28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1321 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2023

In november 2022 berichtte ik u over mijn aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement artikel 2.1 Wet dieren.1 Ik heb u toen geïnformeerd dat ik – zoals afgesproken in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) – een traject ben gestart om met de grootste veehouderijsectoren (varkens, pluimvee, melkvee en kalveren), marktpartijen en maatschappelijke organisaties tot een convenant te komen over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Dat is een veehouderij waarin dieren hun gedragsbehoeften kunnen uitoefenen en er geen ingrepen bij dieren meer plaatsvinden.

Bij deze brief bied ik u het verslag aan van de voorzitter van het convenant dierwaardige veehouderij. Het verslag laat zien dat betrokken partijen2 de ambitie hebben gezamenlijk de transitie naar dierwaardige veehouderij richting 2040 vorm te geven. Het verslag beschrijft tevens onder welke condities deze ambitieuze agenda kan worden gerealiseerd. In deze brief vindt u mijn reactie op het verslag en geef ik aan welke vervolgstappen ik ga zetten. In deze brief staat tevens welke aangenomen moties bij die vervolgstappen worden betrokken en ga ik in op de relatie met de wet- en regelgeving.

De afgelopen periode zijn er onder leiding van voorzitter Elbert Roest constructieve gesprekken gevoerd met verschillende partijen die allemaal hun eigen achterban, belangen en wensen hebben. Het is nu echter helaas niet gelukt om een convenant af te sluiten. Partijen hebben geconcludeerd dat zij ver gevorderd zijn in hun plannen maar dat het nu niet mogelijk is te komen tot een volledig samenhangend pakket aan afspraken, en daarmee tot afronding van het convenant. Dat hangt onder meer samen met de complexiteit die het oplossen van sommige knelpunten in het dierenwelzijn met zich meebrengt, maar ook met de demissionaire status van het kabinet, waardoor momenteel geen langjarig (financieel) commitment kan worden gegeven vanuit het Rijk. Ik had uiteraard wel graag een convenant gepresenteerd. Het verbeteren van de dierwaardigheid van de Nederlandse landbouw is een prioriteit voor mijzelf, maar ook noodzakelijk voor het toekomstbestendig maken van de landbouw.

Ik heb met partijen afgesproken het verslag3 met de Kamer te delen. Dit verslag is immers relevant voor de wetgeving die nu bij de Kamer voorligt en voor een nieuwe coalitie. Zoals ik met de Kamer heb afgesproken, tref ik momenteel voorbereidingen voor nadere invulling van dierwaardige veehouderij in regelgeving (AMvB). De contouren daarvan schets ik in februari 2024.

De ontwikkeling naar het uitsluitend gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen vergt ver- en nieuwbouw van stallen. Daarom wordt in het verslag voorgesteld deze ontwikkeling stapsgewijs aan te pakken om daarmee zoveel mogelijk aan te sluiten bij het gebruikelijke investeringsritme. Ik onderschrijf deze benadering, die er in de uitvoering toe zal leiden dat richting 2040 steeds meer veehouderijbedrijven over kunnen gaan tot diergericht ontworpen houderijsystemen. Niet alle voorgestelde maatregelen vergen overigens een dergelijke lange invoeringstermijn en zullen dus al eerder in praktijk kunnen worden gebracht. Onderdeel van de stapsgewijze benadering is het werken met proefboerderijen, met pilots en met het voorafgaand aan de invoering daarvan toetsen van de impact van dierenwelzijnsmaatregelen aan de integrale opgaven voor de landbouw. Investeringen in duurzame stallen zijn immers voor de langere termijn en zullen moeten bijdragen aan zowel dierwaardigheid als aan andere opgaven zoals emissiereductie. De stapsgewijze benadering omvat tevens het ontwikkelen van kennis, het verspreiden daarvan, het meten en monitoren van de voortgang van de transitie en onafhankelijke toetsing door een autoriteit. De laatstgenoemde activiteiten werk ik de komende tijd, samen met partijen en onder leiding van de voorzitter, verder uit.

