27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 611 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2023

Hierbij informeer ik uw Kamer over de stand van zaken rondom de uitvoering van acties uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (UP), de moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming in de landbouw en over de voortgang van de overleggen over de conceptverordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). Tegelijkertijd bied ik u een aantal rapporten aan: deze vindt u in de bijlage van deze brief.

Coalitieakkoord

Tussendoelen

In het coalitieakkoord is afgesproken: «We intensiveren de ingezette omslag naar geïntegreerde gewasbescherming door het stellen van tussendoelen.»

Binnen de geïntegreerde gewasbescherming worden acht stappen onderscheiden in de huidige Richtlijn 2009/128/EG (bijlage III). Samenvattend zijn de stappen:

  • 1. Preventie (vruchtwisseling, keuze uitgangsmateriaal, bemesting etc.)

  • 2. Monitoring van schadelijke organismen

  • 3. Gebruik van waarschuwings-, advies- en beslissingsondersteunend systemen voor het tijdig signaleren van toenemende ziektedruk

  • 4. Niet chemische bestrijdingsmethoden (biologisch, fysisch en mechanisch)

  • 5. Gebruik van selectieve chemische middelen

  • 6. Gebruik van emissie reducerende maatregelen

  • 7. Anti-resistentie strategieën

  • 8. Evaluatie

Om de implementatie van deze verschillende stappen door de individuele agrariërs te ondersteunen, zal ik tussendoelen formuleren overeenkomstig de afspraak uit het coalitieakkoord. Eerder heb ik u hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 604). Hier geef ik een eerste indicatie van de voorgenomen tussendoelen en op welke van de hierboven benoemde stappen ze invloed hebben. De tussendoelen wil ik koppelen aan de referentieperiode 2015–2017, waarmee ik aansluit bij het Europese voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Het is mijn streven dat deze doelen ambitieus, haalbaar en meetbaar zijn.

  • Een toename in gebruik van uitgangsmateriaal met resistenties tegen ziekten, plagen en onkruiden – Stap 1

  • Een reductie van het gebruik van de zogeheten «Candidates for Substitution»(CfS) – Indirect stap 1 t/m 5

  • Een reductie in het gebruik van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen – Indirect stap 1 t/m 5

  • Een toename in het aandeel telers dat gebruik maakt van onafhankelijk advies over geïntegreerde gewasbescherming – Stap 8 en indirect stap 1 t/m 7

De exacte kwantitatieve invulling en de nulmetingen van de genoemde tussendoelen wordt de komende maanden uitgewerkt in samenspraak met de belanghebbende partijen in het UP. Ik bericht uw Kamer hierover in het tweede kwartaal van dit jaar.

Handreiking «Nabuurschap» bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Ik maak van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over het digitale document ««Nabuurschap» bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (Bijlage 1). Deze brochure (een handreiking voor gemeenten over spuitvrije zones) heb ik uw Kamer toegezegd en is opgesteld door een extern bureau. De handreiking biedt praktische mogelijkheden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen «in goed nabuurschap» voor omwonenden, telers, gemeentelijke- en provinciale overheden. Het document wordt digitaal beschikbaar gesteld en actief verspreid aan de VNG en het IPO.

Loskoppelen verkoop advies

Uw Kamer is op 28 februari 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 609) over mijn voornemen om verkoop en advies van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen en daarmee de ingezette omslag naar geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren.

Gezondheidsonderzoek

De zorgen in de samenleving over de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen genieten al langere tijd mijn aandacht en begrip. De huidige Europese goedkeuringsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen voorziet in de beoordeling van de risico’s van het gebruik voor mens, dier en milieu. Het is belangrijk dat wetenschappelijke kennis zich op dit gebied verder kan ontwikkelen. Om deze reden ben ik meerdere trajecten gestart om de mogelijke gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen verder te onderzoeken.

Datavereisten risicobeoordeling

In december 2022 heb ik u gemeld (Kamerstuk 27 858, nrs. 555 en 605) dat ik mensen en middelen beschikbaar zal stellen om in EU-verband verbetermogelijkheden van de huidige datavereisten voor de risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen te implementeren. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband. Daarnaast zal ik het RIVM opdracht geven voor het indienen van een projectvoorstel voor het ontwikkelen van nieuwe testrichtlijnen voor de risicobeoordeling van neurologische aandoeningen en gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap. Het kabinet reageert daarmee op een oproep van EFSA («call for tender»). Hiermee kan Nederland mogelijk een leidende rol innemen op EU-niveau.

Onderzoek gezondheid omwonenden

Ik heb het RIVM opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk een langetermijnstudie te starten naar mogelijke gezondheidseffecten van de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van agrariërs en omwonenden. Ik hecht er aan dat dit onderzoek snel van de grond komt, maar ik ben me er ook van bewust dat een dergelijke omvangrijke langetermijnstudie waar diverse onderzoeksinstituten bij betrokken zijn een gedegen voorbereiding benodigt. Dat doe ik voortvarend en in goede samenspraak en met het RIVM. Ik heb u gemeld dat ik het RIVM heb gevraagd wat nodig is voor een snelle start van de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek (Kamerstuk 27 858, nr. 605). Ik heb antwoord ontvangen van het RIVM en neem hun advies mee in de verdere uitwerking van het onderzoeksprogramma. Concreet betekent dit dat ik het RIVM de opdracht geef een plan van aanpak te schrijven voor een meerjarige consortiumonderzoek bestaande uit onderwerpen die beschreven staan in het RIVM-rapport «Haalbaarheid van onderzoek naar blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en de gezondheid van omwonenden» (Kamerstuk 27 858, nr. 581)1. De doorlooptijd voor het gehele onderzoek zal duidelijk worden als het plan van aanpak gereed is. Met het RIVM is afgesproken dat het plan van aanpak uiterlijk 1 juli 2023 wordt opgeleverd, zodat in het derde kwartaal van 2023 kan worden gestart met het onderzoek. Het totale onderzoek zal meerdere jaren beslaan, de inschatting nu is dat voor de uitvoering van de gehele studie 7 jaar nodig is. De reden is dat er een bepaalde volgtijdelijkheid is in het onderzoek, omdat de resultaten uit eerdere onderzoeken nodig zijn voor het volgende onderzoek. Om deze reden geef ik het RIVM opdracht frequent tussenrapportages over de voortgang en resultaten van het onderzoek op te leveren. Ik zal uw Kamer regelmatig informeren over de voortgang van dit traject.

Azolen

Eerder heb ik u gemeld dat ik twee onderzoeken heb laten uitvoeren naar het voorkomen van de verspreiding van azolenresistentie van de schimmel Aspergillus fumigatus in relatie tot het gebruik van azolen als geneesmiddel (Kamerstuk 27 858, nrs. 581 en 605). Het eerste onderzoek analyseerde het effect van bewaaromstandigheden van bollenafval op de groei en verspreiding van A. fumigatus en de toepasbaarheid in de praktijk. Dit om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de door het Ctgb genomen beheersmaatregelen, en in mogelijke alternatieve beheersmaatregelen. Ik heb uw Kamer daarover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Na het afronden van het eerste onderzoek waren er nog vragen over het effect van het natmaken van de hopen tulpenafval op verspreiding van A. fumigatus en de mogelijke knelpunten van deze alternatieve beheersmaatregel. Daarom heb ik het tweede onderzoek uit laten voeren. Ik bied uw Kamer hierbij het onderzoeksrapport aan (bijlage 2).In bijlage 3 vindt u de appreciatie van het Ctgb van dit rapport, alsmede van het rapport «Het effect van verschillende bewaaromstandigheden van bollenafval op de groei en verspreiding van A.fumigatus en de toepasbaarheid in de praktijk.» dat ik u eerder heb aangeboden (Kamerstuk 27 858, nr. 851).

