28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1297 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2023

In vervolg op mijn brief van 4 november 20221 over de aanpak dierwaardige veehouderij en vervolgstappen amendement artikel 2.1 Wet dieren, informeer ik u over de voortgang van het convenant dierwaardige veehouderij en over de daarmee verband houdende wet- en regelgeving.

Zoals is afgesproken in het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) werk ik met verschillende partijen2 aan de totstandkoming van het convenant dierwaardige veehouderij. Dit traject heeft tot eind maart onder leiding gestaan van Bram van Ojik. Bijgevoegd treft u zijn persoonlijke verslag aan. Ik dank de heer Van Ojik voor het werk dat hij heeft verricht en de voortgang die is geboekt. Zoals u kunt lezen in zijn verslag is de afgelopen periode veel werk verzet om de te maken afspraken voor het eerste deel van het convenant vorm te geven. De deelnemende partijen werken aan een inhoudelijke uitwerking van het begrip «diergericht ontworpen houderijsystemen» en de toepassing daarvan in de vier deelnemende veehouderijsectoren aan de hoofdtafel (kalveren, melkvee, pluimvee en varkens). Zij hebben daarnaast geïnventariseerd welke randvoorwaardelijke maatregelen vanuit de markt en overheid nodig zijn om de af te spreken inhoudelijke maatregelen richting het uiteindelijk volledige gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen te kunnen implementeren. De context waarbinnen is gewerkt is complex omdat veel partijen tegelijkertijd ook hun bijdragen hebben moeten leveren in het intensieve traject van het landbouwakkoord. Vanuit de voorzitters en secretariaten van beide trajecten is onderling afstemming gezocht om deze trajecten zo goed mogelijk op elkaar aan te laten sluiten.

De deelnemende partijen hebben in april meerdere toetsen uitgezet om in beeld te brengen met welke inhoudelijke en randvoorwaardelijke maatregelen de doelen kunnen worden bereikt. Het gaat daarbij om een toets op de maatregelen die nodig zijn voor het realiseren van de verdere ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij, om een berekening van de economische impact van de maatregelen en om een juridische toets op de eenduidigheid van afspraken en juridische verenigbaarheid met wet- en regelgeving. Zodra deze toetsen zijn afgerond verwerken de partijen de uitkomsten daarvan in de afspraken, waarmee per sector de concrete maatregelen worden vastgelegd. Dit zullen zij doen onder leiding van de nieuwe voorzitter, Elbert Roest. Hij heeft deze taak op zich genomen naast zijn functie als burgemeester van Bloemendaal. Het deel van het convenant over de ontwikkeling naar diergericht ontworpen houderijsystemen wordt eind september afgesloten. De heer Roest zal dit deel van het convenant afronden en zal tevens starten met het tweede deel van het convenant, dat onder meer zal gaan over bedrijfsgebonden aandoeningen en het stoppen met fokken en houden van dieren met schadelijke kenmerken voor hun gezondheid en welzijn.

Na vaststelling van de afspraken van het eerste deel van het convenant zullen partijen de uitvoering van deze afspraken ter hand nemen. Het begin van de uitvoering van de afspraken uit het eerste deel van het convenant vindt daarmee tegelijkertijd plaats met de start van deel twee. Ik kan u tevens melden dat in de uitvoering van het convenant de moties over adviesverlening aan boeren3 en over het betrekken van agrarische opleidingen4 zullen worden meegenomen.

Met bovenstaande kom ik de op 10 mei jl. gedane toezegging van de Minister voor Natuur en Stikstof na aan het lid Omzigt om een brief aan de Kamer te sturen over het convenant dierwaardige veehouderij.5

Naast het convenant is ook gewerkt aan de toegezegde wet -en regelgeving voor de verdere ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Deze regelgeving heeft als doel een einde te maken aan ingrepen en beperkingen van natuurlijk gedrag die plaatsvinden om dieren in de veehouderij te kunnen houden in een bepaald houderijsysteem of een bepaalde wijze van huisvesting. Ik heb daartoe een nota van wijziging voorbereid op het bij het parlement aanhangige wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen6. Deze wetswijziging dien ik op heel korte termijn bij de Kamer in, mede vergezeld van mijn reactie op het advies van de Raad van State7 (het nader rapport) waarin ik inga op de juridische aspecten ten aanzien van de inwerkingtreding van het amendement, de keuze om mijn alternatieve voorstel in een nota van wijziging vorm te geven en op de wijze waarop de doelstellingen van het amendement zo worden bereikt. Deze stukken had ik graag gelijktijdig met deze brief aan de Kamer gezonden, zodat u daar voorafgaand aan het commissiedebat Dieren in de Veehouderij van 15 juni kennis van had kunnen nemen, maar dat is helaas niet gelukt.

