27 625 Waterbeleid

Nr. 635 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2023

Met deze brief ontvangt u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de Minister voor Natuur en Stikstof (NenS), de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de kabinetsreactie op het op 11 mei 2023 ontvangen advies1 van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) over de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hieronder wordt eerst een algemene toelichting op het advies gegeven en vervolgens wordt ingegaan op de vijf hoofdaanbevelingen.

Advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur over de KRW

Het ontvangen advies van de Rli onderstreept de noodzaak en urgentie van het KRW-impulsprogramma, waarover de Kamer in aanloop naar het Commissiedebat Water van 7 juni 20232 nader is geïnformeerd.

De Rli stelt dat de KRW onvoldoende prioriteit en aandacht heeft gekregen de afgelopen jaren en «dat met het huidige Nederlandse beleid de KRW-doelen in 2027 redelijkerwijs niet meer kunnen worden gehaald». De Rli constateert dat er (1) een gebrek aan urgentiegevoel is, dat er (2) een te grote vrijblijvendheid is bij de keuze voor en het gebruik van beschikbare beleidsinstrumenten en (3) een onvolledige vervulling van taken en verantwoordelijkheden is.

Het advies spreekt alle betrokken overheden aan (ministeries, provincies, waterschappen, gemeenten) en richt zich vooral op meer (juridische) garanties dat benodigde maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Het advies onderstreept de urgentie om actie te ondernemen en doet hiertoe vijf hoofdaanbevelingen:

  • 1. Zorg voor betere doorwerking van de KRW op alle relevante beleidsterreinen en tref hiervoor verplichtende maatregelen;

  • 2. Maak alle onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater vergunning- of meldingplichtig en reserveer voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning;

  • 3. Verminder de nutriëntenconcentratie in het grond- en oppervlaktewater door aanscherping van de mestregelgeving, zet instrumenten in voor de door het kabinet beoogde vermindering van de veestapel en verbeter de zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties;

  • 4. Laat de KRW-doelen doorwerken in de wetgeving voor gewasbeschermingsmiddelen, prioritaire stoffen, opkomende stoffen, medicijnenresten, enzovoort;

  • 5. Begin direct met het doorrekenen van alle maatregelen.

Reactie

Het advies biedt waardevolle handvatten om stappen te zetten richting een betere waterkwaliteit. Schoon en gezond water is onze basis en van levensbelang voor de mens en de natuur. We maken er ons drinkwater van, we recreëren er, we gebruiken het voor onze landbouw en industrie en het is leefgebied voor veel dieren en planten. Het kabinet onderschrijft dat er een grote opgave ligt en dat er extra inspanningen noodzakelijk zijn om de doelen te halen, zoals ook toegelicht in de kamerbrieven van 11 april3 en 5 juni4 jl. Daarom is het kabinet samen met betrokken overheden het KRW-impulsprogramma gestart. Hierbij zullen ook de aanbevelingen van de Rli worden meegenomen. Zo wordt bijvoorbeeld bekeken welke extra inspanningen zullen worden gedaan bij terugdringen van chemische stoffen bij zowel de producenten als bij de waterzuiveringen, en waar de doorwerking van de KRW-doelen beter kan worden verankerd in de regelgeving.

De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de nadere uitwerking van de actielijnen uit het KRW-impulsprogramma, mede ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg (WGO) Water in het najaar van 2023.

Hieronder volgt een reactie per aanbeveling.

Aanbeveling 1: zorg voor betere doorwerking van de KRW op alle relevante beleidsterreinen en tref hiervoor verplichtende maatregelen

Raakvlakken andere beleidsterreinen

De Rli geeft aan dat het halen van de KRW-doelen op rijksniveau een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van alle betrokken kabinetsleden en dat de KRW-doelen en de bijbehorende normen expliciet en bindend moeten doorwerken in de wetgeving, regelgeving en besluitvorming op alle beleidsterreinen.

De Minister van IenW is systeemverantwoordelijk voor water(kwaliteit). In het kabinet werken de Minister en Staatssecretaris van IenW, de Minister van LNV, de Minister voor NenS en de Minister voor VRO samen aan beleid en regelgeving voor de KRW-doelen.

In maart 2022 is door de Minister van IenW, mede namens de Ministers voor NenS en VRO, het Nationaal Waterprogramma 2022–20275 inclusief de KRW-stroomgebiedbeheerplannen6 aan de Kamer aangeboden. In het in november 2021 vastgestelde 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn7 (inclusief het bijbehorende addendum8 van februari 2022) zijn maatregelen opgenomen die de Minister van LNV neemt ter verwezenlijking van de doelen van de Nitraatrichtlijn om verontreiniging van grond- en oppervlaktewater (inclusief kust- en overgangswateren) door nitraten en fosfaten vanuit de landbouw te verminderen en te voorkomen, en daarmee bij te dragen aan de doelen van de KRW (alsmede de doelen van de Beleidsnota drinkwater 2021–2026 en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).

Aan het waterbeleid raken ook andere beleidsterreinen, zoals het beleid voor landbouw, natuur en ruimtelijke ordening. Maatregelen die op die beleidsterreinen worden genomen hebben invloed op de doelrealisatie van de KRW. Naast de maatregelen voor generiek beleid en gebiedsgerichte inrichtingsmaatregelen, zoals vastgesteld in de KRW-stroomgebiedbeheerplannen, worden ook maatregelen ontwikkeld en uitgevoerd via andere programma’s. Bijvoorbeeld via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).

Het komt er nu op aan om stevig te sturen op daadwerkelijke uitvoering van alle overeengekomen maatregelen, hetgeen onderdeel uitmaakt van het KRW-impulsprogramma. De Kamer zal regelmatig over de voortgang worden geïnformeerd. Er zijn middelen op de IenW-begroting beschikbaar voor dit KRW-impulsprogramma. Ook zijn er middelen beschikbaar op het Natuurtransitiefonds, specifiek voor de verbetering van beekdalen.