Inhoudelijk zijn majeure wijzigingen besproken die aanpassingen vergen van de inrichting van stallen, dierverzorging en bedrijfsvoering. Ik onderschrijf de ambitie die partijen laten zien. Het betreft voor iedere veehouderijsector een eigen set van maatregelen, passend bij het betreffende dier. Op hoofdlijnen laten de maatregelen zich als volgt samenvatten: meer leef- en bewegingsruimte, verbetering diergezondheid en stalklimaat, jonge dieren langer bij de moeder, eventuele (overdekte) uitloop naar buiten, omgevingsverrijking, daglicht in stallen, uitfaseren van ingrepen in de integriteit van het dier, en onbeperkt toegang tot voer en water. In de inhoudelijke plannen van de sectoren en Dierenbescherming zijn deze ambities gedetailleerd uitgewerkt. Deze plannen hebben partijen nog niet met anderen – en dus ook niet met mij – gedeeld zolang er geen zicht is op invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden. Daarmee wil men «cherry picking» uit de plannen voorkomen en wordt druk gehouden op overheid en markt- en ketenpartijen om te komen tot invulling van de randvoorwaarden.

Sectorpartijen zijn samen met de Dierenbescherming ver gekomen in hun ambitie voor dierwaardige veehouderij. Daarbij hebben deze partijen helder aangegeven welke randvoorwaarden vanuit markt & keten, financiers en overheid nodig zijn om de ambitie waar te kunnen maken. In het kort gaat het om de volgende zaken: vergunningverlening, (financiële) ondersteuning en een eerlijke prijs vanuit markt en keten. Bovenal geven partijen aan dat zowel overheid als markt- en ketenpartijen een duidelijke en langjarig bestendige koers moeten volgen zodat investeringen in het verhogen van het dierenwelzijn ook daadwerkelijk kunnen renderen. Ik onderschrijf de analyse die partijen in het verslag hebben gemaakt en benadruk daarom dat het werken aan deze opgave onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Sectorpartijen zullen substantiële investeringen moeten gaan doen om het dierenwelzijn verder te verbeteren (gamechangers). Overheid, financiers en markt- en ketenpartijen zullen daarop tijdig en in voldoende mate moeten gaan inspelen en een eerlijke bijdrage moeten leveren in het rendabel maken van de investeringen voor de veehouder.

Vervolg

Het verslag bevat als bijlage een «houtskoolschets» van de impact van de dierinhoudelijke maatregelen met een eerste inschatting van de benodigde extra investeringen en het te verwachten effect op de structurele meerkosten en het effect daarvan op een duurzaam verdienmodel. Deze «houtskoolschets» is gebaseerd op de gedetailleerde inhoudelijke sectorplannen en zal de komende maanden worden uitgewerkt in een impactanalyse die naar verwachting begin februari 2024 gereed zal zijn. Deze zal ik dan uiteraard delen met de Kamer. Eén van de randvoorwaarden om stappen te kunnen gaan zetten is bijvoorbeeld de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming. In veel gevallen bij ver- en nieuwbouw van stallen zal er sprake zijn van aanpassing van de natuurvergunning. Momenteel is de vergunningverlening voor stallen ten gevolge van gerechtelijke uitspraken echter (nagenoeg) stil komen te liggen. Op korte termijn informeer ik de Kamer, mede namens mijn collega voor Natuur en Stikstof, over de aanpak van dat vraagstuk.

Verder is het van belang dat op korte termijn de door mij voorgestelde nota van wijziging, die als alernatief dient voor het in mei 2021 aangenomen amendement van het lid Vestering, door de Kamer wordt behandeld. Met dit wijzigingsvoorstel wil ik mogelijk maken dat de doelen van het amendement Vestering (dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften laten uitoefenen en stoppen met ingrepen) worden bereikt op een handhaafbare en uitvoerbare wijze, gezien de risico’s (die bleken uit de juridische analyse) van het in werking treden van het amendement op 1 juli 2024. De invulling van deze doelen geschiedt in lagere regelgeving, door middel van een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het is daarbij steeds mijn uitgangspunt geweest om die invulling te baseren op basis van de afspraken in het convenanttraject. Nu er echter nog geen convenant kan worden afgesloten, kan ik daar de AMvB nog niet op baseren. Om de Tweede Kamer in staat te stellen de nota van wijziging te kunnen behandelen en om besluitvorming door een nieuw kabinet mogelijk te maken, bereid ik de invulling die ik als Minister zal geven aan die AMvB voor. Ik zal de contouren hiervan voor varkens, pluimvee (kippen), melkvee en kalveren op hoofdlijnen schetsen en zal deze tijdig voor de wetsbehandeling naar de Tweede Kamer sturen. Ik zal daarbij ingaan op relevante vraagstukken en dilemma’s. Dat gaat bijvoorbeeld over het wegen van potentieel met elkaar strijdige doelen (denk aan de spanning tussen buitenuitloop en de consequenties hiervan voor besmettelijke dierziekten en emissies). Zo mogelijk maak ik bij de invulling gebruik van de inhoudelijke plannen die veehouderijsectoren en de Dierenbescherming hebben opgesteld en van andere relevante informatie uit het convenanttraject. Ik roep sectorpartijen op om, daar waar dat nog niet het geval is, te komen tot een gezamenlijk plan met de Dierenbescherming en de plannen met mij te delen.

