizen in de betrokken regio’s gescreend op Q-koorts en zo nodig behandeld. Acute Q-koorts gevallen worden opgevolgd om eventuele chronische infectie vroegtijdig te kunnen herkennen. Er is een onderzoeksdatabase die beheerd wordt door het UMCU. Specialisten die chronische Q-koorts patiënten behandelen leveren informatie waardoor veel informatie beschikbaar komt over kenmerken van patiënten met chronische Q-koorts, risicofactoren, diagnostiek en behandeling.

Het RIVM is van mening dat dit zinvolle interventies zijn en heeft twijfels bij de toegevoegde waarde van een bevolkingsonderzoek op dit moment. Wel hebben wij het RIVM gevraagd om de lokale initiatieven door te lopen en na te gaan of er nog verbreding of verbetering mogelijk is.

Reactie op besloten verhoren

Namens het Kabinet is met de Nationale ombudsman gesproken over de mogelijkheid om ambtenaren in het openbaar te horen. De wetgeving over de ombudsman voorziet daar niet in en bevat dus ook niet de in dat geval gebruikelijke waarborgen, anders dan bijvoorbeeld de wetgeving over parlementaire enquêtes. Mede uit een oogpunt van goed werkgeverschap, wilde het kabinet daarom op dit punt geen precedent scheppen. Uit een oogpunt van waarheidsvinding is het besloten horen bovendien gelijkwaardig aan horen in het openbaar. Dit heeft geresulteerd in de afspraak met de Nationale ombudsman dat de betrokken ambtenaren besloten zouden worden gehoord en dat, in het verlengde daarvan, de verslagen van de besloten hoorzittingen niet eerder openbaar zouden worden gemaakt dan op het moment waarop de Nationale ombudsman zijn eindrapport publiceerde. Zo is het vervolgens ook gegaan.

De oud-bewindspersonen en betreffende ambtenaren hebben zich met de betrokken beleidsdirecties van de departementen voorbereid om zodoende een accuraat overzicht te hebben van het feitenverloop waarover zij gehoord zouden worden.

Reactie op uitzending Nieuwsuur van 13 juni 2012

In reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 13 juni 2012 over de tussentijdse resultaten eind 2008 van het onderzoek naar het gebruik van de PCR-test in tankmelk en de informatievoorziening aan bewindslieden willen wij het volgende aangeven. Opdracht is gegeven aan PricewaterhouseCoopers (PwC) om in samenwerking met internationale wetenschappers een oordeel te geven over wat Nieuwsuur in de uitzending heeft beweerd. Het rapport van PwC is als bijlage bij deze brief opgenomen1.

De vraag staat voorop of de vragen die Nieuwsuur oproept, reeds aan de orde zijn geweest in het rapport van de Commissie Van Dijk. PwC concludeert dat dat geldt voor nagenoeg alle onderwerpen. Dat lijkt met name niet het geval te zijn voor de informatievoorziening aan de minister van LNV. Daar komen wij hieronder op terug. De onderwerpen waar de Commissie Van Dijk over rapporteert zijn in debat met uw Kamer aan de orde geweest.

In het PwC-rapport zijn ook de uitkomsten van het werk van de internationale wetenschappers opgenomen. Zij doen uitspraken over de validatie van de PCR voor het gebruik in tankmelk. De wetenschappers zijn van mening dat een uitgebreid validatieproces gedurende minimaal een volledige lammerperiode noodzakelijk was vanwege het feit dat de validatie van de tankmelktest gericht was op het vrij verklaren van bedrijven van Q-koorts. Ook zijn zij van mening dat het validatieproces niet beperkend is geweest voor het besluitvormingsproces rondom de controlemaatregelen op geitenbedrijven.

Voorts concluderen de wetenschappers «it is the opinion of the committee that a faster and more formal validation process of the TaqVet PCR would not have resulted in different infection control policies or in a different timeline in the implementation of the C. burnetti control policies.»

Ten aanzien van de tussentijdse resultaten van de validatie van de tankmelktest die eind 2008 beschikbaar waren, merken wij het volgende op.

Zoals in het rapport van de Commissie van Dijk is aangegeven is in 2008 door het ministerie van LNV opdracht gegeven aan de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) om onderzoek te starten. Dit betrof onderzoek naar het voorkomen (de prevalentie) van Coxiella burnetii op geitenbedrijven. Dit was een onderzoek van tankmelkmonsters die getest werden middels PCR om de bacterie aan te tonen en middels ELISA om antistoffen tegen Coxiella burnetii aan te tonen. Deze prevalentiemeting was tevens onderdeel van het validatietraject van de tankmelk PCR en was erop gericht om Q-koorts vrije bedrijven aan te tonen.