Deze nota van wijziging beoogt in de plaats te komen van de wijziging die in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren bij amendement8 is doorgevoerd en die blijkens de analyse niet uitvoerbaar en handhaafbaar is. De doelstellingen van het amendement wil ik daarom bereiken via de artikelen 2.2 en 2.8 van de Wet dieren in plaats van via artikel 2.1. Ik heb artikel 2.2 zo aangepast dat het aansluit bij de bedoeling van het amendement voor zover het gaat om het waarborgen van mogelijkheden voor natuurlijk gedrag in de veehouderij. Die wijziging bevat de toevoeging van een verbod aan artikel 2.2 om dieren die vanwege productiedoeleinden worden gehouden permanent de mogelijkheid te onthouden dat ze kunnen voorzien in soortspecifieke gedragsbehoeften. Wat die gedragsbehoeften zijn en wat er voor nodig is om daarin te kunnen voorzien, zal bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Ten aanzien van ingrepen zal ik de onder artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ingrepen heroverwegen, gericht op het uitfaseren/maximaal inperken van resterende fysieke ingrepen die dienen om dieren aan te passen aan het houderijsysteem. Die grondslag kent de Wet dieren al, een nieuwe of andere grondslag voor regels over lichamelijke ingrepen hoeft daarom niet te worden toegevoegd aan de wet. Als het parlement tijdig instemt met dit wijzigingsvoorstel, treedt dit voorstel in de plaats van het amendement voordat het in werking treedt. Hiermee bied ik de Kamer de mogelijkheid om te kiezen voor een werkbaar alternatief voor het amendement.

Ik zal, zoals aangekondigd in mijn brief van 4 november, via aanpassingen in algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) voor gedragsbehoeften en voor ingrepen helder maken wat per diersoort verboden wordt, of welke aanvullende strenge voorwaarden aan ingrepen worden gesteld, en wat de gevolgen daarvan zijn. Voor de invulling van deze lagere regelgeving baseer ik mij waar mogelijk op de afspraken die ik in het convenant dierwaardige veehouderij met de deelnemende partijen maak en die eind september zijn afgerond. De AMvB’s doorlopen nog een eigen traject waarvan onder meer de internetconsultatie en de voorhangprocedure deel uit maken. In een voorhangprocedure worden de Tweede Kamer en de Eerste Kamer in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het ontwerp van die AMvB en daarover haar mening geven voordat de AMvB ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt voorgelegd. Direct na het afsluiten van het convenant start ik het traject voor de eerste AMvB.

Ik benadruk dat hoewel het amendement bij de behandeling is ontraden door mijn voorganger en niet-uitvoerbaar wordt geacht, dit amendement door beide Kamers is aanvaard en inwerkingtreding daarom is aangewezen. In mijn brief van 4 november kondigde ik aan dat ik het inwerkingtredingsbesluit voor het amendement tegelijk in procedure zal brengen met het indienen van de nota van wijziging bij de Tweede Kamer. Dat heb ik gedaan en ik verwacht dat het inwerkingtredingsbesluit op heel korte termijn in het Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Dat besluit bepaalt dat het amendement in werking treedt op 1 juli 2024. Dat is een half jaar later dan ik aankondigde in genoemde brief. Ik acht dit helaas noodzakelijk, nu het proces rond de indiening van de nota van wijziging enige tijd meer heeft gevergd dan voorzien. De inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2024 biedt beide Kamers een, weliswaar strakke, maar in beginsel haalbare termijn om deze wetswijziging nog te behandelen voordat het amendement in werking treedt.

Indien beide Kamers ervoor kiezen de door het kabinet voorgestelde wetswijziging om de doelstelling van het amendement-Vestering op uitvoerbare wijze te regelen niet (tijdig) aan te nemen, dan zal het amendement-Vestering in werking treden, ongeacht de onduidelijke juridische situatie die daarmee zal ontstaan. Hiermee hebben de Kamer(s) volledige zeggenschap over welke bepalingen op 1 juli 2024 in werking zullen treden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Kamerstuk 28 286, nr. 1265.

X Noot
2

Avined, Caring Farmers, CBL, Dierenbescherming, DZK, LTO, NAJK, POV en SBK.

X Noot
3

Kamerstuk 28 286, nr. 1273.

X Noot
4

Kamerstuk 28 286, nr. 1274.

X Noot
5

Debat over de Tijdelijke Wet Transitiefonds Landelijk gebied en Natuur; Handelingen II 2022/23, nr. 79, item 7.

X Noot
6

Kamerstuk 35 746.

X Noot
8

Gewijzigd amendement van het lid Vestering (PvdD), Kamerstuk 35 398, nr. 23.

Naar boven