26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 364 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 februari 2021

Graag stel ik uw Kamer op de hoogte van de geboekte voortgang op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Sinds ik u de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) stuurde, zijn op verschillende terreinen stappen gezet. Ik bericht u graag waar wij staan ten aanzien van sectorale samenwerking, het IMVO steunpunt, de uitwerking van de bouwstenen voor IMVO wetgeving en de ontwikkelingen in Europa met betrekking tot IMVO wetgeving. Zoals bekend heeft het kabinet een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en een grotere effectiviteit van beleid. Het kabinet werkt de bouwstenen voor due diligence wetgeving uit, primair om het Europese traject te beïnvloeden. Maar Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen zodra blijkt dat Europa te lang op zich laat wachten.

Ik neem deze gelegenheid ook te baat om uw Kamer te berichten over de uitvoering van de motie van de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 26 485, nr. 341) over het continueren van de ondersteuning van en betrokkenheid bij IMVO-convenanten en de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 345), die het kabinet verzoekt om nog voor het einde van deze kabinetsperiode met een nota te komen waarin het de bouwstenen voor toekomstige wetgeving uitwerkt en daarin een algemene zorgplicht voor alle bedrijven op te nemen, overeenkomstig de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Ook heb ik in het notaoverleg van 8 december jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 361) twee toezeggingen gedaan, te weten de toezegging uw Kamer in februari te informeren over vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving, inclusief nieuwe wegingsmomenten, en de toezegging uw Kamer te informeren over het tijdpad voor meer informatie over nieuw beleid op het gebied van sectorale samenwerking. Met deze brief voldoe ik aan deze toezeggingen.

Daarnaast voldoe ik in deze brief aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens de begrotingsbehandeling op 28 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 30, items 3 en 8), om aan uw Kamer te rapporteren over de werking en uitvoering van de vernieuwde IMVO-diplomatie door de Nederlandse posten. Tot slot ga ik in deze brief – naar aanleiding van de motie van het lid Van Raan c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 38) – in op een sterkere borging van vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid. Deze motie kwam voort uit de begrotingsbehandeling van 2 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 32, debat over begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)

Sectorale samenwerking

In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is aangegeven dat de overheid partij blijft bij de huidige IMVO-convenanten voor de termijn waarvoor deze convenanten zijn afgesloten en dat zij met dezelfde inzet aan tafel blijft zitten waar het lopende onderhandelingen betreft. Dit betekent dat de overheid de huidige (financiële) ondersteuning van en betrokkenheid bij de convenanten die momenteel in uitvoering of onderhandeling zijn, zal continueren.

In de beleidsnota is ook aangegeven dat het kabinet sectorale initiatieven ten behoeve van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen en/of impact binnen specifieke thema’s of ketens wil blijven stimuleren. Het is de verwachting dat de ondersteuning van sectorale samenwerking (met name) het peloton en de koplopers zal helpen om precompetitief en ambitieus samen te werken aan IMVO. Dergelijke samenwerking kan ook worden opgezocht als opstap om aan een gepaste zorgvuldigheidsverplichting te kunnen gaan voldoen. In een vernieuwde sectorale aanpak passen bovendien initiatieven die opvolging geven aan (reeds) afgelopen IMVO-convenanten. Momenteel worden de voorwaarden en inhoudelijke kaders voor die sectorale samenwerking ingevuld. Hiertoe wordt bepaald in hoeverre sectorale initiatieven kunnen worden ondergebracht binnen de bestaande inzet, modaliteiten en financieringen en waar additionele steun nodig is, zowel bij het opstellen van inhoudelijke doelstellingen als in de financiering. De inrichting van de sectorale samenwerking wordt in samenhang met de uitwerking van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving en de inrichting van het IMVO-steunpunt gedaan, aangezien er een belangrijke wisselwerking zal zijn met de nieuwe IMVO-regelgeving. Op die manier wordt bereikt dat de bindende en niet-bindende onderdelen van de nieuwe mix aan IMVO-maatregelen elkaar versterken. Het steunpunt zal een prominente rol spelen in het bijeenbrengen van initiatieven van stakeholders en het uitwisselen van kennis en ervaring.

Volgens het voorziene tijdpad (eerste kwartaal 2021) wordt momenteel binnen de overheid en bij stakeholders, zoals de huidige convenantpartijen, de bedrijven en het maatschappelijk middenveld, specifieke inbreng opgehaald voor de vormgeving en inrichting van de sectorale samenwerking. Op het terrein van sectorale samenwerking zijn immers juist de behoeften van stakeholders cruciaal. Hierbij wordt eveneens de Sociaal Economische Raad (SER) om inbreng gevraagd. Deze inbreng wordt benut bij de formulering van de inhoudelijke en financiële kaders. Uit gesprekken met de SER blijkt dat de geleerde lessen en ervaringen die de SER heeft opgedaan als secretariaat bij de huidige IMVO-convenanten daarbij zeer waardevol zijn. Na de vaststelling van de inhoudelijke kaders wordt de financiële ondersteuning vormgegeven. Naar verwachting wordt dit eind 2021 afgerond.

IMVO-steunpunt

In de eerder genoemde beleidsnota is een IMVO-steunpunt een belangrijk onderdeel van de beleidsmix. Het steunpunt vervult een spilfunctie («one stop shop») in het IMVO-beleid. Via het steunpunt moeten bedrijven worden voorgelicht over, en ondersteund worden bij, het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Het steunpunt moet bovendien versnippering van dienstverlening voorkomen en helpen de regeldruk voor bedrijven te beperken.

De werkzaamheden voor de oprichting van dit steunpunt zijn gestart. Er zijn gesprekken gevoerd met partijen die expertise hebben die relevant is voor een adequate vormgeving en inrichting van het steunpunt. Bij deze partijen is de afgelopen jaren veel kennis en expertise opgebouwd op het gebied van IMVO. Het betreft hier de vakbonden, maar ook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de SER, het Initiatief Duurzame Handel (IDH), MVO Nederland, en het Nationaal Contact Punt (NCP). Ook Invest International is betrokken. Met deze input wordt nu een concreet plan voor het steunpunt tot stand gebracht. Via een brede stakeholderconsultatie dit voorjaar zullen we hierin ook de belangen van de doelgroepen van het steunpunt en de dienstverlening die zij vragen betrekken.

Uitwerking bouwstenen voor IMVO-wetgeving

Met uw Kamer kwam ik overeen dat ik u in februari zou berichten over de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving. Er zijn concreet drie bouwstenen van belang voor de uitwerking van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die primair worden ingezet voor de beïnvloeding van de vormgeving van een dergelijke verplichting op EU-niveau. Het gaat om de bouwstenen over de reikwijdte van regelgeving, de eisen die aan ondernemingen worden gesteld en het toezicht en sancties. De uitwerking van alle drie is ter hand genomen. Conform planning zullen deze bouwstenen later dit voorjaar gereed zijn.

Bouwsteen – Reikwijdte

De OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UN Guiding Principles) zijn van toepassing op alle bedrijven die internationaal ondernemen. De SER beveelt in haar advies «Samen naar duurzame ketenimpact»1 aan dat «bij de uitwerking van wetgeving gezorgd wordt voor maximale aansluiting bij de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles en hierbij een zo breed mogelijke toepassing van de internationale raamwerken gestimuleerd wordt (inclusief MKB)». Daarom wordt, in lijn met de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 345), beoogd om te komen tot een algemene zorgplicht voor alle bedrijven overeenkomstig de OESO-richtlijnen.

De ingewonnen adviezen en onderzoeken geven tegelijkertijd aan dat bij de reikwijdte van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting rekening moet worden gehouden met de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van het beleid in relatie tot de effectiviteit. Ook IMVO-regelgeving die vorm krijgt in de EU dient proportioneel en effectief te zijn.

In lijn met het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) loopt daarom momenteel een onderzoek naar de regeldruk die voortvloeit uit maatregelen die bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Op die manier wil het kabinet zicht krijgen op de regeldrukkosten voor ondernemingen van zowel een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting als van een specifieke gepaste zorgvuldigheidsverplichting, gericht op kinderarbeid. Uitgangspunt, dat we ook de onderzoekers vragen te hanteren, is dat een verplichting de stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals beschreven in de OESO-richtlijnen zal voorschrijven. Aan de onderzoekers is gevraagd om de regeldrukkosten in perspectief te zetten, bijvoorbeeld in verhouding tot de omzet. Het onderzoek wordt in de tweede helft van april opgeleverd. De uitkomsten zullen ook op Europees niveau worden gedeeld, zodat deze meegenomen kunnen worden bij de vormgeving van het Europese voorstel. Bovendien heb ik er bij de Europese Commissie op aangedrongen dat een volwaardige effectbeoordeling door de Raad voor regelgevingstoetsing2 geschiedt.

Er zijn, zoals bekend, verschillende opties voor de afbakening van de doelgroep van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting.

Zo kan gekeken worden naar de omvang van bedrijven. Ik gaf u als voorbeeld dat de 90%-doelstelling van het kabinet zich richt op internationaal opererende bedrijven met 500 of meer werknemers en meer dan EUR 20 miljoen activa of meer dan EUR 40 miljoen omzet. Dat kan ook voor de gepaste zorgvuldigheidsverplichting een eenduidige en plausibele afbakening zijn. Of dat zo is, hangt mede af van de resultaten van het regeldrukonderzoek. Het is hoe dan ook van belang dat de doelgroep zo gekozen wordt dat de verplichting voor positieve impact zorgt in de waardeketen, zonder dat disproportionele druk op de ondernemingen wordt gelegd.

Ook kan ervoor gekozen worden om een verplichting specifiek toe te passen op bedrijven in risicosectoren. Voorwaarde daarvoor is wel dat objectief aangetoond moet kunnen worden waarom welke sectoren en bedrijven in bepaalde risicocategorieën vallen en hoe die risico categorieën worden gedefinieerd. Dat is om die reden een complexe benadering.

In lijn met de Wet Zorgplicht kinderarbeid, wordt in het afbakeningsvraagstuk meegenomen of en, zo ja hoe, bedrijven die hun producten en diensten op de Nederlandse markt afzetten, maar hier niet gevestigd zijn, onder een verplichting zouden kunnen worden gebracht. Tevens zal hierbij de vraag worden betrokken of handhaving van zo’n verplichting op ondernemingen die niet gevestigd zijn in Nederland juridisch mogelijk is.

De Commissie juridische zaken (JURI) van het Europees Parlement lijkt in haar eerste concept eigen-initiatiefrapport te suggereren om geen afbakening te hanteren, maar te werken met uitzonderingen. Zo zouden bijvoorbeeld bedrijven met een bepaalde omvang, zoals het MKB, uitgezonderd kunnen worden van (een deel) van de verplichtingen als blijkt dat er geen risico’s in hun keten bestaan of zij, vanwege hun positie in de keten en hun omvang, niet in staat zijn om additionele acties te ondernemen om risico’s te voorkomen of aan te pakken. Ook de initiatiefnota van de leden Voordewind, Alkaya, Van den Hul en van Ojik «Tegen slavernij en uitbuiting – een wettelijke ondergrens voor verantwoord ondernemen» (Kamerstuk 35 495, nr. 2) spreekt van een reikwijdte die alle bedrijven beslaat. Het kabinet heeft in reactie op deze initiatiefnota kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in deze reikwijdte voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting en het van groot belang te vinden dat een dergelijke verplichting proportioneel is.

Bouwsteen – Eisen aan ondernemingen

Het doel van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting is dat bedrijven risico’s voor mens en milieu in de waardeketen voorkomen en/of aanpakken en daarover transparant zijn. Dat betekent dat de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces, conform de OESO-richtlijnen, in wetgeving verankerd moeten worden. Deze zes stappen zijn:

  • 1. maatschappelijk verantwoord ondernemen integreren in beleid en managementsystemen

  • 2. negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties identificeren en beoordelen

  • 3. deze negatieve gevolgen stoppen, voorkomen of beperken

  • 4. de praktische toepassing en resultaten monitoren

  • 5. communiceren over hoe gevolgen worden aangepakt

  • 6. zorgen voor herstelmaatregelen wanneer dit van toepassing is, of hieraan meewerken.