Het Ctgb heeft in 2021 in overleg met het bedrijfsleven een protocol voor opslag en verwerking van het bloembollenafval verbonden aan het wettelijk gebruiksvoorschrift van gewasbeschermingsmiddelen uit de groep van de azolen. Op basis van inzichten uit het recente onderzoek heeft het Ctgb echter besloten het protocol in te trekken. Het blijkt dat het protocol niet effectief is om vermeerdering van de azolenresistente Aspergillus en de verspreiding van de sporen te voorkomen en ook onvoldoende aansluit bij de praktijk. Ook blijkt de resistente schimmel zo aangepast en wijdverspreid dat alleen maatregelen in de bollenteelt, zoals het intrekken van toelatingen van azolenhoudende middelen, niet zullen bijdragen aan het beheersen van de resistentie. De problematiek raakt bovendien andere beleidsterreinen die het mandaat van het Ctgb overstijgen, zoals een effectief geneesmiddelenpakket, afvalbeleid en circulariteit.

Het Ctgb adviseert (bijlage 3) mij de azolenproblematiek in de bloembollen in de brede nationale en Europese aanpak vanuit de verschillende departementen (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW)) voort te zetten. Zo wordt op Europees niveau ook onderzoek gedaan naar azolenresistentie. De Europese Commissie heeft op aandringen van Nederland en Denemarken een mandaat uitgegeven aan vijf Europese agentschappen (EFSA, ECDC, ECHA, EMA, EEA) om wetenschappelijk onderzoek te doen naar het effect van het gebruik van azolen, met uitzondering van humane medicijnen, op de ontwikkeling van azolenresistente Aspergillus-schimmels. Nederland is een van de lidstaten die actief betrokken zijn bij dit onderzoek en zal de vijf Europese agentschappen informeren over de nieuwste inzichten. Om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen, zal in het lopende Europese traject ook de vraag aan de orde moeten komen of men werkzame stoffen, zoals deze azolen, wil reserveren voor geneesmiddelen en hoe deze informatie kan worden meegenomen in de beoordeling van (nieuwe) werkzame stoffen, zoals voor gewasbeschermingsmiddelen, biociden en diergeneesmiddelen.

Ik neem het advies van het Ctgb over en ga met overige betrokken departementen, waaronder het Ministerie van VWS en IenW, in beraad over hoe we de azolenproblematiek actief en integraal op nationaal en internationaal niveau kunnen aanpakken. Ik neem hierin het voortouw en ben al begonnen door te verkennen hoe eventueel kan worden aangesloten bij het Nationaal Actie Plan Anti-Microbial Resistance dat wordt opgesteld vanuit het Ministerie van VWS (Kamerstuk 25 295, nr. 2014).

Uitvoeringsprogramma

Monitoringsrapportage 2022, Uitvoeringsprogramma toekomstvisie gewasbescherming 2030

Zoals door mijn ambtsvoorganger in mei van vorig jaar is toegezegd (Kamerstuk 27 858, nr. 569) heeft een extern bureau een rapportage opgesteld: «Monitoringsrapportage Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 – Emissies en residuen Rapportagejaar 2022» (bijlage 4). In het rapport wordt samengevat: «Deze eerste monitoringsrapportage is te beschouwen als een nulmeting. Voor verschillende indicatoren is er nog geen of slechts één enkel datapunt beschikbaar. Het is dan ook te vroeg om conclusies uit deze rapportage te trekken over de voortgang van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 voor het strategisch doel vermindering milieueffecten en residuen.»

Het rapport bevat 5 indicatoren:

  • Normoverschrijdingen oppervlaktewater

  • Normoverschrijdingen in oppervlaktewater bij drinkwaterinnamepunten

  • Residuen op producten

  • Geharmoniseerde risico-indicatoren HRI1 en HRI2 (trends in de, voor risicoprofiel gewogen, afzet van gewasbeschermingsmiddelen en het aantal verleende vrijstellingen, respectievelijk)

  • Toelatingen gewasbeschermingsmiddelen

Omdat dit rapport, zoals de onderzoekers hierboven aangeven, een nulmeting is, biedt het rapport niet de handvatten om te beoordelen of de acties uitgevoerd onder de vlag van het Uitvoeringsprogramma het gewenste effect sorteren. Om dit te bepalen is het noodzakelijke en trend te visualiseren per indicator; hier zijn meer datapunten voor nodig. Deze punten worden gedurende de looptijd van het Uitvoeringsprogramma jaarlijks verzameld.

