27 926 Huurbeleid

Nr. 281 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2018

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 20 december jl. heeft het lid Beckerman (SP) gevraagd om een brief inzake het bericht dat de huurtoeslag de komende jaren flink zal dalen (Algemeen Dagblad, 20 december 2017)(Handelingen II 2017/18, nr. 37, item 5). Met deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet.

Inleiding

In het regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de Toekomst» zijn, in navolging op de rapporten «Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt»1, «IBO Sociale Huur: de prijs voor betaalbaarheid»2 en «Onderzoek marginale druk in inkomensbeleid»3, twee wijzigingen in de huurtoeslag aangekondigd. Ten eerste wordt voorgesteld de eigen bijdrage in de huurtoeslag te indexeren met de verwachte huurprijsontwikkeling, in plaats van met de laagste van ofwel de huurprijsontwikkeling ofwel de netto-bijstandsontwikkeling (door het schrappen van de zogenoemde KAN-bepaling). Ten tweede wordt voorgesteld de maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag te laten vervallen waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Deze maatregelen beogen een eenduidige relatie van de eigen bijdrage in de huurtoeslag met het huurbeleid, beëindiging van automatische compensatie via de huurtoeslag en beperking van de armoedeval bij het overschrijden van de maximale inkomensgrenzen.

Voor deze twee maatregelen is een wetsvoorstel in voorbereiding. Zoals toegezegd bij het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimtelijke Ordening van 11 december jl. (Kamerstuk 34 775 XVIII, nr. 39) worden bij de wetsbehandeling de gevolgen voor huurders met een laag inkomen in kaart gebracht. Met deze brief informeer ik uw Kamer vooruitlopend daarop ook over de effecten van deze maatregelen voor huurders met een laag inkomen.

Schrappen KAN-bepaling en vervallen van de maximale inkomensgrenzen

De eigen bijdrage in de huurtoeslag bestaat uit een inkomensafhankelijk deel (normhuur) en een inkomensonafhankelijke opslag (van € 16,94 per maand). De normhuur wordt jaarlijks geïndexeerd, de opslag van € 16,94 kent geen jaarlijkse indexering. Voor indexering van de normhuur geldt de zogenoemde KAN-bepaling. Op grond van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag geïndexeerd met de laagste van het percentage van de huurprijsontwikkeling of het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling.

Dit betekent dat als de bijstandsontwikkeling achterblijft bij de huurprijsontwikkeling, dit nu gecompenseerd wordt via een minder sterke stijging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag. Daarmee is sprake van een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling.

Zoals ook in de rapporten «Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt» en «IBO Sociale Huur: de prijs voor betaalbaarheid» is geconcludeerd, leidt het schrappen van de KAN-bepaling tot beëindiging van deze automatische compensatie en meer transparantie van de huurtoeslag. De eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt in het vervolg altijd geïndexeerd met het percentage van de huurprijsontwikkeling, waardoor er een eenduidige relatie met het huurbeleid ontstaat. Ook wordt hiermee de doorwerking van bijvoorbeeld maatregelen in de sociale zekerheid uit de regeling gehaald.

Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen wordt de huurtoeslag over een langer inkomenstraject afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt en wordt armoedeval voorkomen. Tevens heeft het vervallen van de maximale inkomensgrenzen, zoals ook het rapport «Onderzoek marginale druk in inkomensbeleid» aangeeft, voor deze huishoudens een groot effect op het verlagen van de marginale druk4.

Gevolgen voor huurtoeslagontvangers

Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. Door het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de eigen bijdrage in de toekomst harder dan zonder deze wijziging. De wijziging leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen, maar wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling hangen af van het toekomstige verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling.

Op basis van de huidige inzichten5 leidt het schrappen van de KAN-bepaling tot een beperking van de stijging van de huurtoeslag met circa € 2 per maand; met het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag gemiddeld circa € 6,25 per maand, zonder het schrappen van de KAN-bepaling met gemiddeld circa € 8,25 per maand. Bij publicatie van het Centraal Economisch Plan 2018 in maart vindt een actualisatie van de gegevens plaats. De beperking van de stijging huurtoeslag van circa € 2 per maand is voor alle huurtoeslagontvangers gelijk. Door verschillende besteedbare inkomens van huishoudens kunnen in de koopkrachtcijfers wel kleine verschillen tussen verschillende huishoudens zitten. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert tussen – 0,1% en – 0,2%. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) neemt deze maatregel op dezelfde manier mee in de berekeningen van de totale jaarlijkse koopkracht van huishoudens, zoals gedaan is in de brief van de Minister van SZW aan de Tweede Kamer over het totale koopkrachtbeeld voor de komende vier jaar6.

De beschreven effecten kunnen echter niet op zichzelf worden bezien. Bij het regeerakkoord is een integrale afweging van het totaal aan koopkrachteffecten gemaakt. De effecten van de wijzigingen in de huurtoeslag zijn, samen met alle andere in het regeerakkoord opgenomen maatregelen, meegenomen in het algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. De Minister van SZW heeft hierover een brief aan de Tweede Kamer gestuurd7. Uit dit koopkrachtbeeld blijkt dat huurders er, rekening houdend met de maatregelen uit het regeerakkoord, de komende jaren gemiddeld 0,8% per jaar op vooruit zullen gaan.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt tot een beperktere stijging van de huurtoeslag met circa € 25 per jaar. Daar staan forse lastenverlichtingen tegenover van in 2019 onder meer € 140 meer algemene heffingskorting en € 110 meer arbeidskorting. In 2021 liggen die belastingkortingen bijna € 500 en € 380 hoger. Per saldo hebben ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden.

Het vervallen van de maximale inkomensgrenzen heeft voor huidige huurtoeslagontvangers bij een gelijkblijvend inkomen geen effect. Wel wordt voorkomen dat deze groep bij een beperkte stijging van het inkomen direct de hele toeslag kan verliezen. Dit leidt vaak ook tot terugvorderingen van al uitgekeerde voorlopige toeslagen. Op dit moment moeten circa 77.000 huurtoeslagontvangers achteraf hun volledige huurtoeslag terugbetalen, omdat ze op grond van hun inkomen alsnog geen recht op huurtoeslag blijken te hebben. Daarnaast heeft het vervallen van de maximale inkomensgrenzen een effect voor huishoudens in een huurwoning met een inkomen iets boven de huidige maximale inkomensgrenzen. Deze huishoudens krijgen door de wijziging de mogelijkheid huurtoeslag aan te vragen. Het gaat om circa 115.000 extra huishoudens die recht op huurtoeslag krijgen. Deze groep krijgt recht op een gemiddeld bedrag aan huurtoeslag van circa € 50 per maand, met een maximum van € 185 per maand.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 34 120, nr. 9

X Noot
2

Kamerstuk 27 926, nr. 275

X Noot
3

Kamerstuk 34 552, nr. 80

X Noot
4

Marginale druk is het deel van de stijging van de bruto inkomsten dat niet leidt tot een toename van het besteedbare inkomen.

X Noot
5

Centraal Economisch Plan (CEP) 2017 van het Centraal Plan Bureau (CPB)

X Noot
6

Kamerstuk 34 700, nr. 47

X Noot
7

Kamerstuk 34 700, nr. 47

Naar boven