28 286 Dierenwelzijn

Nr. 566 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2012

Op 27 maart en 10 april jl. heeft u om informatie verzocht over respectievelijk de zaak van de veehouder Ter H. te Eibergen waarin sprake was van verwaarlozing van rundvee en de zaak van een varkenshouder in Overijssel waarbij dode dieren werden aangetroffen. Tevens heeft u om informatie verzocht over de (on)mogelijkheden van het meteen opleggen van een houdverbod. Mede namens de minister van Veiligheid en Justitie ontvangt u hierbij de gevraagde informatie.

De zaak van de veehouder in Eibergen

De zaak en de uitspraak

Op 26 maart heeft de economische politierechter van de rechtbank te Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen veehouder Ter H. uit Eibergen. Volgens de politierechter is bewezen dat er in deze zaak de volgende strafbare feiten zijn gepleegd:

  • drie maal overtreding van artikel 96 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) inzake de identificatie en registratie (I&R) van runderen,

  • twee maal overtreding van artikel 37 van de GWWD inzake de verwaarlozing van dieren,

  • een maal overtreding van artikel 44 van de GWWD inzake het doden van dieren juncto artikel 3 Besluit doden van dieren.

Het overtreden van de destructieregelgeving (drie maal) is niet bewezen.

De Officier van Justitie had in deze zaak onder andere een stillegging van het bedrijf voor 1 jaar, een ontzetting uit het beroep van veehouder en € 9 400 boete (en indien de boete niet betaald kon worden meerdere dagen hechtenis) gevorderd.

De politierechter heeft een boete van € 7 500, waarvan € 2 500 voorwaardelijk opgelegd (72 dagen hechtenis waarvan 24 dagen voorwaardelijk indien de boete niet betaald kan worden), en een voorwaardelijke stillegging van het bedrijf van 1 jaar.

Als de veehouder de komende twee jaar een soortgelijk strafbaar feit pleegt, kan het bedrijf alsnog worden gesloten. Op vordering van het OM kan verzocht worden of de rechter de voorwaardelijke straf ten uitvoer kan brengen.

De politierechter heeft in zijn oordeel laten meewegen dat de veehouder heeft toegezegd zijn bedrijfsomvang drastisch te beperken én hulp heeft gezocht en aanvaard. De veehouder heeft zelf agrarische bedrijfsverzorging geregeld, die ondersteuning geeft bij de verzorging van de dieren. Ook bouwt hij zijn bedrijfsomvang af van 150 runderen naar 30 à 50 runderen.

Door het OM is, ter zekerstelling van de termijn, pro forma hoger beroep ingesteld. Het OM beraadt zich op dit moment nog over het doorzetten daarvan.

Inzet van de NVWA in de betreffende zaak

Het betreffende bedrijf is vanaf 2003 in beeld bij de NVWA, en wordt sindsdien herhaaldelijk gecontroleerd. De problemen op dit bedrijf spelen voornamelijk vanaf 2009. In de periode 2009–2011 zijn door de NVWA overtredingen van de destructieregelgeving (het niet aanmelden van kadavers bij Rendac), de I&R regelgeving, artikel 44 van de GWWD (het zelf zonder verdoving doden van een dier) en het onthouden van de benodigde verzorging aan dieren geconstateerd.

Voor deze overtredingen zijn in de periode maart 2009 – februari 2011 12 processen-verbaal opgesteld. Deze zijn in de zaak van 26 maart gezamenlijk behandeld.

Bij het opstellen van een proces-verbaal wordt standaard door de NVWA een diergeneeskundige verklaring opgemaakt. Een van deze verklaringen is door een vijftal praktiserende dierenartsen ondertekend. Zij hebben daarbij verklaard dat zij van mening zijn dat de ondernemer geen dieren meer zou mogen houden.

De NVWA heeft in deze zaak ook bestuursrechtelijk opgetreden. Twee maal (10 januari en 3 februari 2011) is er in het kader van bestuursdwang een dierenarts op het betreffende bedrijf geweest voor behandeling en zo nodig euthanasie van dieren. Daarnaast heeft Dienst Regelingen een brief aan de veehouder gestuurd met aanzegging van bestuursdwang (dreiging met het in bewaring nemen van dieren). De veehouder heeft daarop de benodigde maatregelen genomen waardoor de oplegging van de bestuursdwang niet meer noodzakelijk was.