Watertoets

De Rli adviseert om de doorwerking van de KRW in het kabinetsbeleid verder te bevorderen door de watertoets meer gewicht te geven.

Daarmee sluit de RLI aan bij de lijn die het kabinet heeft uitgezet met de Kamerbrief Water en Bodem sturend (WBS). Hierin is al opgenomen dat de watertoets moet worden verbeterd en een dwingender karakter moet krijgen9. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet zal de watertoets al een dwingender karakter krijgen door de verplichting waterbelangen mee te wegen bij het stellen van regels in een Omgevingsplan (artikel 5.37 Bkl). Dit is ook van toepassing op de provinciale omgevingsverordening, projectbesluiten van waterschappen, provincies of Rijk en op vergunningen voor activiteiten die afwijken van het omgevingsplan. Bestuurlijk is daarnaast afgesproken de watertoets ook op omgevingsvisies uit te voeren. Uitgangspunt is dat deze juridische verankering voldoende kaders biedt voor een verdere versterking van het waterbelang in de ruimtelijke ordening.

IenW werkt samen met de Unie van Waterschappen (UvW), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) aan de concrete uitwerking van het dwingender maken van de watertoets rondom de weging van het waterbelang in de ruimtelijke ordening en de toepassing daarvan onder de Omgevingswet. Deze uitwerking is beschikbaar als de Omgevingswet van kracht wordt.

Verplichte actualisering van vergunningen

De Rli adviseert om de verplichte actualisering van vergunningen voor activiteiten met impact op watersystemen beter uit te voeren, omdat dit nu onvoldoende functioneert en de Rli constateert dat er sprake is van grote achterstanden.

De achterstand in het actualiseren van vergunningen is bekend. Er lopen verschillende projecten om deze achterstand in te halen en vervolgens bij te houden. Zo beziet Rijkswaterstaat ongeveer 800 watervergunningen. Het bezien van prioritaire vergunningen – met de grootste impact op het oppervlaktewater – wordt dit jaar afgerond. Als gevolg hiervan wordt een aantal vergunningen aangepast aan de actuele eisen. Het bezien van de overige vergunningen is ook gestart. Na het bezien en waar nodig actualiseren van de vergunningen zal dit proces structureel en cyclisch worden voortgezet; de vergunningen van de prioritaire bedrijven zullen eens in de vier jaar worden bezien en die van de overige bedrijven eens in de 6–8 jaar. Ook vanuit de waterschappen worden vergunningen bezien. Zo is bijvoorbeeld waterschap De Dommel bezig met een inhaalslag in de actualisatie van alle 50 lozingsvergunningen, waarbij tevens wordt geborgd dat deze vergunningen ook in de toekomst periodiek bezien zullen worden, om inzicht en grip te houden op de directe lozingen binnen het beheergebied.

Eerder is toegezegd de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang van het bezien van de vergunningen. In de brief voorafgaand aan het WGO Water in het najaar wordt de Kamer hier over geïnformeerd.

De Rli adviseert verder om alleen vergunningen voor bepaalde tijd te verlenen en vergunningen voor onbepaalde tijd uit te faseren. Dit ligt in het verlengde van het advies over de actualisatie en wordt met betrokken partijen in het kader van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) bekeken. Onderwerpen die daarbij worden uitgezocht zijn o.a. de nut en noodzaak van het uitfaseren van vergunningen voor onbepaalde tijd, naast de reguliere cyclus van bezien en actualiseren van vergunningen. Ook worden de consequenties in kaart gebracht voor de benodigde inzet, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, alvorens hier nadere beslissingen over te nemen. Voorafgaand aan het WGO Water in het najaar van 2023 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.

Daarnaast adviseert de Rli om alle meldingen van activiteiten met impact op watersystemen en alle verstrekte vergunningen voor zulke activiteiten op te nemen in een openbaar register.

Er zijn diverse activiteiten die impact kunnen hebben. Voor grondwateronttrekkingen bestaat al een register, namelijk het landelijk grondwater register (LGR). Tevens zijn alle grondwateronttrekkingen ook opgenomen als authentiek gegeven in de Basisregistratie Ondergrond (grondwatergebruiksysteem en grondwaterproductiedossier)10. Het LGR is goed te vergelijken met een grote kaartenbak waarin de vergunde onttrekkingen (en deels ook meldingen) van de provincie of het waterschap op enig moment zijn op te vragen. De gegevens in het register geven ook informatie over de afzonderlijke vergunningen en meldingen. Gegevens over de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid water per jaar geven inzicht in de omvang van de onttrekkingen in een bepaald gebied. Deze gegevens zijn ook de wettelijke en noodzakelijke basis voor het opleggen van de provinciale grondwaterheffing. Nadeel is dat op dit moment alleen de desbetreffende waterbeheerders zelf toegang hebben tot de LGR. Ook blijkt in de praktijk dat niet alle onttrekkingen zijn opgenomen in deze LGR. Met de Basisregistratie Ondergrond (BRO) wordt hier een verbeterslag in gemaakt, zodat meer gegevens in de LGR op worden genomen en raadpleegbaar zijn11. Met de BRO zijn bestuursorganen namelijk verplicht om gegevens over grondwateronttrekkingen aan te leveren volgens afgesproken standaarden. Het aanleveren van gegevens kan via het LGR. Zie ook de eerdere Kamerbrieven van de Minister voor VRO van 21 juni 202212 en de Minister van BZK van 10 juni 202113 over de BRO.

Een soortgelijk register voor lozingsvergunningen en andere vergunningen waarbij waterkwaliteit een rol speelt is er niet. De openbaarheid van watervergunningen wordt door de desbetreffende bevoegde gezagen zelf georganiseerd, volgens de procedures die de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft.

Digitalisering van vergunningen, waar een aantal bevoegde gezagen aan werkt, draagt ook bij aan het beter vindbaar maken van mogelijk impactvolle activiteiten. Er wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om dit landelijk te organiseren. Daarnaast kijkt het interbestuurlijk programma versterking vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH14) naar de landelijke informatie-uitwisseling in het VTH-stelsel. Een verbeterde informatie-uitwisseling draagt bij aan het beter vindbaar maken van mogelijk impactvolle activiteiten. Het IBP VTH brengt in een verkenning van het Nederlandse informatielandschap alle bestaande systemen, zowel lokaal, provinciaal als landelijk, in kaart. De Kamer wordt hier naar verwachting nog vóór het zomerreces nader over geïnformeerd. Onder andere het systeem Altijd Actuele Digitale Vergunning (AADV) van de provincie Zuid-Holland wordt hierin meegenomen.

Situatie nieuwe omgevingswet

De Rli stelt dat er onder de nieuwe Omgevingswet minder activiteiten vergunningplichtig zijn, zowel binnen als buiten het waterdomein, en geeft aan dat daarmee het risico bestaat dat er na inwerkintreding van de wet geen volledig zicht meer is op de (mogelijk negatieve) effecten die activiteiten hebben op watersystemen. In verband daarmee doet de Rli een drietal aanbevelingen:

  • 1. Scherp de algemene regels met het generieke beleid aan;

  • 2. Formuleer duidelijke instructieregels voor de meldplicht; en

  • 3. Organiseer goed toezicht op gemelde activiteiten

Voordat op de aanbevelingen wordt ingegaan, wijst het kabinet erop dat er binnen het waterrecht, zoals dat straks onderdeel zal zijn van het nieuwe stelsel, geen sprake is van een sterke teruggang van het aantal vergunningplichten. Integendeel, voor wateractiviteiten zijn onder de Omgevingswet in veel gevallen aanvullende vergunningplichten van kracht geworden, zoals voor het toepassen van grond en baggerspecie in diepe plassen en voor diverse lozingen die plaatsvinden bij complexe bedrijven. Daarnaast krijgen waterschappen instrumenten om verdere aanvullende regels (waaronder vergunningplichten, maar ook verboden) te stellen aan lozingen op regionale waterlichamen.

Het instrument vergunningplicht is bovendien niet in alle gevallen nodig om de waterkwaliteit voldoende te beschermen. Ook met andere instrumenten (zoals een meld- of informatieplicht) kan worden verzekerd dat de overheid zicht heeft op de (mogelijk negatieve) effecten die activiteiten hebben op watersystemen. En er zijn andere instrumenten om eventuele negatieve gevolgen van vergunningvrije activiteiten te beteugelen (zoals algemene regels, maatwerkregels en maatwerkvoorschriften).

De aanscherping van het generieke beleid zoals neergelegd in de algemene regels onder de Omgevingswet, waar de Rli in de eerste aanbeveling voor pleit, is een proces dat permanent aandacht heeft, ook onder het huidige recht. Dat betreft zowel algemene regels voor lozingen en andere handelingen direct in het watersysteem, als algemene regels voor andere emissies die via rioolstelsels, lucht of bodem uiteindelijk het watersysteem kunnen bereiken. Daarbij gaat het om algemene regels die tot minder belasting van het watersysteem leiden, zoals het aanscherpen van de regels over de ontwikkeling van beste beschikbare technieken, het aanscherpen van effectgerichte maatregelen of de recente implementatie van verbreding van bufferstroken bij agrarische activiteiten langs oppervlaktewater. Het kabinet onderschrijft de noodzaak van dit permanente proces, om te zorgen dat de waterkwaliteit steeds voldoende beschermd is.

Wat betreft de aanbeveling aanvullende instructieregels op te stellen voor de verplichte melding van activiteiten, heeft het de voorkeur om decentrale overheden zelf op dit punt invulling te laten geven aan de vereisten van de KRW. Niet in alle gevallen is een meldplicht vereist, voor activiteiten met minimale impact op een waterlichaam spelen ook proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Ook zijn er al instructieregels opgesteld. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat specifiek voor lozingen op dit punt een instructieregel (artikel 6.1 van dat besluit).

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de Rli dat goed toezicht nodig is voor het effect van vergunningplichten en algemene regels, inclusief de inzet van hiervoor genoemde maatwerkinstrumenten. Dit is onderdeel van het VTH-traject van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ter uitvoering van het advies van de commissie Van Aartsen, waar in het verlengde van het Rli-advies extra aandacht aan gegeven zal worden.

Aanbeveling 2: maak alle onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater vergunning- of meldingplichtig en reserveer voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning

Onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater

Provincies zijn verantwoordelijk voor grondwateronttrekkingen door industrie (groter dan 150.000 m3/jaar), openbare drinkwatervoorziening en koude- of warmteopslag (bestaand beleid). De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor grondwateronttrekkingen voor industrie (kleiner dan 150.000 m3/jaar), bronbemalingen, beregening en saneringen, en voor de oppervlaktewateronttrekkingen. Voor een deel vallen deze onttrekkingen onder een vergunningsplicht (grotere), voor een deel hoeven de onttrekkingen alleen te worden gemeld (kleinere) en grondwateronttrekkingen kleiner dan 10 m3/uur zijn over het algemeen vrijgesteld van een vergunning- en/of meldingsplicht. Waterschappen bepalen zelf welke onttrekkingen vergunningplichtig zijn en welke meldingplichtig.

Een vergunningplicht voor alle onttrekkingen raakt voornamelijk de waterschappen en onttrekkers met (relatief) kleinere onttrekkingen (zoals agrariërs), omdat dan voor onttrekkingen die nu alleen gemeld hoeven te worden of die meldingsvrij zijn, een vergunningprocedure moet worden doorlopen. In de door de Minister van IenW in 2021 ingestelde Studiegroep Grondwater concludeerden de gezamenlijke overheden dat een vergunningplicht voor alle grondwateronttrekkingen niet uitvoerbaar is.

Nut en noodzaak van een volledig beeld van alle grondwateronttrekkingen worden door de Studiegroep Grondwater en door het kabinet onderschreven. In de provinciale gebiedsprogramma’s vanuit het NPLG moet opgenomen worden in hoeverre de grondwatervoorraden in de toekomst robuust zijn. Om inzicht te krijgen in de grondwaterstanden en de hoeveelheid grondwater die (jaarlijks) onttrokken wordt is daarom in de WBS-brief het voornemen om te komen tot een meet- en registratieplicht opgenomen. Die geldt voor álle grondwateronttrekkingen, dus ook voor kleine onttrekkingen. Deze gegevens kunnen vervolgens worden gebruikt voor het opstellen van een grondwaterplafond. Om de meet- en registratieplicht op álle grondwateronttrekkingen toe te kunnen passen is een vorm van registratie van álle grondwateronttrekkingen nodig. Het bevoegd gezag (Rijk, provincie, waterschap) kan nu zelf bepalen hoe zij dit vormgeven. Indien gewenst kunnen zij hierbij onderscheid maken in gebieden waar wel een (te verwachten) watertekort is en gebieden waar dit niet het geval is.

Bij het CD Water van 7 juni is aangegeven dat een landelijke meldingsplicht voor alle onttrekkingen, en mogelijk regionaal zelfs vergunningsplicht, wordt overwogen. De mogelijkheden en effecten hiervan, bijvoorbeeld voor de administratieve lasten, zullen worden onderzocht en de kamer zal hierover worden geïnformeerd voor het WGO Water van najaar 2023.

Ruimte voor drinkwater

De Rli adviseert om in de ruimtelijke planvorming rekening te houden met de groeiende drinkwaterbehoefte.

Naar aanleiding van het rapport van het RIVM «Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 – knelpunten en oplossingsrichtingen» werken VEWIN en IPO, in samenwerking met het Ministerie van IenW, aan een Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023 tot 2030. Dit om de waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater voor de periode tot en met 2030 te waarborgen. De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

Ook voor de langere termijn wordt nagegaan op welke wijze de waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater gewaarborgd kan worden. Daarbij is onder andere het aanwijzen en het beschermen van bestaande en nieuwe drinkwaterbronnen aan de orde, waarbij rekening moet worden gehouden met de invloed van onttrekkingen op de omgeving, zoals passende wateromstandigheden voor Natura2000-gebieden en het ecologisch functioneren van oppervlaktewateren. Omdat het hierbij gaat om een regionale afweging van belangen ligt de bevoegdheid daarvoor primair bij de decentrale overheden. De ruimtelijke implicaties hiervan zullen verder worden ondergebracht in de nieuwe Nota Ruimte die in 2024 wordt voorzien.

Aanbeveling 3: verminder de nutriëntenconcentratie in het grond- en oppervlaktewater door aanscherping van de mestregelgeving, zet instrumenten in voor de door het kabinet beoogde vermindering van de veestapel en verbeter de zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s)

Mestregelgeving

De Rli stelt dat de KRW-doelen voor de maximale nutriëntenconcentraties in het grond- en oppervlaktewater nog onvoldoende zijn vertaald in het mestbeleid. Ook geeft de Rli aan dat de norm van 50 mg nitraat per liter voor ecologisch gezonde watersystemen conform de KRW te hoog is voor oppervlaktewaterlichamen.

De Nitraatrichtlijn stelt dat maatregelen moeten worden genomen indien de nitraatconcentratie in het grondwater hoger is dan 50 mg nitraat per liter of als oppervlaktewateren eutroof blijken te zijn (veel stikstof- en/of fosfaatverbindingen bevat). Een concentratie van 50 mg nitraat per liter in het grondwater is equivalent met ruim 11 mg stikstof per liter, terwijl de doelen voor oppervlaktewater in beken veelal tussen 2 en 3 mg stikstof per liter liggen. In gebieden waar het oppervlaktewater in grote mate wordt gevoed door grondwater (via uitspoeling), zijn de doelen in het oppervlaktewater daarom moeilijk te realiseren en zijn aanvullende maatregelen nodig.

Om die reden wordt in het Addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn ingezet op grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden, wat ook opgenomen is als prioriteit in de kaders van het NPLG. Het gaat dan om zones van 100 tot 250 meter aan beide zijden van de beek, die als filter fungeren en maken dat doelen in de beek gehaald kunnen worden. De maatregel is gebaseerd op onderzoek van de WUR15 en dient regionaal nader geconcretiseerd en uitgewerkt te worden, als onderdeel van de provinciale gebiedsprogramma’s.

In het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het addendum staan maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit die dienen te worden geïmplementeerd, waaronder duurzame bouwplannen en grondgebondenheid (in het addendum is benoemd dat de melkveehouderij in 2032 grondgebonden is16). In de derogatiebeschikking van september 202217 zijn een aantal verplichtende maatregelen opgenomen die aanvullend dienen te worden geïmplementeerd, zoals de verplichte bufferstroken, de aanwijzing van door nutriënten verontreinigde gebieden waar vanaf 2025 een korting op de stikstofgebruiksnorm van 20% zal gelden, en het verlagen van de mestproductieplafonds per 2025.

De Rli adviseert om in de Omgevingswet nadere instructies voor generiek beleid aan te scherpen zodat overal aan de KRW-doelen en -normen wordt voldaan (bijvoorbeeld voor meststoffen en grondwateronttrekkingen).

De mestregelgeving kent veel verplichtende maatregelen en een deel van de gebruiksvoorschriften waaronder de bufferstroken zal deel gaan uitmaken van het stelsel van de Omgevingswet. Het overgrote deel van de mestregelgeving (de Meststoffenwet en daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving) blijft echter buiten dat stelsel.

Meerdere studies zijn en worden uitgezet om doelbereik van het bestaande maatregelenpakket uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorende addendum en de derogatiebeschikking te kwantificeren (zie aanbeveling 5 van de Rli). Op basis van deze resultaten, de tussenevaluatie van de KRW in 2024 en in het kader van het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2026–2029) zal worden bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

Vermindering van de veestapel

Daarnaast pleit de Rli voor een versnelde invoering van instrumenten voor vermindering van de veestapel via afroming van dierrechten en invoering van een bovengrens voor het aantal vee-eenheden per hectare. De verwachting is dat de uitvoering van het NPLG tot minder vee zal leiden. Daarnaast is in de derogatiebeschikking de voorwaarde opgenomen dat Nederland de mestproductieplafonds geleidelijk verlaagt richting 2025. De nationale en sectorale plafonds in de Meststoffenwet zullen hierop worden aangepast.

Verbetering zuivering RWZI’s

De Rli adviseert om op RWZI’s waarvan het effluent te veel nutriënten bevat uiterlijk in 2027 een verbeterde waterzuiveringstechniek toe te passen.

Op grond van de Richtlijn stedelijk afvalwater gelden al eisen aan de lozingen vanuit RWZI’s voor fosfor en stikstof. De meeste waterschappen zetten nu al in op extra nutriëntenreductie bij RWZI’s vanwege aanvullende eisen op grond van de KRW. In de lopende herziening van de Richtlijn stedelijk afvalwater worden strengere eisen aan de behandeling van fosfor en stikstof gesteld, hiermee worden de lozingen van nutriënten verder teruggedrongen. Ook worden er meer eisen gesteld aan de zuivering voor chemische stoffen. Momenteel wordt nagegaan of er nog een versnelling plaats kan vinden, zodat tijdig aan de KRW-normen wordt voldaan. De Kamer wordt hierover geïnformeerd in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

De Rli adviseert om alvast voor te sorteren op de herziening van de Europese richtlijn en aanvullende zuivering en een verdere verwijdering van chemische stoffen nu al verplicht te stellen voor alle waterschappen.

Het kabinet kiest er nu niet voor om al voor te sorteren op deze verplichtstelling. Het betreft namelijk een voorstel waarover nog onderhandeld wordt. Als het uiteindelijke voorstel na onderhandelingen (sterk) zou afwijken van het huidige voorstel, zou regelgeving tweemaal worden aangepast. Voor de verwijdering van chemische stoffen (medicijnresten) loopt vanaf 2019 al een versnellingsprogramma «verwijdering medicijnresten op zuiveringen» onder de ketenaanpak medicijnresten. Er wordt op dit moment al een aantal rioolwaterzuiveringen uitgerust met aanvullende zuiveringen. Bronaanpak, zoals voor PFAS, blijft het uitgangspunt.

Aanbeveling 4: laat de KRW-doelen doorwerken in de wetgeving voor gewasbeschermingsmiddelen, prioritaire stoffen, opkomende stoffen, medicijnenresten enzovoort

Gewasbeschermingsmiddelen

De Rli adviseert om de doelen van de KRW te laten doorwerken in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en daarvoor de Wet milieubeheer en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring 2009 aan te passen.

De Kamer is in oktober 2022 geïnformeerd18 over de aanpak op hoofdlijnen van het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW om invulling te geven aan de passage uit het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) «We stemmen de normen voor het gebruik van middelen af op de Kaderrichtlijn Water». Deze aanpak betreft een generiek en gebiedsgericht spoor. Hierin wordt onder andere uitgewerkt op welke punten de wet- en regelgeving aangepast kan worden. In lijn met het advies van de Rli en het KRW-impulsprogramma hebben LNV en IenW het voornemen om te verkennen hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. Daarbij zullen ook de voorwaarden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daar waar nodig worden aangescherpt, zodanig dat deze uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De Kamer wordt in september van 2023 geïnformeerd over de uitkomst van deze verkenning.

Prioritaire en opkomende stoffen

De Rli adviseert om aanpassingen in wet- en regelgeving door te voeren voor producten waarin prioritaire en opkomende stoffen worden gebruikt.

Voor producten waar gebruik wordt gemaakt van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) gelden Europese verordeningen zoals REACH en de Biociden verordening. Voor het recyclen van producten zijn voorschriften van toepassing en geldt de afvalregelgeving. Voor biociden worden stoffen goedgekeurd op EU-niveau en middelen (producten) op nationaal en soms ook EU-niveau. Voor het op de markt brengen van chemische stoffen gelden vereisten voor risicobeoordeling en soms autorisatie of restrictie, waarbij dan een stof alleen voor bepaalde toepassingen wordt toegestaan.

Voor de emissies van ZZS naar lucht en water geldt een minimalisatieplicht. Dit betekent dat de emissies zo veel als mogelijk moeten worden voorkomen en als dat niet mogelijk is, dan zo veel als mogelijk moeten worden beperkt.

Op dit moment ligt er een voorstel van de Europese Commissie om de Richtlijn Prioritaire Stoffen aan te passen waarbij onder andere stoffen worden toegevoegd die daarmee geclassificeerd worden als prioritaire stoffen of prioritair gevaarlijke stoffen. Op het moment dat de nieuwe richtlijn is vastgesteld wordt deze ook vertaald in nationale wet- en regelgeving.

Momenteel wordt gewerkt aan het Impulsprogramma Chemische Stoffen (2023 t/m 2026)19. Een aantal projecten van het Impulsprogramma Chemische Stoffen gaat over meer samenhang in de beleidsaanpak nationaal en Europees voor gevaarlijke stoffen; voor bodem, water, lucht, producten/productieprocessen. In dit programma wordt een aantal knelpunten wat betreft kennis en communicatie over chemische stoffen geadresseerd, bijvoorbeeld als het gaat om voorzorg en cumulatie. Hierbij gaat het ook om acties voor de ondersteuning van de uitvoeringspraktijk van bevoegde gezagen. Daarnaast wordt gewerkt aan het KRW-impulsprogramma, waarin specifiek aandacht is voor aanvullende maatregelen voor stoffen die in veel waterlichamen de norm overschrijden. In het KRW-impulsprogramma wordt onderzoek gestart naar de mogelijke doorwerking in wet- en regelgeving (Wet milieubeheer en Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009).

Met al deze acties geeft het kabinet invulling aan deze aanbeveling van de Rli. De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

Aanbeveling 5: begin direct met het doorrekenen van alle maatregelen

Het advies beveelt aan dat er direct een doorrekening moet plaatsvinden om duidelijkheid te krijgen over de resterende opgave.

Dit advies wordt onderschreven. Voor een groot deel is de opgave al bekend uit de eerdere nationale analyse waterkwaliteit en de ex-ante evaluatie waterkwaliteit uit 2021. Deze rapporten, aangevuld met de Milieueffectrapportage van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, zijn mede aanleiding geweest voor het addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en om de KRW-doelen op te nemen in het NPLG.

Er is al begonnen met de eerste stappen van de doorrekening. Zo worden de effecten van de derogatiebeschikking op waterkwaliteit op dit moment gekwantificeerd en die zullen naar verwachting gedurende de zomer van 2023 inzichtelijk zijn, waarna de Minister van LNV de Kamer hierover zal informeren. Voor het doorrekenen van het complete beeld is het ook belangrijk dat de gebiedsprocessen NPLG in de vorm van de provinciale gebiedsprogramma’s maatregelen hebben opgeleverd. De eerste versies daarvan komen in juli beschikbaar en zullen daarna worden getoetst. De definitieve resultaten van de volledige KRW-doorrekening, die samen met de waterbeheerders wordt uitgevoerd in het kader van de tussenevaluatie KRW, worden in 2024 verwacht. De Kamer zal in het voorjaar en najaar van 2024 worden geïnformeerd over de (tussen)resultaten.

Gevolgen voor activiteiten

Naast deze aanbevelingen wijst de Rli op het risico dat bij het niet tijdig behalen van de KRW-doelen activiteiten in Nederland lokaal noodgedwongen stil kunnen komen te liggen. Daarbij wordt een vergelijking met het stikstofdossier gemaakt. Inderdaad is het zo dat, behalve als gebruik kan worden gemaakt van een specifieke uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt, goedkeuring voor een project geweigerd moet worden als dat project kan leiden tot achteruitgang van de toestand of als dat project het tijdig bereiken van een goede toestand in gevaar kan brengen.

In het Nederlandse recht werkt dit door via een verplichte toets bij vergunningverlening voor wateractiviteiten aan de KRW-doelen, zowel onder de Waterwet als onder de Omgevingswet. Dat toetsingskader verandert niet na 2027. Zoals eerder aangegeven20 is het verder onwaarschijnlijk dat een met het stikstofdossier vergelijkbare situatie ontstaat, omdat de KRW-doelen meer divers zijn, het doelbereik verschilt per waterlichaam en effecten van economische activiteiten veelal lokaal zijn. Dit neemt uiteraard niet weg dat de aanbeveling van de Rli om vaart te maken met het halen van de KRW-doelen volledig onderschreven wordt.

In de recente beantwoording van vragen van de leden Tjeerd de Groot, Van Ginneken en Boulakjar is uitgebreider ingegaan op de mogelijke impact op activiteiten21.

Overzichtstabel verankering in regelgeving

Bij het Commissiedebat Water van 7 juni jl. heeft het lid Bromet (GroenLinks) ten aanzien van de reactie op het Rli-advies verzocht om «een lijst van alle benodigde verankeringen en alle afspraken die nog in regelgeving moeten worden omgezet». Deels is dit nog afhankelijk van bevindingen uit de in deze kabinetsreactie beschreven vervolgtrajecten. Naar aanleiding van dit verzoek is in de bijlage een overzichtstabel opgenomen op basis van deze kabinetsreactie.

Concluderend is het behalen van de KRW-doelen voor het kabinet van groot belang. Daar blijven alle betrokken overheden eendrachtig aan werken. Mede daarom is het KRW-impulsprogramma opgezet, waarmee samen met de waterpartners alles op alles wordt gezet om aan de KRW te voldoen. De voortgang hiervan wordt nauwgezet gevolgd.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

BIJLAGE: OVERZICHTSTABEL OPVOLGING AANBEVELINGEN VOOR VERANKERING

Aanbeveling verankering

Status en vervolg

Geef watertoets een dwingender karakter

Er wordt in lijn met de voorstellen van de Rli gewerkt. Zie reactie op aanbeveling 1.

IenW, UvW, VNG en IPO werken, in opvolging van WBS, samen aan de concrete uitwerking van het dwingender maken van de watertoets rondom de weging van het waterbelang in de ruimtelijke ordening en de toepassing daarvan onder de Omgevingswet.

Deze uitwerking zal gereed zijn bij inwerkingtreding van de Omgevingswet per 2024.

Voer verplichte actualisatie van vergunningen beter uit

Er wordt in lijn met de voorstellen van de Rli gewerkt. Zie reactie op aanbeveling 1.

Rijkswaterstaat beziet ca. 800 watervergunningen. Het bezien van prioritaire vergunningen – met de grootste impact op het oppervlaktewater – wordt dit jaar afgerond. Als gevolg hiervan wordt een aantal vergunningen aangepast aan de actuele eisen. Het bezien van de overige vergunningen is ook aangevangen. Ook bij regionale waterbeheerders lopen trajecten ter actualisatie van vergunningen.

In de brief voorafgaand aan het WGO Water in het najaar wordt de Kamer hier over geïnformeerd.

Faseer vergunningen onbepaalde tijd uit

Onderzocht wordt of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 1.

Dit wordt met betrokken partijen in het kader van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) bekeken. Onderwerpen die daarbij worden uitgezocht zijn onder andere de nut en noodzaak van het uitfaseren van vergunningen voor onbepaalde tijd, naast de reguliere cyclus van bezien en actualiseren van vergunningen. Ook worden de consequenties in kaart gebracht voor de benodigde inzet, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, alvorens hier nadere beslissingen over te nemen.

Neem alle meldingen van activiteiten met impact op watersystemen en alle verstrekte vergunningen op in openbaar register

Deels wordt in lijn gewerkt met de voorstellen van de Rli, deels wordt onderzocht of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 1.

Voor grondwateronttrekkingen wordt hieraan gewerkt in het kader van de Basisregistratie Ondergrond, waarbij bekeken wordt hoe informatie uit het landelijk grondwater register beter toegankelijk kan worden gemaakt.

Voor lozingsvergunningen en andere vergunningen waarbij waterkwaliteit een rol speelt, wordt de openbaarheid van watervergunningen door de desbetreffende bevoegde gezagen zelf georganiseerd, volgens de procedures die de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft.

Daarnaast kijkt het interbestuurlijk programma versterking vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH1) ten algemene naar het verbeteren van de landelijke informatie-uitwisseling in het VTH-stelsel.

Maak onttrekkingen uit grond- en oppervlaktewater vergunning- of meldingplichtig

Onderzocht wordt of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 2.

Nut en noodzaak van een volledig beeld van alle grondwateronttrekkingen worden door de Studiegroep Grondwater en door het kabinet onderschreven. In de WBS-brief is het voornemen om te komen tot een meet- en registratieplicht opgenomen. Bij het Commissiedebat Water van 7 juni jl. heeft de Minister van IenW aangegeven een landelijke meldingsplicht voor alle onttrekkingen, en mogelijk regionaal zelfs vergunningsplicht, te overwegen. De mogelijkheden en effecten hiervan, bijvoorbeeld voor de administratieve lasten, zullen worden onderzocht.

De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

Reserveer voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning

Er wordt in lijn gewerkt met de voorstellen van de Rli. Zie reactie op aanbeveling 2.

Naar aanleiding van het rapport van het RIVM «Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 – knelpunten en oplossingsrichtingen» werken VEWIN en IPO, in samenwerking met het Ministerie van IenW, aan een Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023 tot 2030.

Ook voor de langere termijn wordt nagegaan op welke wijze de waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater gewaarborgd kan worden, waarbij onder andere het aanwijzen en beschermen van bestaande en nieuwe drinkwaterbronnen aan de orde is. Omdat het hierbij gaat om een regionale afweging van belangen ligt de bevoegdheid daarvoor primair bij de decentrale overheden. De ruimtelijke implicaties hiervan zullen worden ondergebracht in de nieuwe Nota Ruimte die in 2024 wordt voorzien.

Verminder de nutriëntenconcentratie in het grond- en oppervlaktewater door aanscherping van de mestregelgeving

Onderzocht gaat worden of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 3.

De maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, inclusief Addendum, zijn momenteel in uitvoering. Ook wordt ingezet op grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden, wat opgenomen is als prioriteit in de kaders van het NPLG.

Vanuit de derogatiebeschikking gelden een aantal aanvullende maatregelen, zoals de verplichting tot het aanhouden van mestvrije bufferstroken op landbouwgrond langs waterlopen, en de aanwijzing van door nutriënten verontreinigde gebieden waar vanaf 2025 een korting op de stikstofgebruiksnorm van 20% zal gelden, en het verlagen van de mestproductieplafonds per 2025.

Meerdere studies zijn en worden uitgezet om doelbereik van het bestaande maatregelenpakket uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorende addendum en de derogatiebeschikking te kwantificeren. Op basis van deze resultaten, de tussenevaluatie van de KRW in 2024 en in het kader van het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2026–2029) zal worden bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

Zet instrumenten in voor de door het kabinet beoogde vermindering van de veestapel

De verwachting is dat de uitvoering van het NPLG tot minder vee zal leiden. Daarnaast is in de derogatiebeschikking de voorwaarde opgenomen dat Nederland de mestproductieplafonds geleidelijk verlaagd richting 2025. De nationale en sectorale plafonds in de Meststoffenwet zullen hierop worden aangepast.

Verbeter de zuivering in rioolwaterzuiveringsinstallaties

Deels wordt in lijn gewerkt met de voorstellen van de Rli, deels gaat onderzocht worden of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is, en deels wordt het advies (nog) niet overgenomen. Zie reactie op aanbeveling 3.

Op grond van de Richtlijn stedelijk afvalwater gelden al eisen aan de lozingen vanuit RWZI’s voor fosfor en stikstof. De meeste waterschappen zetten nu al in op extra nutriëntenreductie bij RWZI’s vanwege aanvullende eisen op grond van de KRW.

In de lopende herziening van de Richtlijn stedelijk afvalwater worden strengere eisen aan de behandeling van fosfor en stikstof gesteld, hiermee worden de lozingen van nutriënten verder teruggedrongen. Ook worden er meer eisen gesteld aan de zuivering voor chemische stoffen. Er kan nog niet worden vooruitgelopen op eventuele verplichtingen vanuit dit traject.

Momenteel wordt wel nagegaan of er nog een versnelling plaats kan vinden, zodat tijdig aan de KRW-normen kan worden voldaan. De Kamer wordt hierover geïnformeerd in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

Voor de verwijdering van chemische stoffen (medicijnresten) loopt vanaf 2019 al een versnellingsprogramma «verwijdering medicijnresten op zuiveringen» onder de ketenaanpak medicijnresten.

Zorg voor doorwerking KRW-doelen in regelgeving gewasbeschermingsmiddelen

Onderzocht wordt of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 4.

De Kamer is in oktober 2022 geïnformeerd2 over de aanpak op hoofdlijnen van het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW om invulling te geven aan de passage uit het Coalitieakkoord «We stemmen de normen voor het gebruik van middelen af op de Kaderrichtlijn Water». Deze aanpak betreft een generiek en gebiedsgericht spoor. Hierin wordt onder andere uitgewerkt op welke punten de wet- en regelgeving aangepast kan worden. In lijn met het advies van de Rli en het KRW-impulsprogramma hebben LNV en IenW het voornemen om te verkennen hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. Daarbij zullen ook de voorwaarden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daar waar nodig worden aangescherpt, zodanig dat deze uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De Kamer wordt in september van 2023 geïnformeerd over de uitkomst van deze verkenning.

Voer aanpassingen in wet- en regelgeving door voor producten waarin prioritaire en opkomende stoffen worden gebruikt

Deels wordt in lijn gewerkt met de voorstellen van de Rli, deels wordt onderzocht of de door de RLI voorgestelde aanscherping mogelijk en gewenst is. Zie reactie op aanbeveling 4.

Op dit moment ligt er een voorstel van de Europese Commissie om de Richtlijn Prioritaire Stoffen aan te passen waarbij onder andere stoffen worden toegevoegd die daarmee geclassificeerd worden als prioritaire stoffen of prioritair gevaarlijke stoffen. Op het moment dat de nieuwe richtlijn is vastgesteld wordt deze ook vertaald in nationale wet- en regelgeving.

Momenteel wordt ook gewerkt aan het Impulsprogramma Chemische Stoffen (2023 t/m 2026)3. Een aantal projecten van het Impulsprogramma Chemische Stoffen gaat over meer samenhang in de beleidsaanpak nationaal en Europees voor gevaarlijke stoffen; voor bodem, water, lucht, producten/productieprocessen.

Daarnaast wordt gewerkt aan het KRW-impulsprogramma, waarin specifiek aandacht is voor aanvullende maatregelen voor stoffen die in veel waterlichamen de norm overschrijden. In het KRW-impulsprogramma wordt onderzoek gestart naar de mogelijke doorwerking in wet- en regelgeving (Wet milieubeheer en Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009).

De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang in aanloop naar het WGO Water in het najaar van 2023.

Begin direct met het doorrekenen van alle maatregelen

Er wordt in lijn gewerkt met de voorstellen van de Rli. Zie reactie op aanbeveling 5.

Dit advies wordt onderschreven. Voor een groot deel is de opgave al bekend uit de eerdere nationale analyse waterkwaliteit en de ex-ante evaluatie waterkwaliteit uit 2021. Deze rapporten, aangevuld met de Milieueffectrapportage van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, zijn mede aanleiding geweest voor het addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en om de KRW-doelen op te nemen in het NPLG.

Er is al begonnen met de eerste stappen van de doorrekening. Zo worden de effecten van de derogatiebeschikking op waterkwaliteit op dit moment gekwantificeerd en die zullen naar verwachting gedurende de zomer van 2023 inzichtelijk zijn, waarna de Minister van LNV de Kamer hierover zal informeren. Voor het doorrekenen van het complete beeld is het ook belangrijk dat de gebiedsprocessen NPLG in de vorm van de provinciale gebiedsprogramma’s maatregelen hebben opgeleverd. De eerste versies daarvan komen in juli beschikbaar en zullen daarna worden getoetst. De definitieve resultaten van de volledige KRW-doorrekening, die samen met de waterbeheerders wordt uitgevoerd in het kader van de tussenevaluatie KRW, worden in 2024 verwacht. De Kamer zal in het voorjaar en najaar van 2024 worden geïnformeerd over de (tussen)resultaten.

X Noot
1

Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 351

X Noot
2

Kamerstuk 27 858, nr. 581

X Noot
3

Kamerstuk 22 343, nr. 330


X Noot
2

Kamerstuk 27 625, nr. 632.

X Noot
3

Kamerstukken 27 625, nr. 625.

X Noot
4

Kamerstuk 27 625, nr. 632.

X Noot
5

Kamerstukken 35 325, nr. 5.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 5.

X Noot
7

Kamerstukken 33 037, nr. 431.

X Noot
8

Kamerstuk 33 037, nr. 437.

X Noot
9

Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592.

X Noot
12

Kamerstuk 33 136, nr. 25.

X Noot
13

Kamerstuk 33 136, nr. 24.

X Noot
14

Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 351.

X Noot
15

Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 170.

X Noot
16

Kamerstuk 33 037, nr. 437, p. 1.

X Noot
17

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277).

X Noot
18

Kamerstuk 27 858, nr. 581.

X Noot
19

Kamerstuk 22 343, nr. 330.

X Noot
20

Bijlage bij Kamerstukken 35 334 en 33 576, nr. 175.

X Noot
21

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2732.

Naar boven