Een aantal door de Tweede Kamer aangenomen moties is relevant als het gaat om dierwaardige veehouderij en deze zullen in de vervolgstappen nader worden uitgewerkt. Het gaat om de motie over het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren4, over agrarische opleidingen5, over de adviesverlening aan boeren6, over het stoppen met ingrepen7, over het werken met tussendoelen8 en over de bezettingsgraad bij vleeskuikens9.

Over deze laatste motie, waarin de regering wordt verzocht niet langer toe te staan dat vleeskuikens worden gehouden in de hoogste bezettingscategorie, heeft u mij om een reactie gevraagd. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek. De uitvoering van deze motie hangt direct samen met de hierboven beschreven transitie naar dierwaardige veehouderij en de invulling daarvan in lagere regelgeving. Het ligt daarom voor de hand dat ook deze motie daarvan onderdeel wordt.

Daarop vooruitlopend meld ik u dat op grond van Europese regelgeving, Richtlijn 2007/73/EG, voor lidstaten de mogelijkheid bestaat vleeskuikens in drie verschillende bezettingsgraden10 te houden. In Nederland zijn deze alle drie toegestaan. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd11 is in Nederland een forse autonome ontwikkeling gaande naar het houden van vleeskuikens volgens het Beter Leven keurmerk (BLk1*) van de Dierenbescherming, met een bezettingsdichtheid van maximaal 25 kg/m2. Deze omschakeling is een belangrijke stap naar dierwaardige veehouderij en biedt pluimveehouders een verdienmodel en zekerheid in vaste ketenrelaties voor de Nederlandse markt. Zowel vanuit het perspectief van dierenwelzijn als de positie van de boer in de keten vind ik dit een goede ontwikkeling. Daarnaast wordt op Europees niveau gewerkt aan het zogenaamde «European Chicken Commitment». Een initiatief van grote spelers in de voedselmarkt met als doel om per 2026 alleen vleeskuikens af te nemen die onder aanvullende voorwaarden zijn geproduceerd. Een van die voorwaarden is een maximale bezetting van 30 kg/m2. Er zijn derhalve al twee wegen die zullen leiden naar een lagere bezettingsgraad die zelfs aanzienlijk lager ligt dan het verzoek in de motie.

Ik dank de voorzitter, zijn secretariaat en alle deelnemers aan het convenanttraject voor de inbreng die zij het afgelopen anderhalf jaar hebben geleverd om te komen tot een gezamenlijke transitie naar een dierwaardige veehouderij. Ik werk intussen verder aan de voorbereiding van de regelgeving en aan ondersteunende activiteiten die de implementatie van dierwaardige veehouderij zullen bevorderen in het belang van de dieren in de veehouderij en de veehouders zelf.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Kamerstuk 28 286, nr. 1265.

X Noot
2

Caring Farmers, CBL, COV, Dierenbescherming, DZK, FNLI, LTO, LTO-NOP, NAJK, POV en SBK.

X Noot
3

Naast het verslag zijn tevens onderliggende documenten beschikbaar op www.rijksoverheid.nl/documenten/convenanten/2022/11/04/convenant-dierwaardige-veehouderij.

X Noot
4

Kamerstuk 33 835, nr. 222.

X Noot
5

Kamerstuk 28 286, nr. 1274.

X Noot
6

Kamerstuk 28 286, nr. 1273.

X Noot
7

Kamerstuk 28 286, nr. 1305.

X Noot
8

Kamerstuk 28 286, nr. 1306.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1589.

X Noot
10

categorie 1 heeft een bezetting tot 33 kg/m2, categorie 2 heeft een bezetting tussen de 33 en 39 kg/m2 en categorie 3 zit tussen de 39 en 42 kg/m2.

X Noot
11

Kamerstukken 28 973 en 28 286, nr. 252.

Naar boven