Door verankering van deze stappen werkt het proces van gepaste zorgvuldigheid preventief, en is het afgestemd op de risico’s voor mens en milieu waarmee bedrijven geconfronteerd worden. Daarbij wordt van bedrijven gevraagd dat ze een prioritering in de risico’s aanbrengen en dat het proces flexibel is en aangepast kan worden aan de actuele situatie van een onderneming. Het onderzoek naar opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten van het Erasmus Platform for Sustainable Business and Human Rights3 biedt goede aanknopingspunten voor het vormgeven van deze eisen aan bedrijven. Het onderzoek zullen we voor dit doel dan ook gebruiken. Dit onderzoek maakt onder meer onderscheid tussen resultaats- en inspanningsverplichtingen. Het hebben van een plan voor gepaste zorgvuldigheid is een voorbeeld van een resultaatsverplichting. Enkele andere verplichtingen van de OESO-richtlijnen hebben in dit onderzoek een inspanningskarakter. Zij nopen niet tot het bereiken van een specifiek resultaat maar tot het verrichten van een inspanning, namelijk een adequate mate van zorg. Bijvoorbeeld: gebeurt het opsporen van risico’s op nadelige gevolgen op een adequate manier?

De noodzaak om een verplichting op EU-niveau in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen heb ik door middel van de beleidsnota en een non-paper, dat onder meer aan de verantwoordelijke commissaris Reynders is aangeboden, al in de EU ingebracht. Ook de noodzaak de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid in de maatregel te verankeren, breng ik daarbij onder de aandacht.

Bouwsteen – Toezicht en sancties

De precieze inrichting van het toezicht hangt af van regels die gesteld gaan worden aan ondernemingen, in het bijzonder als het gaat om regelgeving op EU-niveau. Van belang is dat bij de inrichting van het toezicht en de keuze voor sancties rekening gehouden wordt met proportionaliteit, rechtszekerheid en effectiviteit van beleid.

Op dit moment wordt een optie verkend voor bestuursrechtelijke handhaving van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dergelijke handhaving is ook voorzien in de EU Conflictmineralenverordening die vanaf dit jaar van kracht is en hij komt aan bod in het onderzoek naar opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten van het Erasmus Platform for Sustainable Business and Human Rights. Zou voor bestuursrechtelijke handhaving gekozen worden, dan moet deze structureel en systematisch plaatsvinden met inachtneming van de huidige grenzen aan de (extraterritoriale) rechtsmacht bij het toezicht. Dit geeft duidelijkheid over de normstelling en draagt bij aan rechtszekerheid voor ondernemingen. Op dit moment worden in het kader van de verkenning gesprekken gevoerd met meerdere mogelijke toezichthouders. In de context van het organiseren van toezicht, wordt de optie betrokken om bij een toezichthouder te zijner tijd meldingen en/of directe klachten te deponeren over niet-naleving van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting en de algemene zorgplicht. Bepaald wordt tot slot of bij overtredingen van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting een toezichthouder een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen, en in hoeverre dergelijke sancties wenselijk zijn.

Ook wordt het idee van «dynamisch toezicht» verder onderzocht. Met «dynamisch toezicht» wordt bedoeld dat het toezicht er niet zozeer op is gericht om te zien of bedrijven fouten maken, maar op het stimuleren van bedrijven om het steeds beter te doen, daarbij gebruik makend van in de markt bestaande goede voorbeelden.

Vervolg

In de huidige uitwerking van bovenstaande bouwstenen worden elementen van bestaande gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de EU Conflictmineralenverordening, benut. Tevens wordt periodiek van gedachten gewisseld met beleidsmakers in Europese lidstaten waar een gepaste zorgvuldigheidsverplichting reeds van kracht is of waar aan de ontwikkeling hiervan gewerkt wordt. Ook op nationaal niveau bestaat wetgeving waar lessen van geleerd kunnen worden, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), waarin ook een gepaste zorgvuldigheidsverplichting is ingesteld, zij het niet gerelateerd aan de internationale IMVO-kaders.

In de komende maanden worden experts en stakeholders nauw bij de uitwerking betrokken. In maart is er een expertsessie over de eisen aan bedrijven evenals over vormen van toezicht en sancties. Begin april worden stakeholders uit het maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven betrokken. Ook de SER en het ATR leveren hun input. Voorzien is dat de bouwstenen dit voorjaar worden afgerond. Zo kan tijdig invloed uitgeoefend worden op het Commissievoorstel.

Vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving

Commissie-initiatief over duurzaam ondernemingsbestuur

Eurocommissaris Reynders (Justitie en Consumentenzaken) kondigde in april 2020 aan een initiatief te zullen ontwikkelen op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt. Het Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021 bevestigt dat het hier gaat om een wetgevend initiatief4. Het verwachte initiatief bevindt zich momenteel in de fase van dataverzameling. Lidstaten en betrokken partijen worden door de Commissie opgeroepen om mee te denken over het initiatief en input te leveren, bijvoorbeeld via een consultatie over de routekaart van de Commissie («inception impact assessment») en via een publieke consultatie. Ook werkt de Commissie aan een volwaardige effectbeoordeling («full impact assessment»). In de volgende paragraaf zal ik ingaan op de Nederlandse inzet bij deze Europese ontwikkelingen.

Onderwijl werkt ook het Europees Parlement aan een eigen-initiatiefrapport op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Het conceptrapport is op 27 januari jl. aangenomen in de Commissie juridische zaken (JURI) van het Europees Parlement. In maart wordt een plenaire stemming over het rapport verwacht.

Ook Europese lidstaten worden in toenemende mate actief op het beleidsterrein van IMVO. Eind vorig jaar riepen zij gezamenlijk de Commissie op tot het ter tafel brengen van een regelgevend voorstel over gepaste zorgvuldigheid. Dit is aldus verwoord in de Raadsconclusies over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale waardeketens5, die onder Duits EU-voorzitterschap in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) van 3 december jl. werden aangenomen. Tevens pleiten Europese lidstaten in deze Raadsconclusies voor een gecoördineerde aanpak en het lanceren van een EU IMVO Actieplan in 2021.

De aankondiging van de Commissie om met een voorstel voor regelgeving te komen, het in stemming brengen van een eigen-initiatief-rapport van het Europees Parlement alsook de recente oproep van alle Europese lidstaten in de bovengenoemde Raadsconclusies zijn hoopgevend. Ik constateer bovendien dat de voortgang in de EU op schema ligt. Zoals toegezegd in het notaoverleg IMVO op 8 december jl. heb ik opnieuw gekeken naar een zinvol wegingsmoment van Europese IMVO-ontwikkelingen richting een dwingende maatregel. Voor een gedegen afweging zijn zowel het voorstel van de Commissie, alsook de posities van het Europees Parlement en van de lidstaten noodzakelijk. De Commissie geeft aan dat een voorstel in het tweede kwartaal van 2021 wordt verwacht. In de zomer van 2021 is veel relevante en noodzakelijke informatie voorhanden. Voor die tijd is die informatie nog verre van compleet. Vanuit dat perspectief blijft de zomer van 2021 een logisch wegingsmoment. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet tijdig van de grond komen, liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen.

Ontwikkelingen op andere relevante verplichtende maatregelen

Per 1 januari 2021 is de EU Verordening Conflictmineralen (2017/821) van kracht in de Europese Unie, die voorziet in verplichte gepaste zorgvuldigheid voor bepaalde importeurs van tin, tantalum, wolfraam en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden. Een evaluatie van deze verordening is voorzien voor 1 januari 2023.

Tevens zal de Commissie in het eerst kwartaal van 2021 een voorstel doen voor herziening van de richtlijn niet-financiële informatie (RNFI). Het kabinet zet daartoe in op maximale aansluiting bij bestaande internationale raamwerken, zoals de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, het UN Guiding Principles Reporting Framework en de aanbevelingen uit de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD).

Ook overweegt de Commissie verplichte gepaste zorgvuldigheid als onderdeel van de EU batterijenverordening en in het kader van de voor het tweede kwartaal aangekondigde EU-maatregelen gericht op het voorkomen van ontbossing. Het Europees Parlement nam in oktober 2020 een resolutie aan waarin het de Commissie oproept een dergelijk voorstel, inclusief verplichte gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen, in te dienen.

Het kabinet benadrukt dat deze verschillende Europese initiatieven gericht op het voorkomen van risico’s in de waardeketens van bedrijven steeds in samenhang moeten worden bezien. Op die manier dient tevens voorkomen te worden dat dit leidt tot een stapeling van verplichtingen voor bedrijven. Het uitgangspunt is daarbij een brede zorgvuldigheidsverplichting, waar nodig aangevuld met (bestaande) sectorale initiatieven.

Nederlandse inzet op Europees niveau

Zoals aangegeven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» heeft het kabinet zich steeds actief ingezet voor een Europese aanpak op het gebied van IMVO. Een Europese aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten en borgt een gelijk speelveld voor bedrijven. Hierbij heeft het kabinet zich primair gericht op de Europese Commissie, het Europees Parlement en op de samenwerking met andere Europese lidstaten.

Ten behoeve van een Europese due diligence verplichting heeft Nederland schriftelijke input geleverd op de consultatie over de Routekaart van de Commissie («inception impact assessment») en op de publieke consultatie voor het aangekondigde Commissie-initiatief over duurzaam ondernemingsbestuur. Hierin heeft het kabinet de evaluaties en onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Commissie. Daarbij is de Commissie geattendeerd op het nieuwe Nederlandse IMVO-beleid. In oktober sprak ik met Eurocommissaris Reynders en stuurde ik hem en andere betrokkenen bij de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten een non-paper waarin ik pleit voor een due diligence verplichting als onderdeel van een Europese doordachte mix aan maatregelen. De Nederlandse input op beide consultaties zijn uw Kamer separaat toe gegaan (Kamerstuk 22 112, nr. 3044). Het non-paper ging u reeds toe (Kamerstuk 26 485, nr. 362).

Ik heb mij steeds actief ingezet voor gecoördineerd Europees beleid op het gebied van IMVO, onder meer door middel van een EU IMVO Actieplan. Nederland heeft daarom een actieve bijdrage geleverd aan de onderhandelingen over de eerder genoemde Raadsconclusies inzake mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale waardeketens. Het belang van een eenduidige EU-brede aanpak op IMVO heb ik ook steeds benadrukt in gesprekken met mijn collega’s in andere Europese lidstaten, zoals recent in bilaterale gesprekken met onder meer Duitsland, Frankrijk en België. Uit politieke en ambtelijke gesprekken blijkt dat een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting op steeds meer draagvlak kan rekenen onder Europese lidstaten.

Toezegging terug rapporteren over IMVO-richtlijn voor de posten

In 2019 zijn naar aanleiding van de motie van de leden Diks en Van den Hul (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 34) de IMVO-richtlijnen voor het postennet uitgebreid en geactualiseerd. De geüpdatete richtlijnen zijn verspreid onder alle posten. Tijdens de begrotingsbehandeling op 2 december 2019 heb ik toegezegd dat over de effectiviteit van deze nieuwe richtlijnen zou worden gerapporteerd naar aanleiding van het uitvoeren van een studie naar het gebruik van de richtlijnen. In deze brief geef ik daar opvolging aan.

In de geactualiseerde richtlijnen worden vijf kerntaken voor de posten op IMVO gebied gedefinieerd:

  • 1. expertise opbouwen door de post;

  • 2. bewustwording met betrekking tot IMVO creëren bij het bedrijfsleven;

  • 3. ondersteuning bieden aan het Nederlandse bedrijfsleven bij maatschappelijk verantwoord ondernemen;

  • 4. het toepassen van IMVO-voorwaarden bij het geven van steun aan bedrijven;

  • 5. IMVO agenderen in het land van accreditatie.

Per activiteit worden praktische tools aangeboden en goede voorbeelden gedeeld.

Het doel van de studie was te achterhalen hoe posten de nieuwe richtlijnen waarderen op gebruiksvriendelijkheid, werkbaarheid en begrijpelijkheid. Dat gebeurde via een vragenlijst en via interviews.

Uit de studie is gebleken dat er bij posten een goed ontwikkeld bewustzijn is over wat IMVO is en welke rol zij bij het uitdragen van deze richtlijnen spelen. Bijna 80% van de respondenten vond de IMVO-richtlijnen voor posten duidelijk, werkbaar en gebruiksvriendelijk. De actieve betrokkenheid varieert tussen posten en hangt in grote mate af van de activiteit van het Nederlandse bedrijfsleven in het land in kwestie. Verreweg de meeste respondenten gaven aan naar aanleiding van de IMVO-richtlijnen extra acties te hebben gepland of ondernomen, zoals het organiseren van sessies over IMVO voor Nederlandse bedrijven in hun land.

De studie liet ook zien waar extra ondersteuning op prijs zou worden gesteld. Een aantal posten gaf bijvoorbeeld aan zich graag te laten inspireren door goede voorbeelden hoe andere posten met IMVO aan de slag zijn gegaan. De ondersteuning van de posten bij het toepassen van de OESO-richtlijnen wordt, met inachtneming van de resultaten van de studie, voortgezet langs de ingezette weg.

De posten leveren een belangrijke bijdrage bij het uitvoering geven aan ons beleid buiten Nederland. Ze zijn vaak de eerste vraagbaak voor Nederlandse ondernemers met vragen over ondernemen in een bepaald land. Van posten wordt verwacht dat ze relevante expertise over de lokale context verzamelen en in gesprek gaan met lokale stakeholders en autoriteiten. De richtlijnen geven gerichte handvatten om hun rol als dienstverlener richting het Nederlands bedrijfsleven nog beter in te vullen.

Vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid

Op het terrein van gender heeft uw Kamer de motie van het lid Van Raan C.S. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 38) aangenomen. Ik onderschrijf zeer dat aandacht nodig is voor gendergelijkheid en vrouwenrechten, en heb hier ook in ander verband al vaak aandacht voor gevraagd. Het kabinet geeft uitvoering aan de motie door tevens specifieke aandacht te besteden aan vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid.

De basis van het IMVO-beleid zijn de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles. Beide instrumenten hebben handleidingen ontwikkeld voor bedrijven om met een gender-lens gepaste zorgvuldigheid toe te passen, en dus risico’s op het gebied van gender in kaart te brengen en te voorkomen of aan te pakken6. Dit is nodig, want we weten dat vrouwen en meisjes in waardenketens bijzondere risico’s ervaren en buitenproportioneel worden geraakt door algemene risico’s. Daarom is bij de consultaties over de nieuwe beleidsnota met handelspartners in productielanden specifiek aandacht besteed aan gender7. Daaruit bleek onder andere dat hoewel veel productielanden wel beleid hebben met betrekking tot bijvoorbeeld gender-gerelateerd geweld, de implementatie daarvan uitblijft. Ook is onderzoek uitgevoerd naar het genderbeleid bij grote Nederlandse bedrijven, waarbij ook is gekeken naar het genderbeleid van bedrijven in hun waardenketens8. Mede uit deze consultatie en het onderzoek blijkt dat bedrijven nog moeite hebben met het betrekken van genderspecifieke risico’s in hun toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Om bedrijven hierbij te helpen ontwikkelt de vrouwenrechtenorganisatie Women Win, met behulp van een aan hen verstrekte subsidie, concrete handvatten om gender mee te nemen in gepaste zorgvuldigheid. Women Win zal deze handvatten online en openbaar aanbieden via het Gender-Responsive Due Diligence Platform. Dit platform is in een vergevorderd conceptstadium en is in consultatie met relevante stakeholders tot stand gekomen. Samen met het kabinet werkt Women Win aan een strategie om dit platform zo breed mogelijk bij bedrijven onder de aandacht te brengen. Het platform wordt gelanceerd op 8 maart 2021, internationale vrouwendag.

Ik vertrouw erop dat ik uw Kamer middels deze brief voldoende inzicht heb gegeven in de voortgang van de uitvoering van de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten» evenals de wijze waarop ik aan gedane toezeggingen heb voldaan.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
2

EU Regulatory Scrutiny Board

X Noot
6

De UN Working Group on Business and Human Rights ontwikkelde de «Gender Dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights». De OESO Due Diligence Handreiking geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid, en in welke situaties dit extra aandacht verdient.

X Noot
7

Verslag van overleg met stakeholders in (risicovolle) productielanden over de toekomst van het IMVO-beleid.

X Noot
8

Gender Equality in the Netherlands – Assessing 100 leading companies on workplace equality, special report October 2020

Naar boven