De optelsom van de feiten zoals die zijn geconstateerd door de NVWA heeft uiteindelijk geleid tot de hierboven beschreven rechtszaak en uitspraak. Om herhaling van de strafbare feiten te voorkomen zijn diverse waarborgen ingebouwd. De NVWA blijft dit bedrijf regelmatig bezoeken en treedt indien nodig op. De NVWA heeft met de agrarische bedrijfsverzorging afgesproken dat er contact wordt opgenomen met de NVWA als er signalen zijn die duiden op overtreding op het gebied van destructie, I&R en verzorging van dieren. Ook als agrarische bedrijfsverzorging niet meer welkom is bij veehouder, zal dit aan de NVWA worden gemeld.

De zaak van de veehouder in Overijssel

De zaak en de inzet van de NVWA

In deze zaak is op donderdag 5 april ‘s avonds bij 144 een melding gedaan en deze is uitgezet bij de NVWA. Vrijdagochtend 6 april heeft de NVWA het bedrijf bezocht. Daarbij werden ongeveer 270 vleesvarkens aangetroffen waarvan het grootste deel van de dieren in een dikke laag mest stond en geen droge ligplaats had. Een deel van de aanwezige varkens was slachtrijp. Er waren geen vermagerde dieren, wel een aantal hongerige en dorstige dieren. Tussen de levende dieren werden 37 dode dieren aangetroffen en 10 op het erf begraven kadavers. Drie nog levende dieren waren er dermate slecht aan toe dat ze in opdracht van de NVWA zijn geëuthanaseerd door een dierenarts. Het bedrijf is eind maart bezocht door een dierenarts, die heeft er op dat moment geen dode dieren aangetroffen.

De NVWA heeft bestuursrechterlijk opgetreden en een toezichtrapport opgesteld. Met behulp van de boer zijn binnen drie uur na aankomst op het bedrijf door de NWVA alle 270 varkens in niet bezette stallen gezet, in schone hokken met stro, voer en water. Indien deze zorg niet verleend had kunnen worden op het bedrijf zouden de dieren door de NVWA zijn meegenomen. Vanwege onthouding van zorg is door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt (overtreding van art 36 lid 1 en art 37 GWWD en daarnaast van het besluit Welzijn Productiedieren en de Regeling Dierlijke Bijproducten (het niet tijdig aanbieden en het onttrekken van dierlijke bijproducten (kadavers)). Het Openbaar Ministerie zal op basis van dit proces-verbaal een beslissing nemen over vervolging.

Om de doodsoorzaak van de dode dieren te achterhalen zijn twee kadavers ingestuurd naar de Gezondheidsdienst voor Dieren. Mogelijk is er, mede gezien de hoeveel aanwezige mest, sprake van ammoniakvergiftiging.

Op 10 april heeft de NVWA een hercontrole uitgevoerd op het vleesvarkensbedrijf. Alle varkens waren voorzien van water, voer en droge ligplaatsen. De veehouder, die al eerder heeft besloten het bedrijf af te bouwen zal over ongeveer 6 weken zijn laatste dieren naar de slachterij brengen.Tot dat moment zullen controleurs van de NVWA het bedrijf wekelijks bezoeken. De veehouder wil per 1 juni 2012 deze locatie van zijn bedrijf middels verkoop afstoten. De NVWA doet tevens nader onderzoek naar de achtergronden van deze zaak.

De varkenshouder heeft nog een biologisch zeugenbedrijf op een andere locatie. Dit bedrijf is 10 april door de NVWA bezocht en er zijn geen dierenwelzijnsproblemen aangetroffen.

Houdverbod

Naar aanleiding van een ordedebat in uw Kamer d.d. 27 maart jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 68, item 9, blz. 18) is verzocht om een analyse over de omissies in het Wetboek van Strafrecht die het onmogelijk maken om in dergelijke situaties meteen een houdverbod op te leggen.