Ter vergelijking zijn waar mogelijk wel gegevens uit de jaren voorafgaand aan het rapportagejaar zichtbaar gemaakt om een indruk te krijgen of de trendontwikkeling zich in eerdere jaren gunstig was. Zo was er al eerder een licht dalende trend ingezet in de afzet van gewasbeschermingsmiddelen en in normoverschrijdingen van de oppervlaktewaterkwaliteit.

Het tot stand komen van deze rapportage is met betrokken partijen besproken in de stuurgroep van het Uitvoeringsprogramma. Het is een eerste versie waarbij gebruik is gemaakt van beschikbare informatie en betrokken partijen realiseren zich dat een verdere doorontwikkeling van de rapportage nodig is.

De doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» maken integraal deel uit van het Uitvoeringsprogramma, en worden in indicator 1 en 2 dienovereenkomstig gemonitord. De gepresenteerde informatie komt daarom ook overeen met de informatie die in het Compendium voor de Leefomgeving» is opgenomen2. Het compendium constateert: «Omdat de afname van het aantal normoverschrijdingen sinds 2018 afvlakt, is een aanzienlijke beleidsinspanning nodig om het einddoel van de nota te halen.»

Het Kabinet heeft al met het coalitieakkoord aangegeven de inspanningen te intensiveren. Ik heb u eerder geïnformeerd over mijn inzet op dat terrein (Kamerstuk 27 858, nr. 581).

Voor de eerste twee strategische doelen (planten en teeltsystemen zijn weerbaar; land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden) worden dit jaar in samenwerking met de partners van het Uitvoeringsprogramma monitoringsindicatoren vastgesteld. Deze indicatoren kunnen worden meegenomen in de komende monitoringsrapportages die naar verwachting telkens in het eerste kwartaal van het jaar volgend op het rapportagejaar zullen verschijnen.

Duidelijk is dat er hoe dan ook veel inzet nodig blijft en impactvolle stappen nu snel gezet moeten worden. Ik ben hierover in overleg met de partners van het Uitvoeringsprogramma. Tevens vind ik het van belang, gezien de signalen die ik van met name jonge agrariërs krijg, dat mijn inzet zich richt op het versterken van geïntegreerde gewasbescherming, om daarmee de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. In het systeem van geïntegreerde gewasbescherming is ruimte voor de inzet van een correctiemiddel, indien nodig. Met een correctiemiddel wordt een middel met een curatieve werking bedoeld, dat toegepast kan worden als preventieve maatregelen onverhoopt onvoldoende effect hebben gesorteerd. Mijn inzet zal zich daarom, zoals ik reeds eerder gemeld heb (Kamerstuk 27 858, nr. 604), niet richten op het compleet uitfaseren van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen.

Jaarplan 2023, Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030

Ik informeer uw Kamer over het jaarplan 2023 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 zoals vastgesteld door de stuurgroep van het Uitvoeringsprogramma (bijlage 5). Het jaarplan bevat de acties waaraan in 2023 wordt gewerkt. Momenteel wordt onder meer op advies van de klankbordgroep van het Uitvoeringsprogramma een verdere prioritering en detaillering van de acties uitgewerkt, zodat er meer focus ontstaat.

Digitale gewasbeschermingsmonitor

Er loopt – zoals uw Kamer weet – een traject om te komen tot het digitaal inwinnen van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming bij telers, de zogenaamde digitale gewasbeschermingsmonitor.

Het is belangrijk dat agrarische ondernemers de digitale gewasbeschermingsmonitor juist en volledig invullen. Er heeft een grondige analyse plaatsgevonden om doel en randvoorwaarden van de beoogde digitale gewasbeschermingsmonitor scherp te hebben. Deze analyse leidt tot het inzicht dat het verstandig is om:

  • rekening te houden met de behoefte, rondom bijvoorbeeld data en het delen daarvan, van de agrarische ondernemer, van de verschillende partijen in de keten en van de verschillende partijen die digitale diensten aanbieden aan de agrarische ondernemer;

  • rekening te houden met de behoefte vanuit de Europese Commissie, de Tweede Kamer – bijvoorbeeld onafhankelijke benchmark – en gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van monitoring van gewasbeschermingsmiddelenbeleid;

  • rekening te houden met huidige en toekomstige wet- en regelgeving op EU-niveau en nationaal.