Zoals in het rapport van PwC is aangegeven zijn de tussentijdse resultaten van dit tankmelkonderzoek op 30 januari 2009 besproken tijdens een regionaal overleg met o.a. de VWA, vertegenwoordigers van GGD’s uit de regio, het Jeroen Bosch Ziekenhuis, het RIVM en het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis Nijmegen. Tevens zijn de resultaten op 21 april 2009 door de GD gepresenteerd en besproken op een door de burgemeester van Landerd georganiseerd overleg met burgers, waarbij de ministeries van VWS en LNV, het RIVM en een vertegenwoordiging van GGD uit de regio aanwezig waren. De resultaten zijn ook besproken in het Deskundigenberaad. De Commissie Van Dijk schrijft in dat verband dat één van de conclusies van het Deskundigenberaad eind 2008 luidde dat «er geen nieuwe inzichten bestonden met betrekking tot de bestrijding van de Q-koorts». Daarnaast concludeert de Commissie van Dijk dat onzekerheden in de bestrijding niet tijdig zijn gecommuniceerd met het publiek, ingegeven door het ontbreken van handelingsperspectieven. In de kabinetsreactie op de Commissie van Dijk onderkennen wij dat in de toekomst wel over onzekerheden en de dilemma’s in de bestrijding gecommuniceerd dient te worden.

Het voorgaande geeft aan dat de informatie beschikbaar gesteld is aan derden en ten aanzien van het informeren van de minister van LNV geeft PwC aan «dat bij de afweging om de bewindspersoon te informeren de professionele oordeelsvorming van de veterinair deskundigen van het toenmalige ministerie van LNV relevant is. Omdat eind 2008 de voorlopige uitslagen van lopend onderzoek geen onverwacht beeld gaven, nog niet alle melkmonsters onderzocht waren en de herhaalbaarheid van de uitslagen nog onderzocht moest worden, is door deze deskundigen besloten de voorlopige resultaten niet met de minister te delen. Dit verklaart dat eind 2008 niet is overgegaan tot informeren van de bewindspersoon».

Reactie inzet asielzoekers en gezondheid medewerkers ruimingen

De NVWA heeft bij de ruimingen van met Q-koorts besmette bedrijven geen asielzoekers ingezet. Ook in de contracten met externe partijen is afgesproken dat alleen medewerkers met een geldige verblijfsvergunning en sofi-nummer en die de Nederlandse taal machtig zijn, kunnen worden ingezet bij de ruimingswerkzaamheden.

Bij de ruimingswerkzaamheden lopen medewerkers risico op besmetting met Q-koorts. De NVWA heeft voorafgaand aan de ruimingswerkzaamheden twee grote bijeenkomsten georganiseerd voor eigen medewerkers en externe partners. Bij die bijeenkomsten zijn medewerkers en externe partners geïnformeerd over de risico’s voor de gezondheid bij de ruimingswerkzaamheden en zijn instructies gegeven voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Daarnaast hebben alle medewerkers de gelegenheid gehad om zich voorafgaand aan en na afloop van de werkzaamheden te laten onderzoeken op Q-koorts.

Bij 43 medewerkers werd een infectie met de Coxiella Burnetii – de verwekker van Q-koorts – aangetoond (zij hadden bij het eerste onderzoek in december 2009 nog geen antistoffen, in juni 2010 werden bij hen echter wel antistoffen tegen de bacterie Coxiella burnetii aangetoond). Van 29 van deze groep van 43 medewerkers zijn vragenlijstgegevens beschikbaar. Negen van deze 29 medewerkers rapporteerden ziekteverschijnselen die mogelijk het gevolg waren van acute Q-koorts. Van NVWA-medewerkers is bekend dat vijf medewerkers langdurig last hebben ondervonden van de Q-koortsbesmetting, zonder dat chronische Q-koorts is vastgesteld. Tevens verwijzen wij in dit kader naar de brief aan uw Kamer van 1 april 2011 met de antwoorden op Kamervragen over de besmetting van NVWA-medewerkers met Q-koorts (Aanhangsel Handelingen, 2010–2011, nr. 2034).

Aanvullend op het hier beschreven onderzoek, dat is uitgevoerd door het RIVM in samenwerking met de NVWA, heeft de NVWA op verschillende locaties in het land een bloedtest aangeboden aan werknemers die via externe partners zijn ingehuurd voor de ruimingswerkzaamheden. Hier is echter weinig respons op gekomen.

Uit het verhaal van de heer Berndes (uit het rapport van de Nationale Ombudsman) en ook het verhaal van een medewerker die zich via een letselschadeadvocaat bij ons heeft gemeld, blijkt dat niet alle medewerkers de gewenste informatie hebben ontvangen. Wij betreuren dit ten zeerste.

Wij onderzoeken deze kwestie grondig en zijn in gesprek met betrokkenen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven