27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 109 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 17 februari 2011 vervolgoverleg gevoerd met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 september 2010 met de nota Werken in het onderwijs 2011 (27 923, nr. 101);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 november 2010 met de reactie op het onderzoek van de heer Dronkers over de relatie met het lerarentekort (27 923, nr. 104);

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 juli 2010 over de stand van zaken rond de omvorming van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL) tot een coöperatie en over de beëindiging van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO) (27 923, nr. 98);

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2010 met het verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken rond de omvorming van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL) tot een coöperatie en over de beëindiging van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs (LPBO) (27 923, nr. 103);

  • de brief van staatssecretaris Bijsterveld-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 mei 2010 over de voortgangsrapportage actieplan LeerKracht (27 923, nr. 97);

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 januari 2011 met de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs over de bevoegdheden van docenten in het mbo (31 524, nr. 85).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Biskop

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Beertema, Biskop, Dijsselbloem, Elias,

en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Wij zijn de klok van half één gepasseerd. Ik stel voor dat wij van start gaan. Voordat wij dat doen, herinner ik er nog wel aan dat wij vandaag een tweede termijn hebben met de bijbehorende spreektijden. Maar ik denk dat dit genoegzaam bekend is.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Wij hebben een goede eerste termijn gehad, waarin de PvdA-fractie veel elementen van het nieuwe lerarenbeleid van de staatssecretaris, beleid waarover de Kamer later dit voorjaar in een brief wordt geïnformeerd, positief waardeert. Ik wil nog wel iets scherper krijgen wat wij op een aantal terreinen gaan doen. Ik kan natuurlijk op de brief van de staatssecretaris wachten, maar het lijkt mij goed om van elkaar te weten waar wij precies naartoe willen.

De salarispositie van docenten. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of leraren één of twee jaar op de nullijn worden gezet. Hij antwoordde dat in het regeerakkoord twee jaar staat. Ik heb het nog eens nagezocht, maar in het regeerakkoord staat echt één jaar. Ik verbaas mij dan ook over het gemak waarmee de staatssecretaris de loonruimte voor leraren voor twee jaren weggeeft. Hij had volgens mij juist voor die leraren moeten knokken, omdat de salarispositie van leraren voor het succes van zijn beleid van groot belang is. Nog een jaar nullijn betekent nog een keer 307 mln. minder loonruimte voor leraren. Hij zei wel heel makkelijk dat dit afgesproken is en dat verbaast mij nu nog meer, omdat het dus niet zo is. Ziet de staatssecretaris nog mogelijkheden om voor de leraren op te komen?

Ik bedank de staatssecretaris voor zijn toezegging om in zijn actieplan LeerKracht 2.0 een aantal subsidieregelingen en lopende projecten tegen het licht te houden. De heer Beertema noemde gisteren in een ander debat de onderwijsvernieuwing Slim Fit. De minister van Onderwijs zei dat hiertoe was besloten in het kader van het lerarenbeleid en dat het inhoudt dat er wordt geëxperimenteerd met het opheffen van klassen om minder leraren te hoeven inzetten. Het lerarentekort is de aanvliegroute, maar uiteindelijk gaan de innovaties in de bekende richting: het nieuwe leren. U kent het wel. Ik vraag de staatssecretaris om nog eens kritisch naar dit debat te kijken. Wij kunnen hierop dan in het voorjaar terugkomen.

De prestatiebeloning is aanvankelijk neergezet als een van de grote hervormingen van het kabinet. De staatssecretaris heeft inmiddels echter gezegd dat het allemaal reuze meevalt en dat het geen blauwdruk uit Den Haag zal worden, maar een verkenningstocht in de vorm van experimenten. Eerder sprak hij over een soort mental shift, een omslag in het personeels- en kwaliteitsbeleid in het onderwijs, in plaats van over een grote beleidsoperatie. Ik ben daar zeer content mee.

De onbevoegde leraren waren in eerste termijn terecht een belangrijk punt. De AOB wijst namelijk terecht op de manier waarop het in de wet is geregeld, want dat komt erop neer dat men de aanstelling van een onbevoegde leraar eigenlijk onbeperkt kan verlengen. De staatssecretaris heeft gezegd hiermee praktisch om te willen gaan, omdat het in sommige situaties nodig kan zijn. Ik ben het met hem eens dat het inzetten van een onbevoegde leraar niet per definitie slecht is, maar de structurele inzet van zo'n leraar moet natuurlijk wel worden onderbouwd met bevoegdheden. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij het met mij eens is en dat hij dit punt met de betrokkenen zal opnemen. Is hij het echter ook met mij eens dat de onderwijswetgeving op dit punt strakker moet worden geformuleerd? Ik hecht er zeer aan dat de inspectie hierop goed toezicht kan houden en dat vergt een helder kader. Zonder een helder kader kan de inspectie hier namelijk achteraan gaan zitten tot zij een ons weegt. Het lijkt mij dus belangrijk dat de onderwijswetgeving op dit punt wordt aangescherpt, want bevoegd is bevoegd.

De Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) wordt een coöperatie. De staatssecretaris verdedigt deze keuze met het argument dat het heel ingewikkeld is om met dit soort organisaties te werken. Met andere woorden: wij zijn nu zover, laten wij het alsjeblieft een kans geven. Ik ben daartoe bereid, hoewel ik het geen gelukkige constructie vind. Wij dwalen hiermee namelijk wel erg ver af van wat de commissie-Rinnooy Kan bepleitte, namelijk een beroepsvereniging van leraren die het register zou gaan beheren. Het wordt nu een coöperatie van vakverenigingen en vakbonden. Dat zij zo, maar dan moeten wij wel zorgen voor een stevig kader met een duidelijke planning en duidelijke afspraken over een begindatum voor het register en de manier waarop een en ander zich verhoudt tot de wet BIO.

Dat moet echt allemaal worden geregeld. Ik vraag mij zelfs af of wij het op termijn niet in de wet BIO moeten opnemen. Doen wij dat niet, dan krijg je de situatie dat een leraar moet voldoen aan de eisen van de wet BIO en ook nog eens aan de wellicht zelfs verdergaande eisen van het register, bijvoorbeeld op het gebied van bijscholing. Ik hecht er dus aan dat wij ook hier met elkaar een kader en een tijdpad vastleggen om risico's tegen te gaan.

De lerarenopleiding. Ik ben zeer voor het stellen van eisen aan de kennisbasis en de kwaliteit van de examens. Het moet goed worden geborgd. Wij hebben daarover met elkaar gediscussieerd en ik wacht voorlopig de voorstellen van de staatssecretaris af. Hij weet nu wel dat mijn fractie vindt dat de minister of de staatssecretaris niet alleen verantwoordelijk hoort te zijn voor het funderend onderwijs, maar ook voor de lerarenopleiding. Daarmee geef je de lerarenopleiding een andere positie dan de rest van het hoger onderwijs. Ik vind dat echter gerechtvaardigd, omdat het onderwijs aan leraren essentieel is voor de kwaliteit van het funderend onderwijs.

In eerste termijn hebben wij gesproken over mijn verzoek om de Onderwijsraad te vragen eens te kijken naar het complex van lerarenopleidingen. Er is daar veel gebeurd de laatste jaren, maar zijn wij er nu of kunnen wij nog een kwaliteitsslag maken? De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat de Kamer de Onderwijsraad ook zelf om advies kan vragen. Dat zullen wij binnenkort dan ook doen in het gesprek dat de vaste commissie voor Onderwijs binnenkort met de Onderwijsraad zal hebben.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik verkeer in de veronderstelling dat alle punten die voor mijn fractie belangrijk zijn, in het vorige overleg zijn behandeld. Ik heb in deze tweede termijn dan ook alleen maar de behoefte te reageren op een van de vragen van de heer Dijsselbloem aan de staatssecretaris. De heer Dijsselbloem stelt met veel genoegen vast dat er niets zal gebeuren met de prestatiebeloning en dat die niet zal leiden tot een ingrijpende beleidsoperatie. Het zou allemaal niets voorstellen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat zijn mijn woorden niet.

De heer Elias (VVD): Ik parafraseer ze enigszins, maar ik wijk niet ver af van wat de heer Dijsselbloem zei. Ik vraag de staatssecretaris nadrukkelijk om hierop te reageren.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. 20 januari vond de eerste termijn plaats en in mijn beleving is dat een eeuwigheid geleden. Ik heb daarom de behoefte om een paar dingen op een rijtje te zetten.

In eerste termijn heb ik voor drie onderwerpen aandacht gevraagd. Dat was ten eerste de kwaliteitsverhoging van het hele onderwijs, te beginnen bij de lerarenopleiding. Ik heb namens de PVV-fractie gepleit voor landelijke normen voor de kernvakken en uniforme examinering. Op die manier kunnen wij de hogescholen – ik sprak over «de los geslagen hogescholen» – weer in het gareel krijgen. De staatssecretaris reageerde de vorige keer met de opmerking dat er wordt gewerkt aan een kwaliteitsslag en dat hij daarin vertrouwen heeft. Tegelijkertijd zei hij ook dat hij nog niet weet hoe het precies vorm zal worden gegeven. De weg via het College voor Examens lijkt niet begaanbaar en daarom oppert hij als mogelijke andere weg de accreditatiecommissie. Ik wil daar echt meer zicht op krijgen, want dit punt ligt mijn fractie na aan het hart.

In het voortgezet onderwijs is de kwaliteitsvermindering eigenlijk het kleinst. Hoe komt dat? Dat komt uiteindelijk door de zegeningen van de landelijke examens, examens die opgesteld zijn door onafhankelijke instituten. Met het vmbo hebben wij problemen, omdat de schoolexamens daar dubbel meetellen. Daar dwaalt men dus al een beetje af van de rechte weg en dat is mij een doorn in het oog. In de rest van het voortgezet onderwijs gaat het eigenlijk nog best wel aardig. In het hoger beroepsonderwijs en het middelbaar onderwijs is men echter volkomen de weg kwijt. Ik ga het heel scherp volgen en daarom wil ik nu al meer concrete informatie van de staatssecretaris.

De PVV-fractie is blij dat men voor de SBL een coöperatievorm heeft gekozen. Wij hopen en verwachten dat de SBL nu fluks aan het werk gaat en dat het register snel van de grond komt. Dat is namelijk ontzettend belangrijk, niet in de laatste plaats om de beroepstrots terug te brengen en de bewaking van de vooropleiding en de diplomering op orde te brengen. Ook het traject van bij- en nascholing zal de SBL snel op moeten zetten.

De salarismix in het mbo en andere vormen van onderwijs. Het is een goed streven, maar dan moet er wel iets worden gedaan aan de chaotische basisadministratie in het primair onderwijs en het mbo. De personeelsdossiers in deze vormen van onderwijs zijn niet op orde en men zal daar dan ook een professionaliseringsslag in human resource management moeten maken. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat hier nu echt aandacht aan wordt besteed? Hij zal de instellingen hiertoe moeten bewegen, want differentiatie in beloning, op welke manier dan ook, kan alleen wanneer dit op orde is.

Hoe gaan wij ervoor zorgen dat de communicatie binnen deze gigantische instellingen beter wordt? Ik vraag dat overigens in het besef dat het heel moeilijk is om daar iets aan te doen vanuit Den Haag. Dat geldt ook voor de staatssecretaris, maar desondanks zal er toch iets moeten worden gedaan aan de zorgelijke situatie dat er maar heel weinig leraren in het mbo en het hbo op de hoogte zijn van de ontwikkelingen rond de salarismix.

Wij zitten nu in de «flow» van het passend onderwijs. In het kader van de discussie daarover heeft de minister gisteren gezegd dat er substantieel zal worden geïnvesteerd in het passend onderwijs om de aansluiting van docenten op het passend onderwijs inhoud te geven. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

De voorzitter: Dan wil ik de heer Dijsselbloem vragen om de voorzittershamer over te nemen, zodat ik namens de CDA-fractie mijn bijdrage kan leveren.

Voorzitter: Dijsselbloem

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Mijn eerste punt is de SBL, waarover door andere sprekers overigens al behartigenswaardige vragen zijn gesteld. Onlangs hebben wij een rondetafelgesprek georganiseerd in het kader van het wetsvoorstel voor de versterking van de positie van leraren. Aansluitend bij de woorden van de heer Dijsselbloem over het wegdrijven van het oorspronkelijke plan vraag ik de staatssecretaris een beeld te schetsen van de toekomst van de SBL en de manier waarop de nieuwe SBL zich verhoudt tot de plannen die ons aanvankelijk voor ogen stonden. Ziet hij nog knelpunten? De knelpunten die de Kamer voorzag rondom de Stichting Platforms VMBO, zijn opgelost. Ik hoop natuurlijk dat dit zo zal blijven.

De staatssecretaris schrijft dat het heel moeilijk is om de gegevens op schoolniveau op de website beschikbaar te stellen. Daarom wil hij het op sectorniveau doen. Kiest hij daarmee niet al te snel voor de makkelijke weg, want daardoor wordt het natuurlijk wel een stuk minder veelzeggend. Komt er dan niet eigenlijk een soort «non-informatie» op de website te staan?

De functiemix. Ik heb gehoord dat een aantal scholen in het voortgezet onderwijs eerstegraders in de bovenbouw weren, omdat in de cao is afgesproken dat deze leraren dan entreerecht LD hebben. Maar het was nu juist de bedoeling om eerstegraders in de bovenbouw te krijgen! Bovendien zijn er scholen met zo veel LD-leraren dat het aantal LD-leraren op die scholen niet meer kan stijgen. Hoe zit dat precies? Kan de staatssecretaris ten slotte iets zeggen over de betaalbaarheid van de functiemix op de langere termijn?

Voorzitter: Biskop

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. De eerste termijn vond enige tijd geleden plaats. Misschien moet ik dan ook mijn excuses maken dat ik vorige week ziek was. Hoe het ook zij, het is een goede zaak dat wij dit overleg vandaag afronden. Ik zal de bijdragen van de afzonderlijke leden langslopen, beginnend bij de heer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem zei dat in het regeerakkoord staat dat de nullijn een jaar zal gelden en dat ik dan ook wel heel makkelijk een tweede jaar heb weggegeven. Ik wijs de heer Dijsselbloem erop dat hierover ook iets staat in de financiële onderbouwing van het regeerakkoord en dat daar wel degelijk twee jaar nullijn wordt ingeboekt. Wat het kabinet doet, is feitelijk een optelsom en wel van het besluit van het vorige kabinet om in 2010 geen loonbijstelling uit te keren en ons besluit om gedurende een jaar hetzelfde te doen. Daarmee creëren wij dus een tweejarige nullijn voor het onderwijs. Dat wij twee jaar lang geen loonbijstelling uitkeren levert een aanzienlijk bedrag op, zoals de heer Dijsselbloem de vorige keer terecht opmerkte. Overigens schatte hij de opbrengst lager in dan die in werkelijkheid is.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Een welles-nietesspelletje heeft nooit veel zin. Ik heb het nagelezen in de financiële paragraaf en daar heb ik echt alleen maar een eenjarige nullijn aangetroffen. Verder heeft het vorige kabinet niet tot de nullijn besloten, maar besloten om daar met de cao-partners naar te zullen streven. En dat is echt iets anders dan de opbrengst van de nullijn inboeken.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik durf de stelling aan dat de nullijn aanbevelenswaardig is, omdat het anders heel slecht uitwerkt voor de instellingen zelf. Na een loonsverhoging krijgt men namelijk geen bijstelling en men zal die loonsverhoging dan ook uit andere middelen moeten financieren. En dat is niet de lijn die het kabinet voorstaat. Het gaat mij primair om de financiële uitwerking van het besluit om twee jaar geen loonbijstelling te laten plaatsvinden. Hoe belangrijk dat is, is terug te vinden in het financiële kader. Het werkt namelijk structureel door.

Er zijn verschillende sectoren in het onderwijs en het werkt dan ook niet overal op dezelfde manier uit. Zo is er voor het primair onderwijs het afgelopen jaar geen cao afgesproken. Daar heeft men dus al een jaar nullijn gerealiseerd. In andere sectoren liepen de cao's door, wat betekent dat men daar extra loon moest uitkeren, zonder dat daar een loonbijstelling tegenover stond. Dat leidt tot de vraag waar dat uit wordt gefinancierd. Antwoord op die vraag is dat men dat intern heeft moeten oplossen. Zoals gezegd is dat niet de lijn die dit kabinet wil voortzetten.

Slim Fit: ik ken het niet. Wat de heer Dijsselbloem hierover zei, klonk echter verontrustend. En dat is reden genoeg om met overtuiging toe te zeggen dat wij hiernaar zullen kijken. Laat ik het maar gelijk breder trekken: ik kijk naar het hele actieplan LeerKracht. Met de intentie van dit plan ga ik gewoon door, maar dat laat onverlet dat ik verder alles tegen het licht zal houden. Ik wil namelijk weten of het goed functioneert en of wij bereiken wat wij beoogden. De heer Dijsselbloem zei dat daaraan in het geval van Slim Fit kan worden getwijfeld. Ik weet dat niet, maar ik ga er in ieder geval naar kijken.

De heer Biskop vroeg in dit verband naar de betaalbaarheid op de langere termijn van de functiemix. Ik kan hem zeggen dat wij geluiden hebben gehoord dat de financiering van de functiemix in het personeelsbestand tot additionele kosten voor scholen kan leiden, kosten die maar moeilijk te dekken zijn. Ik zal ook hier nagaan hoe het precies uitwerkt, want onze goede intenties mogen geen molensteen worden om de nek van de schoolbesturen.

Hoe zit het met eerstegraders en de LD-schaal? Ik kan de heer Biskop bevestigen dat het niet altijd zo loopt als wij voor ogen hadden. Daarom ga ik ook hier onderzoeken of het nodig is om zaken aan te passen. In elk systeem zitten dingetjes die niet helemaal perfect lopen en daarom wil ik, voordat wij versie 2.0 uitbrengen, weten of zaken lopen zoals beoogd, zowel financieel als inhoudelijk.

De PO-Raad heeft mij gezegd dat vooral kleine scholen moeite hebben met het toepassen van de functiemix, omdat het gepaard gaat met een enorme papierstroom. Ik heb daarop gereageerd met de opmerking dat de functiemix en het actieplan LeerKracht natuurlijk niet zijn bedoeld als een soort bureaucratische hindermacht. Als wij zaken kunnen vereenvoudigen en leraren beter kunnen faciliteren, dan doen wij dat dus ook! Dat is overigens ook de reden dat ik nog geen professionaliseringsagenda klaar heb liggen. Ik kom daar echt pas mee als wij al dit soort zaken op een rijtje hebben gezet.

De heer Beertema vroeg naar het passend onderwijs. Dat speelt hierbij inderdaad een rol. In 2006 is de wet BIO van kracht geworden. De kern van die wet is dat leraren in staat moeten zijn, om te gaan met verschillen tussen leerlingen, waarbij het niet uitmaakt of het zorgleerlingen of hoogbegaafde leerlingen zijn. De inspectie heeft in 2010 op basis van gegevens uit 2008 en 2009 geconstateerd dat een aanzienlijke groep leraren vindt dat ze onvoldoende geëquipeerd zijn om hiermee vol aan de slag te gaan. Wij moeten dit dus

aanpassen, zeker ook omdat de stelselwijziging passend onderwijs hier bovenop komt. Centraal daarbij staat de vraag of wij nog probleemkinderen aanwijzen omdat ze problemen hebben of omdat ze een extra financieringsstroom met zich mee brengen. Als een leerling een zorgleerling blijkt te zijn, dan moet die natuurlijk als zorgleerling worden aangewezen, maar het tweede willen wij natuurlijk niet.

Al die zaken komen bij elkaar. Het heeft ook allemaal te maken met leraren en de manier waarop leraren functioneren. Ik wil het dit voorjaar integraal bij elkaar brengen, waarbij ik ook zal terugkijken naar het actieplan LeerKracht.

Prestatiebeloning. Volgens mij zijn de heren Elias en Dijsselbloem het hierover niet eens zo heel erg oneens! Dat is althans de conclusie die ik uit hun woorden trek. Er komt geen blauwdruk uit Den Haag. Ik ga dat echt niet doen, al was het maar omdat ik lid ben geweest van de parlementaire onderzoekscommissie die zich heeft beziggehouden met onderwijsvernieuwingen, beter bekend als de commissie-Dijsselbloem. Ik geloof overigens oprecht dat een blauwdruk niet zal werken. Er is geen «one size fits all». De heer Dijsselbloem zegt echter dat het allemaal wel meevalt, omdat het geen grote stelselherziening zou zijn. Ik ben het met hem eens dat het geen grote stelselherziening is als hij daarmee doelt op een blauwdruk die over het onderwijs wordt uitgerold. Maar het is wel een heel grote omslag!

In eerste termijn heb ik aangegeven dat ik de prestatiebeloning als een instrument wil gebruiken, omdat het de afgelopen decennia in het onderwijs niet is gelukt een omslag te bewerkstelligen die inhoudt dat leraren elkaar onderling en de schoolleiding haar docenten gaat waarderen op basis van geleverde prestaties. In ieder geval moeten wij af van: u wordt een jaar ouder, dus krijgt u er een periodiek bij. Daar wil ik echt vanaf en dat betekent een enorme omslag in het onderwijs. Hoe wij de achterliggende stelselwijziging precies noemen, laat ik graag over aan de interpretatie van de commissieleden, maar dat laat onverlet dat wij het allemaal op bijna dezelfde manier willen invullen.

De heer Dijsselbloem sprak terecht over de bevoegdheid. Wij zullen die inderdaad goed moeten borgen. Ik heb dat dan ook niet voor niets al in eerste termijn gezegd. De heer Dijsselbloem vroeg nu meer in het bijzonder of het betekent dat ik met een wetswijziging kom. Dat betekent het inderdaad! De AOB constateert in zijn brief terecht een hiaat in de wet, doordat het nu leidt tot een soort continuüm van uitzonderingen. Ik bedoel daarmee dat een jaar uitzondering gevolgd kan worden door nog een uitzondering van een jaar. Voor je het weet is een en dezelfde leraar jaren achter elkaar een uitzondering. Daaraan moet een einde komen en daarom wil ik in de wet vastleggen dat iemand zijn of haar bevoegdheid moet halen als na een jaar blijkt dat er sprake is van een structurele situatie. Ik denk daarbij aan de periode die wij hanteren voor de zij-instromers: binnen twee jaar je bevoegdheid halen. Als daarmee niet wordt begonnen, mag er met andere woorden niet nog een jaar een uitzondering worden gemaakt.

Er zal in de toekomst altijd sprake zijn van frictie, wat betekent dat er ook na deze wetswijziging iemand voor de klas kan komen te staan die onbevoegd is. Ik was onlangs op bezoek bij een school in Rijswijk. Daar gaf een geschiedenislerares aardrijkskunde. Als dat in de toekomst structureel blijkt te zijn, mag dat alleen als zij haar bevoegdheid gaat halen. Overigens was deze docente daar al mee bezig. En zij is dus een voorbeeld van wat ik graag zie.

De SBL en het lerarenregister. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat er een punt op de horizon moet worden gezet voor het lerarenregister. Wij zullen met de bevoegdheden, de opleidingen en de wettelijke borging moeten toegroeien naar de situatie dat in het lerarenregister niet alleen wordt bijgehouden wat een docent aan scholing en bijscholing doet, maar dat daaraan ook de bevoegdheid wordt gekoppeld. Dat betekent dat wij op een manier gaan werken die wij in de gezondheidszorg al kennen. Die punt op de horizon is niet het einde van deze kabinetsperiode, maar ik ben het wel met de heer Dijsselbloem eens dat wij een tijdspad moeten aangeven. Om druk op de ketel te houden moet het iedereen duidelijk zijn wanneer wij die situatie bereikt willen hebben.

De heer Biskop en de heer Dijsselboem vroegen hoe het nu precies verder gaat met het lerarenregister. Ik kan hen toezeggen dat ik, natuurlijk in samenspraak met de SBL, bij de uitwerking van de professionaliseringsagenda het door mij beoogde tijdsschema zal schetsen. Ik heb eerder gezegd dat ik geloof dat de SBL op de goede weg is, maar dat laat onverlet dat de SBL zich wel moet bewijzen. En daar hoort weer bij dat wij met elkaar heldere meetpunten afspreken. Waar willen wij op welk moment staan? Ik zal die meetpunten vervolgens aan de Kamer voorleggen, opdat de Kamer ook zelf kan controleren of het de goede kant opgaat.

Ik ben ervan overtuigd dat de omvorming van de verschillende organen naar een coöperatie een goede keuze is. De heer Biskop twijfelt hier misschien nog aan, maar ik kan hem verzekeren dat de leraren wel degelijk een veel sterkere rol krijgen. Zo zal de invulling van het lerarenregister en de bekwaamheidseisen worden uitgewerkt door leraren. De organisaties in de coöperatie zijn dan ook niet meer dan de trekkers. Die organisaties zullen ervoor moeten zorgen dat leraren bij elkaar worden gebracht. Vervolgens hebben die leraren de touwtjes in handen en bepalen zij wat er precies in moet komen te staan. Op die manier werken wij misschien niet naar de letter, maar wel naar de geest van het advies van de commissie-Rinnooy Kan. Deze commissie adviseerde immers een beroepsvereniging in het leven te roepen met daaraan gekoppeld een lerarenregister, waarbij de leraren de belangrijkste partij zouden zijn. Op papier hebben wij dat nu voor elkaar. Ik zeg nadrukkelijk «op papier", want de komende tijd is het aan de coöperatie om te zorgen dat het in de praktijk zijn beslag krijgt. Ik heb het vertrouwen dat het goed zal komen, maar ik houd natuurlijk wel de vinger aan de pols, onder meer door in de professionaliseringsagenda een tijdsschema op te nemen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De staatssecretaris zegt terecht dat het er op papier goed uitziet en dat leraren op papier een doorslaggevende stem hebben. Hij kent echter ook de belangen van de organisaties bij dit dossier. En daarom hecht ik er zo aan dat de politiek druk op de ketel zet. De staatssecretaris komt er in zijn brief op terug met een tijdspad naar die stip op de horizon. Zal hij in die brief ook een wetstechnische link leggen tussen de bevoegdheidseisen van de wet BIO en de eisen die door het register zullen worden gesteld? Dat moet op enig moment worden geborgd om het enthousiasme van de coöperatie nog groter te maken. Ik zal er in ieder geval bovenop blijven zitten.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik maak mij er geen zorgen over dat de heer Dijsselbloem er bovenop blijft zitten!

De wet BIO wordt op dit moment geëvalueerd. Ik verwacht het rapport binnenkort. De bevindingen in dit rapport zal ik meenemen bij de uitwerking van de agenda. Ik zeg dat zo nadrukkelijk, omdat het tijdspad wel moet leiden naar het punt op de horizon dat zaken daadwerkelijk aan elkaar zijn gekoppeld. Het heeft immers geen zin om verschillende routes uit te zetten. Wij zullen het integraal aan elkaar moeten koppelen en daarbij tevens oog hebben voor alles wat er verder nog speelt: passend onderwijs, de ontwikkeling van leraren, de lerarenopleiding enzovoort.

Zo'n integrale aanpak maakt het mogelijk om helder te discussiëren over de vraag of wij de goede kant opgaan. Zo niet, moeten en kunnen wij dan nog bijsturen? Door zo te werken houden wij de coöperatie scherp en dat lijkt mij alleen maar een gezonde situatie, want die coöperatie moet wel goed gaan functioneren.

Functioneert de coöperatie straks slecht of onvoldoende, dan moeten wij het allemaal zelf gaan doen. Als overheid en politiek in die situatie terechtkomen, komen wij alsnog uit bij het schrikbeeld van de heer Dijsselbloem, een Haagse blauwdruk voor de prestatiebeloning. Voor mij is dat even goed een schrikbeeld, want ik zou niet graag zien dat wij in Den Haag bekwaamheidseisen en een lerarenregister aan de beroepsgroep moeten opleggen. De betrokkenheid van leraren is dan immers allerminst gegarandeerd. Ik zie veel liever dat zij zich wel betrokken voelen, weten dat het van hen is en hiermee zelf aan de slag willen gaan, net zoals dat bij de medici gebeurt. Dat is verreweg de beste weg! Ik sluit niet uit dat wij het stokje moeten overnemen, want het blijft altijd mogelijk dat het later toch niet blijkt te werken. Dat zou echter wel een heel grote uitdaging zijn, al was het maar omdat ik dan eerst een heleboel ambtenaren moet aannemen om het allemaal aan te kunnen sturen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik pleitte er juist voor om dichtbij Rinnooy Kan te blijven en die sprak over een beroepsvereniging van leraren. De SBL is dat dus niet, want het wordt een coöperatie van bestuurders, ook al hebben leraren uiteindelijk de beslissende stem in de algemene ledenvereniging. De staatssecretaris kiest voor een andere constructie en ik maak mij daar zorgen over. Ik herhaal nu wat ik eerder ook al heb gezegd en de staatssecretaris moet mij dan ook niet in de schoenen schuiven dat ik het naar Den Haag wil trekken. Ik wil dicht bij het rapport van Rinnooy Kan blijven en ik zal het daar dan ook op beoordelen.

Staatssecretaris Zijlstra: Goed om te horen dat het niet de intentie van de heer Dijsselbloem is om het naar Den Haag te trekken. Wij vinden elkaar volledig op het punt dat het van de leraren zelf moet zijn. De verantwoordelijkheid van de overheid zit natuurlijk in de verbinding met de wet BIO. De inhoud en de vormgeving van het register is echt aan de leraren zelf. Daarover zijn wij het dus eens en dat is alleen maar heel goed.

De lerarenopleidingen. De heer Beertema vroeg hoe de kwaliteitseisen worden geborgd. Tegen de HBO-raad heb ik gezegd dat de lerarenopleidingen moeten werken met een kennisbasis – die is er – en dat er externe legitimering van de examinering moet komen. Met andere woorden: zijn de examens en tentamens inderdaad van voldoende niveau? Het antwoord daarop moet niet worden gegeven door de instellingen of de HBO-raad, maar door een externe organisatie. In eerste termijn heb ik reeds gezegd dat ik daarbij dacht aan het College voor Examens, omdat dit college dat ook al doet voor het voortgezet onderwijs. Intussen is mij gebleken dat hieraan allerlei juridische haken en ogen zitten. Zo is het de CvE wettelijk niet toegestaan om te werken voor organisaties buiten de rijksoverheid en de HBO-raad is natuurlijk geen rijksoverheid.

Op dit moment zoeken wij naar een andere vorm van externe legitimering van de examens, want dat is de kern van de kwaliteitsborging. Het kan immers niet zo zijn dat de slager zijn eigen vlees keurt. Daarbij kijk ik ook naar de NVAO. Overigens zou de NVAO daarbij eventueel wel weer gebruik kunnen maken van de expertise van het CvE. Een besluit hierover neem ik pas als de HBO-raad, de eigenaar van de kennistoets en de examinering, heeft aangegeven hoe hij het vorm zou willen geven. In die volgorde wil ik het echt doen, want het is nu eenmaal de verantwoordelijkheid van de HBO-raad. Dat laat overigens onverlet dat ik bij de HBO-raad heb benadrukt dat er alleen maar meer heisa zal ontstaan rond het hoger onderwijs als de raad niet zorgt voor externe legitimering die meer is dan een stempelmachine. Gebeurt dat wel, dan krijgen wij alleen maar meer discussie over de kwaliteit van tentamens en examens. Ik hecht er zeer aan dat er snel iets gebeurt, maar voorlopig wacht ik het voorstel van de HBO-raad af omdat die nu aan zet is. De HBO-raad is hier druk mee bezig en ik verwacht binnen afzienbare tijd een voorstel.

De heer Beertema (PVV): Blijkbaar is de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie toch weer in de picture. Sterker nog: de staatssecretaris spreekt zijn vertrouwen uit in de NVAO, ook al is deze organisatie al heel lang aan het accrediteren en voltrekt zich voor onze ogen een hbo-drama. Ik vraag mij echt af of de NVAO hiervoor wel de aangewezen instantie is.

Staatssecretaris Zijlstra: Het zou heel bijzonder zijn als ik nu zou zeggen dat ik mijn twijfels heb bij de NVAO. Dan zou immers het hele systeem op z'n gat liggen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie geeft goed gefundeerd antwoord op de vraag of een instelling kan worden geaccrediteerd. Op 1 januari van dit jaar is bovendien een wijziging van het accreditatiestelsel in werking getreden, waardoor er in de accreditatieprocedure alleen nog maar meer aandacht is voor de examinering en de toetsing. Dat gaat goed.

Overigens bezie ik op dit moment wel of er een goede balans is tussen de accreditatie en het toezicht op het hoger onderwijs. Naar mijn mening is accreditatie namelijk iets heel anders dan toezicht. Ik zeg dat, omdat de grens tussen die twee niet altijd even duidelijk is getrokken. Overigens wil ik hiermee zeker niet zeggen dat de NVAO haar werk niet goed heeft gedaan. Integendeel: de NVAO levert prima werk. De vraag is nog steeds wel of wij voldoende middelen inzetten om te garanderen dat de kwaliteit van het systeem overal op orde is. Ik moet dat als staatssecretaris echter wel kunnen garanderen.

Er zullen altijd incidenten zijn, maar dat laat onverlet dat ik op dit moment mijn twijfels heb bij de kwaliteit van het toezicht. Daarom kijken wij daar op dit moment goed naar. De Kamer krijgt uiteraard te horen hoe ik hierover straks zal oordelen. In dat licht bezie ik of een aparte poot van de NVAO zich bezig moet gaan houden met de legitimering van de examens. Daarmee kan de NVAO aansluiten bij wat zij nu al doet, want vanaf 1 januari betrekt zij bij haar oordeel veel meer dan vroeger de vraag of er goed wordt getoetst en beoordeeld. Maar zoals ik al zei: ik wacht eerst het voorstel van de HBO-raad af.

De heer Beertema vroeg naar de professionaliseringsslag in het human resource management. Een onderdeel van de professionaliseringsslag is de professionalisering van schoolleiders. Zij moeten namelijk veel beter bijhouden wat zij met hun personeel bespreken in functioneringsgesprekken. Verder zullen zij de verplichte bekwaamheidsdossiers consequent moeten gaan gebruiken. Daaraan zullen wij veel aandacht besteden, want het is onontbeerlijk voor de omslag die ik wil bewerkstelligen. Ik wil echt dat men gaat kijken naar wie wel en wie niet goed les geeft en wat daarvan voor andere leraren kan worden geleerd. Dat kan alleen maar als wij zaken goed vastleggen. Doen wij dat niet, dan wordt het inderdaad – de heer Beertema zei dat terecht – heel moeilijk om het objectief te doen en om hiervoor draagvlak te verwerven.

De heer Beertema vroeg of ik kan bevestigen dat er een substantiële investering zal worden gedaan in het beter omgaan met verschillen tussen leerlingen. Hierover staat het een en ander in de brief en wie die heeft gelezen, zal ook hebben gezien dat onder de brief staat: mede namens de staatssecretaris van Onderwijs. Het lijkt mij dus duidelijk wat ik ga doen. Maar voor alle duidelijkheid spreek ik het nog een keer uit: er zit een substantiële bijdrage in het programma voor de professionalisering van leraren in het omgaan met verschillen.

De heer Beertema (PVV): Het is goed dat dit nog eens een keer is uitgesproken.

De heer Elias (VVD): Voor alle duidelijkheid: die bijdrage wordt dus niet gebruikt voor het dichten van gaten die in de loop van deze dag in de voorstellen voor het passend onderwijs kunnen worden geschoten.

Staatssecretaris Zijlstra: Nee. Zoals omschreven in de wet BIO is het omgaan met verschillen een van de kerntaken van leraren. Daar hoort bij dat zowel zorgleerlingen als hoogbegaafde leerlingen in een klas op een goede manier worden bediend. Een leraar moet al die verschillen tussen leerlingen op een goede manier kunnen «handelen». Daar is nog het een en ander te doen. Dat gaan wij zeker ook doen, maar dan niet om gaten te dichten. Wij zouden dit namelijk ook moeten doen wanneer er geen sprake zou zijn van een stelselwijziging bij het passend onderwijs. Het inspectierapport dat laat zien dat nog niet alle leraren zich hiervoor voldoende geëquipeerd voelen, is overigens verschenen voordat de stelselwijziging passend onderwijs überhaupt op de agenda stond. Dat laat wel zien dat het verstandig is om het in alle scenario's te doen. Die noodzaak is alleen maar pregnanter geworden door de stelselwijziging die wij nu doorvoeren.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb twee vragen. Wat is substantieel? Ik denk zelf aan 100 mln. voor deskundigheidsbevordering. In het debat van gisteren hebben wij met elkaar vastgesteld dat er een gat dreigt te vallen tussen het moment waarop de ambulant begeleiders worden ontslagen, de mensen met de expertise, en het moment waarop het nieuwe stelsel met al zijn samenwerkingsverbanden is opgetuigd. Op welk moment gaat de staatssecretaris hiermee beginnen? Ziet hij mogelijkheden om nog dit jaar geld vrij te maken voor deze specifieke deskundigheidsbevordering?

Staatssecretaris Zijlstra: Het woord zegt het al: substantieel is substantieel. Ik ga geen bedragen noemen, want mij gaat het erom dat wij de integraliteit van alle zaken die bij het onderwijs spelen niet uit het oog verliezen. Ik denk daarbij ook aan het passend onderwijs, de kwaliteitsverbetering van de leraren in het mbo, enzovoort. Al die zaken wil ik op elkaar afstemmen en daarom ben ik niet bereid om nu al te zeggen wat ik bij het passend onderwijs ga doen. Voor je het weet, hebben wij het geld al weer drie keer uitgegeven. Het gaat mij erom dat ik in de integraliteit de meerwaarde van zaken wil vinden. Het omgaan met verschillen tussen leerlingen is vanzelfsprekend belangrijk, maar dat laat onverlet dat ik mij niet wil laten verleiden tot spelletjes waarin bedragen worden genoemd. De heer Dijsselbloem zal daarvoor echt moeten wachten op de uitwerking van de plannen.

Verder is het ook niet bedoeld als een soort achtervang voor de ambulant begeleiders. Ik wil namelijk zowel het zittende als het aankomende lerarenkorps afdoende equiperen. Dat ga ik vanaf 1 januari 2012 doen, want dan komt er een nieuwe tranche middelen beschikbaar. De minister heeft gisteren in een algemeen overleg aangegeven dat de komende tijd de behoefte wordt geïnventariseerd en wordt nagegaan of en hoe daaraan kan worden voldaan. Als dat duidelijk is, komen wij hierop terug in de stukken die in het voorjaar naar de Kamer worden gestuurd. Wij zien namelijk ook in dat wij hier vanwege de omslag in 2012 een stevige slag moeten maken.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vraag naar de omvang van «substantieel» en dat is zeker geen spelletje. De minister heeft namelijk aangegeven dat zij de invoering van haar plannen voor het passend onderwijs op korte termijn mogelijk acht, omdat er intensief geïnvesteerd wordt in leraren. Als de minister zoiets zegt, moet de staatssecretaris het mij niet kwalijk nemen dat ik wil weten hoeveel geld hiervoor in het dossier lerarenbeleid vrij wordt gemaakt en op welke termijn. Ik wil verder niet dat wij op 1 januari moeten vaststellen dat er weer een jaar verloren is gegaan, want het beter equiperen van het lerarenkorps voor deze problematiek zal echt jaren vergen. Wij mogen geen tijd verloren laten gaan en dan moet de staatssecretaris niet tegen mij zeggen dat het een spelletje is als ik vraag naar de hoeveelheid geld die hiervoor beschikbaar is. Ik wil alleen maar dat de staatssecretaris de harde toezegging van de minister invult.

De heer Elias (VVD): Maar mijnheer Dijsselbloem, in de brief over passend onderwijs staat op pagina 17: «Voor de professionalisering van docenten en schoolleiders is in 2012 100 mln. en vanaf 2013 structureel 150 mln. beschikbaar. Een substantieel deel van deze middelen wordt ingezet ten behoeve van deze professionaliseringsslag.» Dat is toch zeker het antwoord op uw vraag.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Nee. Daar staat alleen maar hoeveel geld er in totaal beschikbaar is. Ik stel inderdaad voor om dat geld prioritair aan dit thema te besteden. De staatssecretaris gaat daarop niet in, want hij zegt pas later aan te willen geven hoe hij het geld gaat prioriteren. Een verhaal over integraliteit is mij net iets te ongrijpbaar, net als «substantieel» mij een net iets te rekbaar begrip is. U moet het mij dan ook niet kwalijk nemen dat ik mijn vraag herhaal welk deel van de middelen beschikbaar wordt gesteld om deze inhaalslag bij het passend onderwijs te maken.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik herhaal op mijn beurt mijn antwoord: ik ga geen zaken loskoppelen. Ik wijs de heer Dijsselbloem er verder maar op dat wij in 2006 de wet BIO hebben aangenomen, waarin het omgaan met verschillen tussen leerlingen een belangrijk onderwerp is. Dat in het inspectierapport staat dat een belangrijk deel van de leraren zich onvoldoende geëquipeerd voelt, laat zien dat wij nog een slag moeten maken. Dat staat los van welke stelselwijziging dan ook. De regering vindt het dus vanzelfsprekend dat dit moet worden gedaan. Ik ben hiermee dan ook onmiddellijk aan de slag gegaan, wat betekent dat de toezegging van de minister gewoon wordt ingevuld.

Hoe ik dat ga doen en welke bedragen daarmee gemoeid zijn, ga ik de heer Dijsselbloem nu niet zeggen. Dan zouden wij namelijk precies andersom redeneren: wij hebben een bedrag en daaraan knopen wij het beleid vast. Ik ga het dus in de juiste volgorde doen: ik stel eerst vast hoe wij leraren op een goede manier kunnen equiperen. Daarbij ben ik mij natuurlijk bewust dat de ontwikkelingen bij het passend onderwijs een groot beslag leggen op 2012. Vervolgens neem ik de beslissing hoe ik dat ga doen en welke cursussen en trainingen er nodig zijn.

De minister zei gisteren niet voor niets dat wij eerst moeten inventariseren waaraan men behoefte heeft. Als dat allemaal bekend is, kom ik terug bij de Kamer en kunnen wij met elkaar in discussie over de invulling en mogelijke aanpassingen. Wij zouden misschien wel eerst een bedrag kunnen noemen, maar wat zegt dat dan als je nog niet weet waaraan men behoefte heeft? Ik zal het S-woord niet meer gebruiken en het voortaan een woordenspel noemen als maar duidelijk is dat ik mij nu niet over bedragen uitlaat. Ik begrijp ook wel dat de intentie van de heer Dijsselbloem dezelfde is als die van het kabinet, want hij wil ook op een goede manier invulling geven aan de wens van het onderwijsveld. Vanuit die optiek heeft het echter heel weinig zin om maar meteen een bedrag te noemen.

Ik ga onderzoeken wat de behoefte is en hoe wij het integraal kunnen inpassen. Dat verhaal komt dit voorjaar naar de Kamer. En uit zowel de brief als mijn bijdrage nu moet het iedereen inmiddels wel duidelijk zijn wat daarbij mijn insteek is.

Dan nu een punt van de heer Biskop: de website www.bevoegd.nl. Heb ik niet voor de makkelijke oplossing gekozen door in te zetten op een sectorale benadering? Er zijn twee mogelijkheden: wij kunnen het sectoraal doen op de manier die elders gebruikelijk is of wij doen het op instellingsniveau met de enorme papierstroom die daarbij hoort. Die papierstroom is echt het grote probleem, want ik zou het natuurlijk ook het liefst op instellingsniveau doen. Dat is voor de «naming and shaming» het handigst, maar het levert tegelijkertijd zo veel papierwerk op dat ik het niet verantwoord vind om het zo te doen. Het middel staat dan in geen verhouding meer tot het doel.

De andere oplossing is dat de sector zaken zelf inzichtelijk maakt. Samen met de vo-sector bezie ik op dit moment hoe wij op bestaande informatiestromen kunnen aansluiten zonder een extra papierstroom te genereren. Het is immers beter om aan te sluiten bij een bestaande informatiestroom van de sector om leraren zo gedetailleerd mogelijk te informeren over de bevoegdheid. Maar nogmaals: een enorme papiermachine in het leven roepen om mensen op schoolniveau correct te informeren, is ondoenlijk. Het middel schiet het doel dan echt voorbij. Wij moeten dat dus niet doen.

De voorzitter: Staatssecretaris, met die laatste opmerking slaat u de richting in die ik u op wilde hebben. Ik wil namelijk dat de sector het zelf gaat doen via de Vensters voor Verantwoording. Inderdaad een heel mooi systeem!

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Rest mij de toezegging op te sommen:

  • de staatssecretaris zal kijken naar Slim Fit. Kijken lijkt mij niet genoeg en ik neem dan ook aan dat hij de Kamer vervolgens op de hoogte stelt van het resultaat van zijn kijkwerk.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik zal naar Slim Fit en andere zaken in het actieplan LeerKracht kijken. Als ik dat heb gedaan, zal ik daarop bij de Kamer terugkomen in de professionaliseringsagenda leraren, die dit voorjaar naar de Kamer komt.

De voorzitter: Dat is heel mooi.

De heer Elias (VVD): Zal daarbij scherp worden gekeken naar geldverspilling?

Staatssecretaris Zijlstra: Ik kan de heer Elias en de andere leden van de Kamer garanderen dat ik de Kamer zal adviseren om het anders te doen als ik de indruk heb dat er bij een onderdeel van het actieplan LeerKracht geld ondoelmatig wordt besteed.

De voorzitter: Dan nu de andere toezeggingen:

  • bij de stand van zaken rond actieplan LeerKracht zal de betaalbaarheid van de functiemix op de langere termijn en de kwestie van eerstegraders en schaal LD aan de orde komen;

  • de verplichting om een bevoegdheid te halen wordt in de wet vastgelegd;

  • in de uitwerking van de professionaliseringsagenda zal een tijdsschema voor het lerarenregister worden opgenomen. Verder zal worden ingegaan op de link tussen het lerarenregister en de wet BIO.

Daarmee zijn wij echt aan het einde gekomen van dit overleg. Ik dank u allen voor uw aandacht.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Ham (D66), Van Bochove (CDA), voorzitter, Haverkamp (CDA), Van Miltenburg (VVD), Bosma (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Jasper van Dijk (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), ondervoorzitter, Biskop (CDA), Smits (SP), Elias (VVD), Beertema (PVV), Dijkstra (D66), Jadnanansing (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Çelik (PvdA), Lucas (VVD), Van Klaveren (PVV), Klaver (GroenLinks) en De Liefde (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya (D66), Ferrier (CDA), Van der Werf (CDA), De Boer (VVD), Dille (PVV), Rouvoet (ChristenUnie), Kooiman (SP), Thieme (PvdD), Van Gent (GroenLinks), Van Dam (PvdA), Van Toorenburg (CDA), De Wit (SP), Hennis-Plasschaert (VVD), De Mos (PVV), Pechtold (D66), Dijsselbloem (PvdA), Klijnsma (PvdA), Van der Staaij (SGP), Hamer (PvdA), Harbers (VVD), Gerbrands (PVV), Sap (GroenLinks) en Lodders (VVD).

Naar boven