Op basis hiervan is een beoogde opzet voor de digitale gewasbeschermingsmonitor geformuleerd. Een eerste brede toetsing hiervan is in een afrondende fase. De eerste indruk is dat de opzet en de mogelijkheden van de digitale gewasbeschermingsmonitor bij de partijen op hoofdlijnen goed valt.

Dit alles leidt tot het inzicht dat er nog veel moet gebeuren, zoals het uitvoeren van een analyse aan welke (technische) vereisten een digitale gewasbeschermingsmonitor zou moeten voldoen, welke partijen betrokken kunnen worden bij het daadwerkelijk bouwen en beheren van de digitale gewasbeschermingsmonitor, welke aanpassingen er nodig zijn in de bedrijfssoftware van agrarische ondernemers, het bouwen en koppelen van een omvangrijk nieuw ICT-systeem en het in de praktijk testen van de oplossingen en tenslotte het aanpassen van wet- en regelgeving.

Het is aan de hand van de analyse duidelijk dat de oorspronkelijke planning niet gehaald kan worden. We zijn hierin afhankelijk van de beschikbaarheid van personele en ICT-capaciteit bij verschillende partijen, waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Uit gesprekken met deze partijen blijkt dat de eerste onderdelen van de digitale gewasbeschermingsmonitor op zijn vroegst eind januari 2025 in gebruik genomen kunnen worden. Eind juni 2025 volgt de ingebruikname van de andere modules.

De gegevens die in dit kader verzameld worden zijn onder andere nodig om gegevens te rapporteren aan de EU in het kader van Verordening betreffende statistieken over de landbouw­input en -output. Deze gegevens moeten per 2026 geleverd worden, daarvoor vormt het uitstel dus geen risico. Gelijktijdig biedt het uitstel de mogelijkheid om nog beter aan te sluiten bij het in onderhandeling zijnde voorstel van de Europese Commissie voor de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, die een digitale gewasbeschermingsmonitor verplicht gaat stellen.

Evaluatie fonds kleine toepassingen

Ik heb recent het eindrapport getiteld «Advies vervolg Fonds Kleine Toepassingen» ontvangen van Bureau Bartels (bijlage 6). Het rapport bevat verschillende bouwstenen voor de organisatie en de uitvoering van een toekomstig instrument, zoals het aan laten sluiten van de vorm van zo’n instrument aan de wensen vanuit het veld en het betrekken van de expertise van de branche- en belangenverenigingen bij het ontwikkelen daarvan. Ik neem deze adviezen uiteraard ter harte en zal in overleg met de verschillende partijen komen tot een toekomstig instrument, omdat ook dit instrument voor 50% gefinancierd zal moeten worden door de private partijen en 50% door het Ministerie van LNV. Ik zal hierbij ook de aangenomen motie van het lid Grinwis c.s. meenemen (die de regering verzoekt het Fonds Kleine Toepassingen te continueren en optimaliseren, zodat er, naast extra inzet op sterkere rassen door veredeling, ook effectieve duurzame middelen voor vollegrondsgroenteteelten en andere kleine teelten blijvend worden ontwikkeld en beschikbaar komen, zodat typisch Hollandse groenten in Nederland geteeld kunnen blijven worden (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 55)). Ik streef ernaar om uw Kamer uiterlijk in december 2023 te informeren over de uitkomst van dit proces.

Evaluatie systematiek biologische bestrijders

Technopolis heeft in opdracht van mijn ministerie de systematiek rondom biologische bestrijders in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 geëvalueerd. Het definitieve rapport «Evaluatie en actualisatie ontheffing natuurlijke vijanden» deel ik bij dezen met uw Kamer (bijlage 7). Het rapport bevat verschillende aanbevelingen in relatie tot de informatievoorziening over het aanvragen van een ontheffing voor biologische bestrijders, het optimaliseren van de procedure voor het aanvragen van een ontheffing en het verkennen van de mogelijkheid om wet- en regelgeving te actualiseren. Ik neem deze adviezen uiteraard ter harte en zal de komende periode in overleg met de NVWA en RVO bezien, hoe we invulling kunnen geven aan deze adviezen. Ik streef ernaar uw Kamer in het najaar van 2023 te informeren over de stand van zaken.

Toelatingsbeleid

Voortgang bijenrichtsnoer

Ik heb uw Kamer op 12 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 577) over de voortgang op de ontwikkeling van het bijenrichtsnoer. In de zomer van 2022 heeft een publieke consultatie op de laatste versie van het bijenrichtsnoer plaatsgevonden waarop EFSA het bijenrichtsnoer momenteel uitwerkt. Zodra deze uitwerking is afgerond zal het gehele bijenrichtsnoer ter besluitvorming worden voorgelegd aan de lidstaten. Naar verwachting zal dit voor de zomer van 2023 plaatsvinden waarover ik uw Kamer vervolgens zal informeren.

Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Nederlandse Impact Assessment verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Zoals is aangekondigd in het BNC-fiche over het Commissievoorstel voor een Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, laat ik een impactassessment uitvoeren naar de gevolgen van het voorstel voor overheden en ondernemers in Nederland, met name gericht op lastenverzwaring en kosten (Kamerstuk 22 112, nr. 3472). Dit onderzoek zal ik u in april toesturen, waarbij ik een duiding zal geven van de onderzochte gevolgen.

Raadswerkgroep voorstel verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en Commissiereactie op impactanalyse

Op verzoek van de rapporteurs van de Tweede Kamer over het voorstel voor een verordening voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen informeer ik u over de voortgang van de besprekingen van dit voorstel in de raadswerkgroep. Een belangrijke ambitie van dit wetsvoorstel is om het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Deze verordening moet de huidige Richtlijn 2009/128/EG uiteindelijk vervangen.

Op 28 maart jl. vond een online raadswerkgroep plaats. Hierin is gesproken over de schriftelijke reactie van de Europese Commissie (hierna: Commissie) op het Raadsbesluit van 19 december 2022 dat de Commissie vraagt om een aanvullende impactanalyse van het voorstel uit te voeren (hierna: informatieverzoek, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1479). Vervolgens is de artikelsgewijze behandeling van het voorstel voortgezet voor de artikelen over toepassingsapparatuur en de meer procedurele slotartikelen.

Commissiereactie op het Raadsbesluit

De Commissie gaf een toelichting op haar brief aan het Zweedse voorzitterschap over de uitvoering van de gevraagde analyse, die de initiële impactanalyse van het voorstel moet aanvullen (bijlage 8). Uit de brief blijkt duidelijk dat de Commissie voortvarend wil doorgaan met de behandeling van het voorstel. Nederland steunt dit. Nederland heeft herhaaldelijk aangegeven dat de analyse niet tot vertraging mag leiden van de behandeling van het voorstel.

Samengevat staat in de Commissiereactie dat de initiële impactanalyse van het voorstel in lijn met alle Europese procedures is opgesteld, dat gedurende dit traject aan lidstaten alle gelegenheid is geboden om data en informatie aan te leveren en dat deze initiële analyse voor meerdere punten in het informatieverzoek al de effecten beschrijft. Ook heeft de Commissie sindsdien nieuwe informatie opgeleverd die relevant is voor het voorstel, waaronder een studie over de belangrijkste aanjagers van voedselzekerheid in de Unie3. Daarnaast geeft de Commissie ook aan dat het geen analyses kan uitvoeren voor individuele lidstaten, zoals in het informatieverzoek wordt gevraagd. Het betreft daarbij de effecten van het voorstel op het gebruik van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen in lidstaten uitgesplitst naar afzonderlijke gewassen of actieve stoffen. Daarover beschikt de Commissie niet over informatie. Daarom is de Commissie alleen bereid om beperkt aanvullende informatie te leveren. Dit zal zij doen vóór de gevraagde termijn van 28 juni a.s.

Tijdens de bespreking verduidelijkte de Commissie dat het vóór de deadline informatie zal leveren over de effecten van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden die door het brede publiek worden gebruikt (o.a. publieke ruimtes) en de effecten van een beperking van middelen voor bos opstanden. Dit zijn de punten f. en g. in het informatieverzoek. Om deze informatie te leveren heeft de Commissie input van lidstaten nodig, waarvoor inmiddels een schriftelijk verzoek aan de raadswerkgroep is gericht. Een aantal lidstaten bevestigde dit te zullen leveren. Nederland doet dit ook.

Toepassingsapparatuur en de meer procedurele slotartikelen.

Bij de bespreking van het artikel over toepassingsapparatuur gaven enkele lidstaten aan niet in te kunnen stemmen met digitale registratie van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

Nederland kan dit in principe wél steunen, zoals ik u heb gemeld (Kamerstuk 27 858, nr. 608). Bij de bespreking van de slotartikelen over onder meer de inwerkingtreding van de verordening vroegen enkele lidstaten specifieke overgangsperiodes vast te leggen voor de digitale registers die het voorstel verplicht. Nederland sluit zich hierbij aan, omdat ook voor Nederland geldt dat hiervoor ICT-infrastructuur nodig is die nog gebouwd moet worden.

Vervolg

Inmiddels zijn onder voorzitter Zweden alle technische onderdelen van het voorstel behandeld.

Het gaat hier over het algemeen om voorschriften die al grotendeels verplicht zijn op basis van de huidige Richtlijn, waarop het hiervoor genoemde informatieverzoek géén betrekking heeft. Nu dit klaar is, wil het voorzitterschap alle opmerkingen van lidstaten consolideren om tot compromisteksten te komen. De volgende (negende) bespreking vindt plaats op 26 april a.s. Dan worden één of meer compromisteksten besproken. Nederland zal deze dan beoordelen conform de inzet in het BNC-fiche en relevante, door uw Kamer aangenomen moties.

Overig

Afzetcijfers gewasbeschermingsmiddelen

Onlangs zijn op rijksoverheid.nl4 de afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen over het jaar 2021 gepubliceerd. In totaal is er circa een half miljoen kilo minder gewasbeschermingsmiddelen verkocht. Deze reductie komt vrijwel geheel door minder verkoop van fungiciden.

Alternatieven glyfosaat

Er lopen inmiddels verschillende acties in het kader van het coalitieakkoord en het Uitvoeringsprogramma die bijdragen aan de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Tjeerd de Groot (D66) en Bromet (GroenLinks), die betrekking heeft op het gebruik van alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen (Kamerstuk 27 858, nr. 599). Deze acties en enkele specifieke acties staan hieronder: communicatie richting agrarische ondernemers over alternatieven en het gebruik daarvan. Dit is onderdeel van het Praktijkprogramma plantgezondheid: «Weerbaarheid in de praktijk» van de stichting LTO programma’s en projecten in het kader van het Uitvoeringsprogramma; voorbereiden van het openstellen van een subsidieregeling om investeringen in deze alternatieven te stimuleren. Ik streef ernaar om deze regeling rond de zomer 2023 voor het eerst open te stellen; het in beeld brengen van toepassingen waarvoor er nog geen (praktijkrijpe) alternatieven zijn en het in gang zetten van het ontwikkelen daarvan. De subsidieregeling biedt ook de mogelijkheid voor financieel ondersteunen van projecten die gericht zijn op het ontwikkelen van nieuwe, innovatieve preventieve en niet-chemische maatregelen; het in beeld brengen van de mogelijkheden (privaat en publiek) om het gebruik van alternatieven te verplichten voor de hierboven genoemde toepassingen van glyfosaathoudende middelen waarvoor alternatieven beschikbaar en praktijkrijp zijn. Ik realiseer me dat uw Kamer hecht aan het zo snel mogelijk verplichten van deze alternatieven. Ik bied de sector de mogelijkheid om hierover de komende tijd mee te denken en tot private initiatieven te komen. Ik heb de sector (akkerbouw, bloembollen en melkveehouderij) gevraagd mij uiterlijk in juli van dit jaar te berichten over hun voornemens hieromtrent. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de uitkomst hiervan. Mocht het onverhoopt niet lukken om hierover concrete afspraken te maken met de sector, dan zal ik zelf het voortouw nemen. Ik streef ernaar om deze verplichting uiterlijk 1 januari 2025 in te laten gaan. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de voortgang.

Voortgang moties

In bijlage 9 vindt u een tabel met de door uw Kamer aangenomen moties en de voortgang daaromtrent.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven