27 062 Alleenstaande minderjarige asielzoekers

24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 136 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2023

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mijn reactie aan op het advies «Vreemdelingen in Justitiële Jeugdinrichtingen» van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Dit rapport is op 24 januari 2023 aan uw Kamer aangeboden.1 De RSJ doet op mijn verzoek aanbevelingen om te komen tot een (beter) passende aanpak voor vreemdelingen in justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), die recht doet aan de doelen van het jeugdstrafrecht. Sinds begin dit jaar is met de betrokken partijen verkend op welke wijze gevolg kan worden gegeven aan de aanbevelingen. Dit heeft vanwege onder meer de afstemming met verschillende ketenpartners langer geduurd dan gebruikelijk. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan.

Bevindingen van de RSJ

De RSJ concludeert dat het aandeel vreemdelingen tussen de 10,2% en 15,1% uitmaakt van de totale instroom van de JJI’s.2 Daarbij gaat het meestal om relatief lichte strafbare feiten en hun verblijf in een JJI is daarom veelal kort; vaak maar enkele weken.3 Door de korte verblijfsduur is de impact van begeleiding, behandeling en resocialisatie op deze vreemdelingen beperkt. Tegelijkertijd is er sprake van multiproblematiek (o.a. psychische en verslavingsproblematiek) en knelpunten met betrekking tot de resocialisatie voor degenen die zonder (zicht op een) verblijfsvergunning in Nederland verblijven. Bij de vreemdelingen met een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) is er meer tijd voor begeleiding en behandeling maar wordt resocialisatie beperkt wanneer verblijfsrecht ontbreekt of gedurende het verblijf in de JJI wordt ingetrokken. Planmatig verlof is in die gevallen namelijk niet mogelijk. In het geval de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog geen besluit heeft genomen over het verblijfsrecht wordt resocialisatie belemmerd door de onduidelijkheid over het perspectief van de jeugdige vreemdeling in Nederland.

In het jeugdstrafrecht wordt vrijheidsbeneming ingezet als ultimum remedium. Wanneer het wordt ingezet, is vrijheidsbeneming gericht op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige en op zijn terugkeer in de maatschappij (resocialisatie en re-integratie). Deze uitgangspunten worden, volgens de RSJ, voor de groep jeugdige vreemdelingen nu nog onvoldoende gerealiseerd. De RSJ doet aanbevelingen om te komen tot een (beter) passende aanpak voor vreemdelingen in JJI’s, die recht doet aan de doelen van het jeugdstrafrecht.

Algemene reactie

Allereerst wil ik de RSJ danken voor de analyse en het advies. De inzichten en aanbevelingen dragen bij aan het verbeteren van de aanpak van de zeer complexe en diverse groep vreemdelingen in de JJI’s. De uitgangspunten van het jeugdstrafrecht gelden vanzelfsprekend ook voor de vreemdelingen in de JJI’s. Voor het waarborgen daarvan zet ik mij met de gehele jeugdstrafrecht- en migratieketen in. Daarnaast gelden voor hen ook de uitgangspunten van het vreemdelingenrecht. Daarvoor geldt bij een jeugdige vreemdeling in een JJI van wie verblijfsrecht ontbreekt dezelfde insteek als bij vreemdelingen zonder verblijfsrecht buiten een JJI; terugkeer naar het land van herkomst. Dit staat in bepaalde zaken op gespannen voet met het uitgangspunt uit het jeugdstrafrecht dat de straf een pedagogische benadering moet hebben die onder meer gericht is op resocialisatie in de (Nederlandse) samenleving. Perspectief op verblijf in de Nederlandse maatschappij is er bij een vreemdeling zonder verblijfsrecht niet.4 In die gevallen moet gewerkt worden aan terugkeer en is resocialisatie gericht op het land van herkomst. Binnen deze beperkingen ben ik, samen met de ketenpartners in de migratie- en jeugdstrafrechtketen, op zoek naar de mogelijkheden om een positieve ontwikkeling van de jeugdige vreemdeling in een JJI te bevorderen. Hieronder ga ik in op de aanbevelingen van de RSJ.

Reactie op de aanbevelingen

1. Bevorder dat bij vreemdelingen – net als bij Nederlandse jongeren – alternatieve afdoeningen en alternatieven voor vrijheidsbeneming worden toegepast, ook voor vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben. Ontwikkel alternatieven voor vrijheidsbeneming die aansluiten bij de specifieke omstandigheden van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) en jongvolwassen5 vreemdelingen.

Vrijheidsbeneming is in het jeugdstrafrecht een uiterste maatregel. De jeugdstrafrechtketen werkt daarom bij een voorgeleiding of raadkamer met het uitgangspunt «schorsen, tenzij». Zonder de ernst van de verdenking uit het oog te verliezen wordt bij alle jongeren, en zo ook bij jeugdige vreemdelingen, vanuit een pedagogische invalshoek onderzocht wat alternatieven voor vrijheidsbeneming zijn. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) zorgt daarbij voor een schorsingsplan met passende voorwaarden en eventueel elektronisch toezicht om zicht op de jeugdige vreemdeling te houden.

De RvdK hanteert bij strafadvisering het uitgangspunt «minderjarige first offenders krijgen een taakstraf». Hoewel dit uitgangspunt ook bij minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning geldt, adviseert de RvdK bij deze groep toch vaker jeugddetentie dan bij andere minderjarigen vanwege de moeilijke uitvoerbaarheid van alternatieve sancties. Een werkstraf wordt in beginsel alleen geadviseerd als er een verblijfslocatie, zoals bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) of bij Nidos, bekend is. Toch worden de mogelijkheden die er zijn, benut. Zo is er in Oost-Brabant een werkwijze waarbij werkstraffen kunnen worden uitgevoerd op een tijdelijke (COA-)locatie. Daarnaast wordt door de RvdK in Noord-Nederland op dit moment bezien of de leerstraf Tool4U ook ingezet kan worden voor jeugdigen die de Nederlandse taal niet beheersen (met behulp van een tolk). Naast taakstraffen biedt ook het opleggen van jeugdreclassering (bijvoorbeeld door het Leger des Heils, dat landelijk werkt en beschikt over kennis van deze doelgroep) de mogelijkheid om vrijheidsbeneming te voorkomen.

Er heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen mijn ministerie, het OM, het COA en de RvdK om gezamenlijk de knelpunten met betrekking tot de inzet van alternatieve afdoeningen voor vreemdelingen binnen de jeugdstrafrechtketen in kaart te brengen, op te lossen en de werkwijze in Oost-Brabant te evalueren. Deze gesprekken worden voorgezet, waarbij ook het Nidos, stichting Halt en de jeugdreclassering worden betrokken. Het streven is om te komen tot (meer) landelijk eenduidige mogelijkheden voor toepassing van alternatieve straffen voor deze doelgroep. Daarmee wordt deze aanbeveling overgenomen.

2. Wijs één (R)JJI aan voor centrale plaatsing van minderjarige en jongvolwassen vreemdelingen. Plaats vreemdelingen met voorlopige hechtenis en jeugddetentie in een aparte groep. Houd vreemdelingen met een PIJ-maatregel gescheiden van deze groep op grond van zorgbehoefte en duur van verblijf. Houd bij plaatsing in een groep rekening met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de vreemdeling. Maak daarnaast onderscheid tussen vreemdelingen met en zonder perspectief op (duurzaam) verblijf in Nederland als de bezetting van de groepen dit toelaat.

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft vorig jaar een beleidsontwikkeling in gang gezet om tot een beter passend aanbod te komen voor vreemdelingen in de JJI’s, waaronder een plaatsingsbeleid. Bij het ontwikkelen van het plaatsingsbeleid heeft de DJI bekeken hoe de gecentreerde plaatsing van de vreemdelingen in het capaciteitsplan van de JJI’s past. Daarbij is gezocht naar een balans tussen de aanbeveling van de RSJ en de andere (algemene) plaatsingsdoelen en uitgangspunten van de DJI, zoals de zorg- en behandelbehoefte van deze doelgroep in relatie tot de «reguliere» doelgroepen, de transculturele en psychische problematiek van de jongere en welke expertise en behandelklimaat hiervoor nodig is, groepsgeschiktheid, de mogelijkheden voor regionale plaatsing maar ook voor scheiding van eventuele medeverdachten of -veroordeelden. In aanvulling hierop wordt rekening gehouden met de verdragsrechtelijke verplichting dat geen onderscheid gemaakt mag worden op grond van nationaliteit zonder dat hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat.

Hoewel de doelgroep vreemdelingen in de JJI’s niet groot genoeg is om voor alle subcategorieën die de RSJ benoemd een aparte afdeling in te richten6, kan de DJI toch ten dele tegemoetkomen aan deze aanbeveling. De huidige afdeling voor vreemdelingen (amv’ers) wordt op termijn een landelijke bestemming voor vreemdelingen zonder perspectief op (duurzaam) verblijf in Nederland en voor vreemdelingen met perspectief die gebaat zijn bij meer maatwerk en een transculturele benadering. Door centrale plaatsing van deze doelgroep kan meer gericht worden ingezet op aanpassingen in het dagprogramma die gericht zijn op re-integratie of toekomstmogelijkheden in het land van herkomst. Tevens kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken van de doelgroep, zoals het niet spreken van de Nederlandse taal en culturele verschillen die van invloed zijn op de benaderingswijze en behandeling. Voor vreemdelingen met perspectief kan op basis van een individuele afweging plaatsing op deze groep derhalve ook passend zijn. In het plaatsingsbeleid vreemdelingen in de JJI’s wordt uitgewerkt op grond van welke onderscheidende criteria vreemdelingen op deze afdeling geplaatst gaan worden. Deze uitwerking gebeurt in nauwe afstemming met onder andere het COA en Nidos. De overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf worden verspreid over reguliere groepen in alle JJI’s. Op grond van individuele omstandigheden is er ruimte voor maatwerk in plaatsing. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar van 2024 over de voortgang.

Bij de plaatsingen van vreemdelingen in de JJI’s is goede informatievoorziening vanuit de vreemdelingenketen randvoorwaardelijk om de jeugdige vreemdeling op de meest geschikte locatie te plaatsen. Daar ga ik nader op in onder aanbeveling 6.

3. Hanteer voor afdelingen waar vreemdelingen worden geplaatst dezelfde kwaliteitseisen voor het personeel en de bezetting (groepsleiders, psychiater) als voor het personeel op reguliere groepen.

Op afdelingen waar vreemdelingen worden geplaatst gelden dezelfde kwaliteitseisen voor het personeel en de bezetting als voor reguliere groepen. Ten tijde van het advies constateerde de RSJ dat de medewerkers van Dienst Vervoer & Ondersteuning (hierna DV&O) op de amv-afdeling van RJJI-locatie Den Hey-Acker niet voldeden aan de opleidingseisen die er binnen de JJI’s aan groepsleiders worden gesteld. In het kader van het maatregelenpakket voor het oplossen van het capaciteits- en personeelstekorten werden op dat moment binnen Rijks JJI’s extra medewerkers van DV&O ingezet. Inmiddels is het benodigde personeel geworven en wordt de inzet van DV&O uitgefaseerd. Naar verwachting voldoet het personeel op deze afdeling in het eerste kwartaal van 2024 aan de geldende opleidingseisen. Tegelijkertijd blijft het vinden en behouden van voldoende personeel een punt van doorlopende aandacht.7 Alle JJI’s hebben om die reden wervingsacties lopen.

4. Zorg binnen de JJI voor de groep vreemdelingen die niet in Nederland mag blijven voor onderwijs gericht op het leren van de Engelse taal en op arbeidstoeleiding (korte vakgerichte opleidingen) gericht op mogelijkheden op de arbeidsmarkt in het land van herkomst. Pas hiertoe de onderwijsregelgeving en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen aan. Zorg voor continuïteit in onderwijs en arbeidstoeleiding vóór, tijdens en na detentie.

De onderwijsregelgeving schrijft voor toe te werken naar niveau B1 Nederlands. De Nederlandse taal behoort daarin één van de vakken te zijn. In de Wet voortgezet onderwijs 2020 staat dat ten minste 51% van de lesuren in het Nederlands wordt aangeboden. Ook het Reglement justitiële jeugdinrichtingen geeft voorschriften over het onderwijs in de JJI’s. De aanbeveling om vreemdelingen in de JJI les te geven in het Engels (en geen Nederlandse les aan te bieden) is binnen de huidige juridische kaders niet mogelijk en vraagt om een wetswijziging. In de eerdergenoemde beleidsontwikkeling bij de DJI (onder aanbeveling 2) wordt, naast plaatsingsbeleid, ook gekeken naar een goed passend aanbod van onderwijs en arbeidstoeleiding voor de groep vreemdelingen op de beoogde landelijke bestemming. Op basis van deze beleidsontwikkeling wordt inzichtelijk gemaakt of en zo ja welke wijzigingen in de regelgeving wenselijk zijn om dit aanbod vorm te geven. In overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zullen de mogelijkheden hiertoe verder worden onderzocht. Het streven is om dit in december 2024 gereed te hebben.

Deze aanbeveling heeft raakvlakken met de opgave uit het regeerakkoord om het onderwijs aan kinderen verblijvend in COA-gezinslocaties te geven in de taal van het land van herkomst.8 Het Ministerie van OCW en mijn ministerie zijn gezamenlijk een onderzoekstraject gestart naar (taal)onderwijs aan kinderen verblijvend op gezinslocaties alsook aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een terugkeerperspectief. In overleg met het Ministerie van OCW wordt bezien in welke vorm de koppeling gemaakt kan worden met de uitkomsten van de beleidsontwikkeling van DJI.

5. Betrek altijd de voogd en de COA-mentor bij het opstellen van het perspectiefplan voor de amv en draag het plan na afloop van de detentie over aan de COA-mentor en/of voogd van de vreemdeling. Besteed in het perspectiefplan aandacht aan onderwijs/arbeidstoeleiding en zorg.

Vorig jaar zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt tussen het COA, Nidos, de RvdK en RJJI-locatie Den Hey-Acker ten behoeve van amv’s. Op basis van die afspraken wordt er, wanneer een jongere twee weken in detentie verblijft, in een individueel casusoverleg (ICO) input opgehaald voor het perspectiefplan. Dan wordt ook het vertrek uit de inrichting voorbereid. Op dit moment vinden er in beperkte mate ICO’s en besprekingen van het perspectiefplan plaats tussen betrokken partijen. Daarnaast beschikken partijen onderling niet altijd over dezelfde, actuele informatie over de jeugdige. In sommige gevallen kan dit leiden tot beperkte tijd om de randvoorwaarden voor een soepele uitstroom te regelen, waardoor mogelijk kansen worden gemist. Momenteel worden de samenwerkingsafspraken geëvalueerd en, indien nodig, aangepast. Daarbij wordt onder meer onderzocht wat ervoor nodig is om de ICO’s beter van de grond te krijgen. In 2024 wordt bezien of de samenwerkingsafspraken breder toepasbaar zijn in andere JJI’s. Een besluit daarover wordt in het najaar van 2024 genomen.

6. Zorg voor verbetering van de registratie van de groep minderjarige en jongvolwassen vreemdelingen in JJI’s om ketensamenwerking te bevorderen en overdracht van het dossier werkbaar te maken. Maak een onderscheid tussen begeleide en niet-begeleide/alleenstaande minderjarige vreemdelingen en voeg informatie over het verblijfsrecht toe.

Mijn ministerie gaat met de DJI, de RvdK, de IND, de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), het COA en Nidos in gesprek om te onderzoeken op welke wijze de registratie kan worden verbeterd. Daarnaast wordt onderzocht welke mogelijkheden er binnen de wettelijke kaders zijn om meer vreemdelingrechtelijke en strafrechtelijke informatie over een (minderjarige) vreemdeling te delen tussen de JJI’s en de migratieketen. Dat is van belang om ervoor te zorgen dat de JJI bij binnenkomst van een vreemdeling actuele en relevante informatie ontvangt van ketenpartners, evenals dat bij het verlaten van de JJI een goede en soepele overdracht van informatie plaatsvindt. Daarbij wordt overwogen de ketenprocesbeschrijving Vreemdeling In de Strafrechtketen (Vris)9, uit te breiden met een onderdeel dat is toegespitst op vreemdelingen in JJI’s.10

7. Zorg dat het ontbreken van of de kans op het verliezen van het verblijfsrecht niet in de weg staat aan het vorderen en opleggen van een PIJ-maatregel als dit de meest passende sanctie is in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige of de jongvolwassene.

8. Zorg er vervolgens voor dat de vreemdeling met een PIJ-maatregel zonder rechtmatig verblijf aan het verlofprogramma kan deelnemen zodat de JJI de behandeling kan afronden. Pas wet- en regelgeving hierop aan.

Als Minister wil ik – gelet op de scheiding der machten – niet treden in de waardering van de vordering en oplegging van straffen en maatregelen. Het is aan de rechter om te bepalen wat in een strafzaak betreffende een jeugdige vreemdeling de meest passende sanctie is, gelet op alle omstandigheden van het geval (waaronder de kans op het verliezen van het verblijfsrecht). Ik kan deze aanbeveling daarom niet overnemen. Tegelijkertijd begrijp ik dat het van planmatig verlof uitsluiten van jeugdige vreemdelingen zonder geldige verblijftitel een belemmering vormt bij het vorderen en opleggen van deze maatregel.11 Voor ter beschikking gestelden zonder geldige verblijfstitel is in januari 2022 een verruiming doorgevoerd ten aanzien van begeleid verlof. Daardoor is bij een tbs-maatregel in meer gevallen begeleid verlof mogelijk als dit behandelinhoudelijk geïndiceerd is én veilig en verantwoord kan worden vormgegeven.12 Ik wil een vergelijkbare verruiming van verlof mogelijk maken voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf tijdens de PIJ-maatregel. Hiervoor pas ik het Reglement justitiële jeugdinrichtingen aan. Daarbij zal ik bezien wat er voor deze doelgroep nodig is om te komen tot verlofmogelijkheden die voldoende fasering in vrijheden mogelijk maken om de PIJ-maatregel goed te kunnen afronden. Hiermee wordt deze aanbeveling overgenomen.

9. Ondersteun, voor een bepaalde periode, de terugkeer van vreemdelingen met een PIJ-maatregel met huisvesting, zorg en medicatie in het land van herkomst, analoog aan de werkwijze voor vreemdelingen met tbs die niet in Nederland mogen blijven.

De uitdaging waar de aanbeveling van de RSJ op ziet zal zich in de praktijk uitsluitend voordoen bij meerderjarige vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf die uitstromen uit een PIJ-maatregel.13 Dit is een zeer kleine doelgroep van enkele personen per jaar. Toch wil ik dat, wanneer een dergelijke zaak zich aandient, waar mogelijk een warme overdracht aan het land van bestemming plaatsvindt. Samen met de DT&V en DJI stel ik daartoe een werkproces op. Daarbij wordt, waar mogelijk, aangesloten bij de werkwijze voor repatriëring van vreemdelingen met een tbs-maatregel14 en de werkprocessen van de DT&V voor speciale doelgroepen. Naar verwachting is dit werkproces voor de zomer van 2024 gereed en is de aanbeveling daarmee overgenomen.

10. Zorg voor continuïteit in de begeleiding van alle amv’s en jongvolwassen vreemdelingen die in JJI’s verblijven, vóór, tijdens en na afloop van hun verblijf in de JJI. Maak hiertoe afspraken tussen de JJI’s en de keten over (verdere) structurele samenwerking en informatie-uitwisseling. Stimuleer – voorafgaand aan, tijdens en na het verblijf in de JJI – vrijwillige terugkeer en investeer in het toekomstperspectief van amv’s en jongvolwassen vreemdelingen die hier niet mogen blijven.

Deze aanbeveling neem ik over. Continuïteit in de begeleiding van amv’s vóór, tijdens en na afloop van hun verblijf in de JJI’s is operationeel onderdeel van de samenwerkingsafspraken tussen COA, Nidos, RvdK en RJJI-locatie Den Hey Acker (DJI), maar heeft baat bij een bredere implementatie. Onder ketenregie van mijn ministerie zijn voornoemde ketenpartners bezig om samenwerkingsafspraken te maken voor alle (R)JJI-locaties en voor de gehele groep vreemdelingen (zie ook aanbeveling 5). Als onderdeel hiervan wordt onderzocht of de ketenprocesbeschrijving Vreemdeling In de Strafrechtketen (VRIS) kan worden uitgebreid met een onderdeel dat is toegespitst op vreemdelingen in JJI’s. Het doel is om de samenwerkingsafspraken, voor zover relevant, daarin mee te nemen.

Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijziging in het terugkeerondersteuningsbeleid, ter stimulering van het vrijwillig vertrek van vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Met ingang van 1 juli 2023 komen vreemdelingen uit onder meer Algerije, Marokko en Turkije daardoor weer in aanmerking voor terugkeerondersteuning.15 Daarnaast werk ik aan een wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat jeugdige vreemdelingen in aanmerking kunnen komen voor een strafonderbreking voor onbepaalde tijd ten behoeve van hun vertrek uit Nederland. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling Nederland verlaat. Bij terugkeer wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat. De consultatie over dit wijzigingsvoorstel is inmiddels afgerond en de adviezen worden op dit moment verwerkt.

11. Voorkom vervolgschade na detentie zo veel als mogelijk en zorg ervoor dat vreemdelingen niet al na korte tijd (voor de amv na veertien dagen) worden uitgeschreven bij het COA, maar verruim die termijn naar bijvoorbeeld zes weken.

Het eerste deel van deze aanbeveling neem ik over door de overdracht van het perspectiefplan aan de mentor van de amv bij uitstroom uit detentie mee te nemen in de samenwerkingsafspraken zoals benoemd in de reactie op aanbeveling 10. Deze overdracht schept continuïteit in begeleiding waardoor vervolgschade na detentie kan worden voorkomen.

Het tweede deel van deze aanbeveling, de termijn voor uitschrijving bij het COA, kan ik nu niet opvolgen. Momenteel is het beleid van het COA dat bewoners van het COA die in detentie verblijven na twee weken (of eerder indien duidelijk is dat verblijf in detentie langer dan twee weken gaat duren) uitgeschreven worden. Door uitschrijving wordt het bed niet langer bezet gehouden. In verband met de huidige tekorten in de asielopvang is het nu niet haalbaar om de termijn van twee weken te verlengen. Op het moment dat de asielopvang capaciteit weer op het gewenste niveau is, zal bezien worden welke mogelijkheden er zijn om deze aanbeveling op te volgen. Uitgangspunt bij het vrijkomen van een minderjarige vreemdeling uit detentie is overigens dat zij terugkeren naar de locatie waar zij als laatste verbleven, zodat de begeleiding door COA en Nidos zo goed mogelijk kan worden gecontinueerd.

Tot slot

Sinds het uitkomen van het advies van de RSJ zijn de betrokken partijen aan de slag gegaan met het doorvoeren van de aanbevelingen. De Staatssecretaris en ik ondersteunen de inspanningen om de instroom, het verblijf in de JJI’s en de uitstroom zo optimaal mogelijk te laten verlopen, passende bij de specifieke behoeften en verblijfstatus van de jongere.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
2

Tussen 2017 en 2021 (RSJ-advies p. 14).

X Noot
3

Van gemiddeld 42 dagen in geval van voorlopige hechtenis tot gemiddeld 104 dagen in geval van een jeugddetentie of PIJ-maatregel (RSJ-advies p. 18).

X Noot
4

Vreemdelingen hebben gedurende hun minderjarigheid wel recht op opvang in Nederland indien er voor hen geen adequate opvang kan worden gerealiseerd in het land van herkomst.

X Noot
5

Dit betreffen allemaal vreemdelingen die volgens het jeugdstrafrecht zijn gesanctioneerd. In 2021 stroomde 35% van de vreemdelingen in als meerderjarige. Bron: RSJ-advies p. 15.

X Noot
6

Kleinere groepen inrichten gaat ten koste van de beperkt beschikbare JJI-capaciteit en is ook niet wenselijk gelet op de andere plaatsingsdoelen van de DJI voor de JJI’s om onder andere tot een goede verdeling te komen van landelijke bestemmingen.

X Noot
7

Kamerstuk 28 741, nr. 84, Kamerstuk 24 587, nr. 914, Kamerstuk 24 587, nr. 921.

X Noot
8

Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», 2021–2025 (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).

X Noot
10

Blijkens de definitie is het VRIS-protocol nu al van toepassing op vreemdelingen die verblijven in een JJI. Zowel de keten als het beschreven proces zijn evenwel niet toegespitst op deze doelgroep waardoor aanpassing van het protocol nodig is voor de praktische toepassing daarvan op vreemdelingen in de JJI’s.

X Noot
11

Op grond van artikel 33, vijfde lid van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen.

X Noot
13

Voor amv’s zijn er al waarborgen alvorens kan worden overgegaan tot terugkeer. Bij het nemen van een terugkeerbesluit zal al moeten worden geoordeeld worden of adequate opvang beschikbaar is, daar maakt huisvesting, toegang tot zorg en medicatie en onderwijs onderdeel van uit.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2022/23, 30 573, 201.

Naar boven