De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid aan de rechter om een houdverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling voor een periode van maximaal 3 jaar.

Momenteel is in de Eerste Kamer het initiatief wetsvoorstel van de leden Ormel en Van Dekken in behandeling (Kamerstukken I, 30 511 A).

Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen wordt onder andere de maximale duur van het op te leggen houdverbod verhoogd naar 10 jaar.

Een houdverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde is effectiever dan een zelfstandig houdverbod, omdat het sneller ten uitvoer kan worden gelegd. Immers, wanneer een houdverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd, kan bij een overtreding van het houdverbod onmiddellijk worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de hoofdstraf (boete, gevangenisstraf), zonder dat rechterlijke tussenkomst noodzakelijk is. Overtreding van een zelfstandig houdverbod is een nieuw strafbaar feit dat opnieuw vervolging behoeft, met de mogelijkheid voor de verdachte om tot in hoogste instantie te procederen.

In het kader van de behandeling van voornoemd initiatiefwetsvoorstel heeft de toenmalige minister van Justitie naar voren gebracht dat een zelfstandig houdverbod deel zou kunnen uitmaken van een rechterlijke maatregel ter voorkoming van recidive, waarnaar de minister van Justitie een rechtsvergelijkend onderzoek laat uitvoeren. Bij dit onderzoek wordt ook naar regelingen in andere landen gekeken.

Het onderzoek «Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechtsvergelijkend perspectief» is begin september 2011 afgerond en op 6 februari 2012 met een reactie door de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer toegezonden (Kamerstukken II, 29 279, nr. 132). Uit het onderzoek blijkt dat naast uiteenlopende regelingen voor het stellen van voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling, alle onderzochte landen vormen van vrijheidsbeperkende sancties als zelfstandige straffen en maatregelen kennen. In het bijzonder Engeland kent er vele, zoals vormen van een dierenhoudverbod. In hun reactie hebben de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan uw kamer laten weten dat een generieke rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel uitgewerkt wordt. Een houdverbod, dat als zelfstandige maatregel kan worden opgelegd, zal daar deel van uitmaken. Hiermee wordt voldaan aan de motie van het lid Van der Ham (Kamerstukken II, 30 511, nr. 28), aangenomen bij de behandeling van het genoemde initiatief wetsvoorstel in uw Kamer. Die motie verzoekt de regering een voorstel voor wetswijziging om een houdverbod als zelfstandige straf of maatregel op te leggen bij recidivisten van dierenmishandeling.

In het stafvorderingsbeleid van het OM is niet standaard opgenomen dat er een houdverbod moet worden gevorderd. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval beoordeelt het OM wat naast of in plaats van een geldboete en/of gevangenisstraf de meest passende sanctie is. Dat kan een houdverbod zijn, maar ook een (voorwaardelijke) stillegging van een onderneming. Het is uiteindelijk de rechter die bepaalt of een dergelijke sanctie wordt opgelegd.

Aanpassing strafvorderingsbeleid

In de brief van 24 oktober 2011 van de minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf (Kamerstukken II, 29 628, nr. 275) is ingegaan op zwaardere strafeisen voor dierenmishandeling, zoals werd gevraagd in de aangenomen moties Graus/Helder van 7 december 2010.

Er is een analyse gemaakt van het strafvorderingsbeleid en de opgelegde straffen in de afgelopen jaren. Daarnaast zijn in drie burgerfora en via een internetenquête vragen gesteld over de bestraffing van dierenmishandeling. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de strafeis dient te worden verzwaard. Dit is gedaan door aan het zogenaamde basisdelict dierenmishandeling een factor toe te voegen die rekening houdt met het letsel of de dood van het dier. Ook is een factor reclasseringsrapportage toegevoegd, waarbij omstandigheden worden genoemd die dienen te leiden tot het aanvragen van een reclasseringsrapport, zoals bijvoorbeeld grote maatschappelijke verontwaardiging of sadistische inslag. Het verzwaarde strafvorderingsbeleid is met ingang van 1 oktober 2011 in werking getreden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven